In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 september 2020 uitspraak gedaan tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van verschillende vuurwapens en munitie. De zaak kwam ter terechtzitting op 16 september 2020, waar de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, zijn vordering indiende. De verdachte, geboren in 1993 en gedetineerd, werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een enkelloopsvuurwapen, een doorgeladen pistool en drie patronen op 16 juni 2020. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de wapens en munitie in de woning van de verdachte zijn aangetroffen. De verdediging stelde dat er niet bewezen kon worden dat de verdachte de wapens bewust voorhanden had, maar de rechtbank weerlegde dit door te wijzen op de omstandigheden waaronder de wapens waren aangetroffen en de link met de verdachte. De rechtbank achtte de verklaringen van de verdachte ongeloofwaardig en concludeerde dat hij zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens.
De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden. Daarnaast werden de in beslag genomen wapens en munitie onttrokken aan het verkeer en werd de bivakmuts, waarin een wapen was aangetroffen, verbeurd verklaard. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.