Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen
[eiser] , te Amsterdam, eiser,
Procesverloop
Overwegingen
1 september 2019 dan wel 1 januari 2020. Moeder heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
14 november 2018 ontvangen bericht van Cordaan geen besluit is in de zin van de Awb, is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bezwaar van moeder had moeten opvatten als ook te zijn gericht tegen het perspectiefplan en het bijbehorende besluit van 1 december 2018. De stelling van verweerder, dat dit perspectiefplan niet kan worden aangemerkt als een besluit omdat het hier slechts een administratieve wijziging betrof en er niets in de rechtspositie van eiser werd gewijzigd, volgt de rechtbank niet en valt ook niet te rijmen met het eveneens door verweerder ingenomen standpunt dat het perspectiefplan een besluit is waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Hoewel dit nieuwe perspectiefplan in hoofdlijnen gelijkluidend is aan het eerdere perspectiefplan, was er in de praktijk kennelijk wel degelijk iets veranderd, namelijk de financieringsvorm: in plaats van een pgb werd De Vlinder nu gefinancierd middels ZIN. Bovendien blijkt uit een vergelijking tussen beide perspectiefplannen dat in ieder geval de SPI-codering is gewijzigd en in het besluit van 1 december 2018, in tegenstelling tot het besluit van 1 mei 2018, een zorgprofiel (8) is opgenomen (“duurzaam licht”). Gelet hierop heeft verweerder het bezwaar van moeder ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is reeds hierom gegrond. De rechtbank zal hierna bekijken of desondanks de rechtsgevolgen van het bestreden besluit I in stand kunnen blijven.
Uit artikel 3:2 van de Awb in samenhang met artikel 2.3 van de Jeugdwet volgt dat het bestuursorgaan voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. Dit brengt met zich mee dat wanneer een jeugdige of een ouder zich meldt met een vraag voor jeugdhulp het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder is. Vervolgens zal het college moeten vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn. Pas wanneer de problemen en stoornissen zijn vastgesteld, kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een voorziening van jeugdhulp te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige hulp, dan wel jeugdhulp specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet mogen ontbreken. De vorenbedoelde verschillende stadia van onderzoek vragen op die stadia aangepaste deskundigheid. Het college dient ervoor zorg te dragen dat die deskundigheid gewaarborgd is en dat deze naar discipline van deskundigheid concreet kenbaar is voor de hulpvrager.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw primair besluit te nemen (in de vorm van een perspectiefplan en daaraan gekoppeld besluit) met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- (zegge: zevenenveertig euro) aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 525,- (zegge: vijfhonderd vijfentwintig euro).
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op