ECLI:NL:RBAMS:2020:7121

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2020
Publicatiedatum
3 februari 2021
Zaaknummer
81-128470-20 (tussenvonnis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake de legaliteit van ivoren voorwerpen en antiekvrijstelling onder CITES-regelgeving

In deze zaak heeft de politierechter te Amsterdam op 9 oktober 2020 een tussenvonnis gewezen in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van het handelen in ivoren voorwerpen in strijd met de EU-regelgeving inzake de bescherming van wilde dieren en planten. De tenlastelegging omvatte onder andere een armband, een haartang en verschillende beeldjes van olifantenivoor, die volgens de officier van justitie niet onder de antiekvrijstelling vallen. De verdachte heeft verzet aangetekend tegen de strafbeschikking en betwist dat de voorwerpen als ivoor van de Afrikaanse olifant kunnen worden gedetermineerd. Tijdens de zitting op 25 september 2020 heeft de verdachte zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoert dat de determinatie door de inspecteurs onvoldoende onderbouwd is en dat de voorwerpen mogelijk van andere oorsprong zijn. De politierechter heeft de argumenten van de verdachte in overweging genomen en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is geleverd om de determinatie van de voorwerpen te bevestigen. De rechter heeft daarom besloten het onderzoek te heropenen en de officier van justitie op te dragen om de inspecteurs te laten reageren op de bezwaren van de verdachte. Tevens heeft de rechter de verdachte in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat de voorwerpen voldoen aan de voorwaarden voor de antiekvrijstelling, waarbij de nadruk ligt op de vraag of de voorwerpen meer dan 50 jaar geleden zijn verworven en of zij als bewerkte specimens kunnen worden aangemerkt. De zaak is aangehouden tot 22 januari 2021 voor verder onderzoek.

Uitspraak

tussenvonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81/128470-20
Datum uitspraak: 9 oktober 2020
Tussenvonnis van de politierechter te Amsterdam, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1945 in [geboorteplaats],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 september 2020. Verdachte was daarbij aanwezig.
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 september 2019, te Amsterdam, althans in Nederland, al dan niet opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met (een) bij de Regeling natuurbescherming aangewezen voorschrift(en) van (een) EU-verordening(en), te weten artikel 8 lid 1 en/of 5 van de Basisverordening (EG) nr. 338/97, immers heeft hij, verdachte, specimen van de in bijlage A en/of B bij deze verordening genoemde soorten,
te weten:
- één armband van (olifanten) ivoor (Loxodonta africana) en/of
- één haartang van (olifanten) ivoor (Loxodonta africana) en/of
- drie, althans één of meer, beeldje(s) ‘horen, zien, zwijgen’ op een houten statiefje van (olifanten) ivoor (Loxodonta africana) en/of
- 28, althans één of meer relatief klein(e) beeldje(s), waarvan 14, althans één of meer, rood geverfd, van (olifanten) ivoor (Loxodonta africana)
althans één of meer van olifant (Loxodonta africana) afkomstige ivoren voorwerp(en) en/of
één van nijlpaard (Hippopotamus amphibius) afkomstig ivoren voorwerp, in de vorm van een slagtand,
tentoongesteld voor commerciële doeleinden en/of in bezit gehad met het oog op verkoop en/of ten verkoop aangeboden.

2.Formele voorvragen

Het openbaar ministerie heeft aan verdachte een strafbeschikking opgelegd. Hij heeft daartegen verzet ingesteld. Verdachte stelt in zijn verzetschrift dat de omschrijving van het strafbare feit onbegrijpelijk en niet conform enige wet is. Het wetsartikel op grond waarvan het genoemde handelen strafbaar zou zijn heeft geen relatie met het gestelde strafbare feit.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De verwijzing naar wetsartikelen in de oproeping maakt geen deel uit van de tenlastelegging. Eventuele fouten daarin doen dan ook niet af aan de geldigheid van de oproeping. De oproeping is dus geldig.

3.Bewijsoverweging en strafbaarheid

3.1.
Inleiding
[opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2], beiden inspecteur -
specialisme Natuur, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hebben op 26 september 2019 in de winkel van verdachte de volgende voorwerpen aangetroffen:
1. een armband
2. een haartang
3. drie beeldjes, 'horen, zien en zwijgen'
4. 28 relatief kleine beeldjes, waarvan 14 rood geverfd.
Aan de hand van de uiterlijke kenmerken, waaronder de zichtbaarheid van de zogenaamde Schreger lijnen, hebben zij deze voorwerpen gedetermineerd als zijnde ivoor van de Afrikaanse olifant (Loxodonta africana).
Daarnaast troffen zij aan:
5. een ivoorkleurig kunstvoorwerp in de vorm van een slagtand.
Zij schrijven dat zij aan de uiterlijke kenmerken, onder meer door het ontbreken van zichtbare Schregerlijnen dit voorwerp niet op soort op geslacht konden determineren en zij hebben de determinatie voorgelegd aan het Douane laboratorium. Het douane laboratorium heeft het voorwerp gedetermineerd als ivoor van Nijlpaard (Hippopotamus amphibius).
De Afrikaanse olifant is opgenomen in beide Appendices van CITES I en II, en tevens in Bijlage A alsmede in Bijlage B van de Vo 338/97. De populaties in Botswana, Namibië, Zuid-Afrika en Zimbabwe zijn opgenomen in bijlage B, populaties uit overige landen zijn opgenomen in Bijlage A. In dit specifieke geval is door de inspecteurs niet aangetoond van welke populatie het ivoor afkomstig is. Het Nijlpaard is opgenomen in Appendix II van CITES en tevens in Bijlage B van de Vo 338/97.
3.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt het feit bewezen en het feit en verdachte strafbaar.
Wat haar betreft gaat een beroep op de zogenoemde antiek vrijstelling niet op.
Ten aanzien van voorwerp 5, de slagtand gemaakt van materiaal van het nijlpaard, is een dergelijke vrijstelling niet mogelijk. Wat betreft de voorwerpen van olifanten ivoor had verdachte al ten tijde van de inspectie over de juiste documenten moeten beschikken.
De officier van justitie heeft ter onderbouwing van haar steunpunt gewezen op de Richtsnoeren van de Europese Commissie voor EU-regeling voor de handel binnen de EU in en de wederuitvoer van ivoor (2017/C 154/06), die zijn bedoeld om een interpretatie te geven van Verordening (EG) nr. 338/97. In de richtsnoeren wordt aanbevolen dat de lidstaten de definitie van bewerkte specimens strikt interpreteren volgens een aantal genoemde stappen, waarbij ten eerste de eigenaar van een specimen die het wil verkopen, moet aantonen dat het specimen „50 jaar voor de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 338/97”, dat wil zeggen vóór 3 maart 1947, is verworven. Voorts heeft zij overgelegd een brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 3 februari 2020 waarin staat dat vòòr het moment van verkoop door de verkoper dient te worden aangetoond dat er van de betreffende vrijstelling (“bewerkte specimens”) gebruik kan worden gemaakt. Tot slot heeft zij overgelegd een uitdraai van de site van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland waarin staat dat voor de overdracht van antiek ivoor geen EU-certificaat nodig is en verder: “Het antiek moet wel legaal gekocht, gekregen of geruild zijn. Voordat de overdracht plaatsvindt moet u kunnen aantonen dat het ivoren voorwerp antiek is. Dit kan bijvoorbeeld met een verklaring van een deskundige”.
Het door verdachte genoemde arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2019:6116) ziet op een hele specifieke situatie waarbij op de beurs waar de voorwerpen waren aangetroffen meteen een taxatie kon plaatsvinden. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake, aldus nog steeds de officier van justitie.
3.3.
Standpunt van de verdediging
Verdachte betwist de juistheid van de determinatie van de voorwerpen 1 tot en met 4. Voor determinatie is volgens hem meer nodig dan het voorwerp goed bekijken met een lampje zoals de inspecteurs hebben gedaan. Er valt niet uit te sluiten dat het ivoor van een mammoet of nog iets heel anders betreft en dat valt niet onder de verbodsbepaling. Wat betreft de armband merkt verdachte op dat het mogelijk uit Indonesië afkomstig is en dan is het waarschijnlijker dat het is gemaakt met ivoor van een Aziatische olifant. Het kan gezien de vorm ook zijn gemaakt met een slagtand van een everzwijn. De (handschoen)tang is een gebruiksvoorwerp en kan zeer wel zijn gemaakt van cellulose. De beeldjes ‘horen, zien en zwijgen’ zijn te wit om voor ivoor door te gaan.
Verdachte voert voorts aan dat hij geen contra-expertise heeft kunnen laten verrichten ten aanzien van voorwerp 5.
Verdachte stelt (subsidiair) dat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging en heeft daartoe aangevoerd dat de voorwerpen zogenoemde bewerkte specimens zijn van vóór 1947. Hij doet daarmee een beroep op derde lid van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 338/97. Volgens die bepaling kan ontheffing van de in het eerste lid genoemde verbodsbepalingen worden verleend door afgifte van een daartoe strekkend certificaat door een administratieve instantie van de Lid-Staat waarin de specimens zich bevinden, onder andere in het geval van bewerkte specimens die meer dan 50 jaar geleden zijn verkregen.
Verdachte erkent dat aan hem voor de voorwerpen een dergelijke ontheffing niet is verleend. Hij verzoekt thans in de gelegenheid te worden gesteld aan te tonen dat hij aan de voorwaarden voor een ontheffing voldoet, bijvoorbeeld aan de hand van een verklaring door een collega-handelaar. Verdachte heeft in dit verband gewezen op een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwaren (ECLI:NL:GHARL:2019:6116).
3.4
Wettelijk kader
Artikel 3.37, eerste lid, van de Wet natuurbescherming luidt als volgt:
“1. Het is verboden in strijd te handelen met bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen.”
Artikel 3.36 van de Wet natuurbescherming luidt, voor zover relevant, als volgt:
“EU-verordeningen en EU-richtlijnen als bedoeld in deze paragraaf zijn:
a. verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (PbEG L 61)”.
Artikel 3.40 van de Wet natuurbescherming luidt als volgt:
“Onze Minister kan ontheffing of vrijstelling verlenen van het bepaalde bij of krachtens deze paragraaf, overeenkomstig de voorwaarden en beperkingen die in voorkomend geval voortvloeien uit de toepasselijke EU-verordening of EU-richtlijn.”
Artikel 3.14 van de Regeling natuurbescherming luidt, voor zover relevant, als volgt:
Als voorschriften als bedoeld in artikel 3.37, eerste lid, van de wet worden aangewezen:
a. de artikelen 4, eerste lid, eerste volzin, tweede lid, eerste volzin, derde en vierde lid, 5, eerste en vierde lid, eerste volzin, 6, derde lid, 8, eerste lid, in samenhang met het vijfde lid, en 9, eerste, vierde en vijfde lid van de CITES-basisverordening”.
Artikel 8 van de Verordening (EG) nr. 338/97 (de Basisverordening, ofwel: de CITES-basisverordening) luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Bepalingen betreffende de controle op handelsactiviteiten
1. De aankoop, het te koop vragen, de verwerving voor commerciële doeleinden, het tentoonstellen voor commerciële doeleinden, het gebruik met winstoogmerk en het verkopen, het in bezit hebben met het oog op verkoop, het ten verkoop aanbieden of het vervoeren met het oog op verkoop van specimens van de in bijlage A genoemde soorten, is verboden.
2. (…)
3. In overeenstemming met de voorschriften van andere Gemeenschapswetgeving betreffende de instandhouding van wilde fauna en flora kan per geval ontheffing van de in lid 1 genoemde verbodsbepalingen worden verleend door afgifte van een daartoe strekkend certificaat door een administratieve instantie van de Lid-Staat waarin de specimens zich bevinden, indien de specimens:
a.
a) (…)
b) bewerkte specimens zijn die meer dan 50 jaar geleden zijn verkregen”.
Artikel 62 van de Verordening (EG) nr. 865/2006 luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Algemene ontheffingen van artikel 8, leden 1 en 3, van Verordening (EG) nr. 338/97
De bepaling van artikel 8, lid 3, van Verordening (EG) nr. 338/97 dat ontheffingen van de verbodsbepalingen van artikel 8, lid 1, van die verordening per geval worden verleend door de afgifte van een certificaat, is niet van toepassing op de volgende specimens, waarvoor geen certificaat is vereist:
(…)
3. meer dan 50 jaar geleden verworven bewerkte specimens als omschreven in artikel 2, onder w), van Verordening (EG) nr. 338/97.”
Artikel 2 onder w van de Basisverordening luidt als volgt:
“Meer dan 50 jaar geleden verkregen bewerkte specimens”: specimens die meer dan 50 jaar vóór de inwerkingtreding van deze verordening ter vervaardiging van juwelen, decoratie, kunstvoorwerpen, gebruiksvoorwerpen of muziekinstrumenten zijn gebracht in een toestand die grondig verschilt van hun natuurlijke ruwe staat en waarvan ten genoegen van de administratieve instantie van de betrokken Lid-Staat is aangetoond dat zij onder die voorwaarden zijn verworven. Dergelijke specimens gelden enkel als bewerkt indien zij duidelijk passen in een van de genoemde categorieën en indien zij de beoogde functie kunnen vervullen zonder dat daarvoor nog snijwerk, bewerking of verdere afwerking nodig zijn.”
In de zogenoemde Richtsnoeren bij EU-regeling voor de handel binnen de EU in en de wederuitvoer van ivoor (2017/C 154/06) die zijn bedoeld om burgers, bedrijven en nationale overheden te helpen Verordening (EG) nr. 338/97 en de bijbehorende uitvoeringsverordeningen toe te passen, is onder meer het volgende vermeld:
(…)
4.Richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van EU-wetgeving voor ivoorhandel binnen de EU
(…)
ii) Specifieke richtsnoeren voor handel binnen de EU in „bewerkte specimens” van ivoor
De EU-verordening bevat specifieke bepalingen voor de handel binnen de EU in „meer dan 50 jaar geleden verkregen bewerkte specimens”, die in artikel 2, onder w), van Verordening (EG) nr. 338/97 zijn omschreven als „specimens die meer dan 50 jaar vóór de inwerkingtreding van deze verordening, dat wil zeggen vóór 3 maart 1947, ter vervaardiging van juwelen, decoratie, kunstvoorwerpen, gebruiksvoorwerpen of muziekinstrumenten zijn gebracht in een toestand die grondig verschilt van hun natuurlijke ruwe staat en waarvan ten genoegen van de administratieve instantie van de betrokken lidstaat is aangetoond dat zij onder die voorwaarden zijn verworven. Dergelijke specimens gelden enkel als bewerkt indien zij duidelijk passen in een van de genoemde categorieën en indien zij de beoogde functie kunnen vervullen zonder dat daarvoor nog snijwerk, bewerking of verdere afwerking nodig zijn”. „Bewerkte specimens”, zoals omschreven in de EU-verordeningen inzake de handel in wilde dieren en planten, worden ook vaak „antiek” genoemd. Het is echter belangrijk om aan te tekenen dat antiek dat verworven is vóór 1947, maar dat in hoofdzaak niet in een staat anders dan de natuurlijke staat gebracht is, niet als „bewerkte specimens” aangemerkt kan worden op grond van Verordening (EG) nr. 338/97.
Het commercieel gebruik van „bewerkte specimens” in de EU valt onder artikel 8, lid 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 338/97 en artikel 62, lid 3, van Verordening (EG) nr. 865/2006 van de Commissie. Als een artikel voldoet aan de voorwaarden van artikel 2, onder w), van de Verordening van de Raad om te worden beschouwd als bewerkt specimen, is er geen certificaat voor commercieel gebruik in de EU nodig.
Om te waarborgen dat alle lidstaten van de EU de definitie van een „bewerkt specimen” op dezelfde wijze interpreteren, heeft de Europese Commissie in samenwerking met de EU-lidstaten interne richtsnoeren voor dit onderwerp ontwikkeld. Deze richtsnoeren, die niet alleen op ivoor van toepassing zijn, behandelen aspecten zoals aanvaardbaar bewijs dat het artikel vóór 3 maart 1947 is verworven, typische voorbeelden van artikelen die voldoen aan de definitie „in een toestand zijn gebracht die grondig verschilt van hun natuurlijke ruwe staat” en de categorieën „juwelen”, „decoratie” enz., en de renovatie en „herbewerking” van specimens.
Over het geheel genomen wordt aanbevolen dat de lidstaten de definitie van bewerkte specimens strikt interpreteren volgens onderstaande stappen:
- de eigenaar van een specimen die het wil verkopen, moet eerst aantonen dat het specimen „50 jaar voor de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 338/97”, dat wil zeggen vóór 3 maart 1947, is verworven;
- ten tweede mag het feit dat een ivoren slagtand gewoon op een plaat, schild of een ander soort voet gemonteerd is, zonder enige andere wijziging van de natuurlijke staat, niet volstaan om het product te beschouwen als een „bewerkt specimen” krachtens artikel 2, onder w), van Verordening (EG) nr. 338/97;
- ten derde moet ook het vereiste van artikel 2, onder w), dat de wijziging is uitgevoerd ter vervaardiging van „juwelen, decoratie, kunstvoorwerpen, gebruiksvoorwerpen of muziekinstrumenten”, aan een strikte en grondige beschouwing worden onderworpen, aangezien in recente gevallen de artistieke aard van de wijziging (zoals substantieel snij- of graveerwerk en het in- of aanbrengen van artistieke of gebruiksvoorwerpen enz.) niet duidelijk bleek te zijn, in welk geval niet was voldaan aan de voorwaarden in artikel 2, onder w);
voor verdere aanwijzingen over de interpretatie van de term dienen de door de Europese Commissie opgestelde richtsnoeren voor „bewerkte specimens” geraadpleegd te worden.”
3.5.
Oordeel van de politierechter
De politierechter vindt de determinatie door het Douane laboratorium van voorwerp 5 (een ivoorkleurig kunstvoorwerp in de vorm van een slagtand) voldoende helder en onderbouwd. De politierechter ziet dan ook geen noodzaak tot een contra expertise. De politierechter stelt vast dat dit voorwerp is gemaakt van ivoor van Nijlpaard (Hippopotamus amphibius). Het Nijlpaard is opgenomen in Appendix II van CITES en tevens in Bijlage B van de Vo 338/97. Met de officier van justitie is de politierechter van oordeel dat een beroep op de antiekvrijstelling om die reden niet opgaat ten aanzien van voorwerp 5.
Voor de determinatie van de voorwerpen 1 tot en met 4 komt de politierechter tot een ander oordeel. Verdachte heeft voldoende argumenten en alternatieven aangevoerd om de summier onderbouwde determinatie door de inspecteurs in twijfel te trekken. De politierechter zal de officier van justitie opdragen de door verdachte opgeworpen punten ten aanzien van die determinatie voor te leggen aan de inspecteurs en hen te vragen hierop te reageren in een aanvullend proces-verbaal.
Voor het geval de voorwerpen 1 tot en met 4 van olifanten ivoor zijn gemaakt het volgende. De politierechter volgt de officier van justitie niet in haar standpunt dat verdachte op het moment van de controle al had moeten kunnen aantonen dat hij een beroep kon doen op de zogenoemde antiekvrijstelling. Uit de hiervoor geciteerde Richtsnoeren leidt de politierechter af dat voor handelingen met ivoor van olifant zoals omschreven in de tenlastelegging geen EU-certificaat nodig is ter zake van vóór 1947 verworven, bewerkte objecten. De officier van justitie heeft aangevoerd dat daarin is vermeld dat ‘de eigenaar van een specimen die het wil verkopen
eerstmoet aantonen etcetera’, maar deze formulering ziet volgens de politierechter er niet op dat de eigenaar iets moet aantonen alvorens tot verkoop over te gaan; het woordje ‘eerst’ wordt hier gebruikt in een opsomming betreffende het interpreteren van bewerkte specimens. Dat in die gevallen geen certificaat nodig is volgt ook uit artikel 62 van de Verordening (EG) nr. 865/2006.
Nu een dergelijk certificaat niet is vereist voor handelingen zoals omschreven in het tenlastegelegde feit met ivoren voorwerpen die onder de antiekvrijstelling vallen, gaat de politierechter er van uit dat in dit geval niet vooraf over de vereiste documenten hoefde te worden beschikt en dat verdachte dus niet al op de datum van de tenlastegelegde feiten had moeten (kunnen) aantonen dat hij de ivoren voorwerpen in zijn winkel in bezit mocht hebben en tentoonstellen.
Ook voor het overige blijkt uit niets dat verdachte ten aanzien van voornoemde ivoren voorwerpen op het moment van de controle moest kunnen aantonen dat deze voorwerpen vóór het jaar 1947 waren bewerkt.
De politierechter komt tot de conclusie dat ook na de pleegdatum van het tenlastegelegde feit de legaliteit van ivoren voorwerpen nog mag worden aangetoond. Verdachte heeft verzocht in de gelegenheid te worden gesteld dat alsnog te doen aan de hand van een verklaring door een deskundige.
Uit het vorenstaande volgt dat het onderzoek niet volledig is geweest. De politierechter zal het onderzoek heropenen en schorsen om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de inspecteurs te laten reageren op de opmerkingen van verdachte op de determinatie en om verdachte in de gelegenheid te stellen zijn beroep op de antiekvrijstelling te onderbouwen met een verklaring van een deskundige over de voorwerpen 1 tot en met 4, waarbij de deskundige in ieder geval een antwoord zal moeten geven op de volgende vragen:
  • zijn de voorwerpen „50 jaar voor de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 338/97”, dat wil zeggen vóór 3 maart 1947, verworven;
  • zijn de voorwerpen te beschouwen als een „bewerkt specimen” krachtens artikel 2, onder w), van Verordening (EG) nr. 338/97;
  • zijn de wijzigingen uitgevoerd ter vervaardiging van „juwelen, decoratie, kunstvoorwerpen, gebruiksvoorwerpen of muziekinstrumenten”?

4.Uitspraak

De politierechter:
- heropent het onderzoek;
- houdt de behandeling van de zaak aan tot 22 januari 2021 om 14.15 uur teneinde verdachte in de gelegenheid te stellen de kwaliteit en de legaliteit van ivoren voorwerpen 1 tot en met 4 aan te tonen, aan de hand van een verklaring door een deskundige, die in ieder geval een antwoord zal moeten geven op de volgende vragen:
- zijn de voorwerpen „50 jaar voor de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 338/97”, dat wil zeggen vóór 3 maart 1947, verworven;
- zijn de voorwerpen te beschouwen als een „bewerkt specimen” krachtens artikel 2, onder w), van Verordening (EG) nr. 338/97;
- zijn de wijzigingen uitgevoerd ter vervaardiging van „juwelen, decoratie, kunstvoorwerpen, gebruiksvoorwerpen of muziekinstrumenten”?
- draagt de officier van justitie op de door verdachte opgeworpen punten ten aanzien van de determinatie van de voorwerpen 1 tot en met 4 voor te leggen aan de inspecteurs en hen te vragen hierop te reageren in een aanvullend proces-verbaal;
- bepaalt dat het resultaat van dit nader onderzoek (aanvullend proces-verbaal van de inspecteurs en verklaring van de deskundige) minimaal één week voor de zitting bij de rechtbank moet worden ingediend;
- bepaalt dat de officier van justitie tijdig in contact treedt met verdachte over de uitvoering van bovenbedoeld nader onderzoek.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.J.E. Geradts, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. Fleskens, griffier,
en is uitgesproken op 9 oktober 2020.
[...]