ECLI:NL:RBAMS:2020:7070
Rechtbank Amsterdam
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Vordering tot opheffing van conservatoir beslag in kort geding
In deze zaak heeft eiser, een eenmanszaak onder de naam '[bedrijf 1]', een kort geding aangespannen tegen gedaagde, die eveneens een eenmanszaak onder de naam '[bedrijf 2]' drijft. Eiser vordert de opheffing van een conservatoir beslag dat door gedaagde is gelegd op zijn bankrekeningen. De aanleiding voor het beslag is een geschil over onbetaalde facturen die gedaagde aan eiser heeft gestuurd voor verrichte werkzaamheden. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 november 2020 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Eiser stelt dat er een samenwerking was tussen hem en gedaagde, maar dat deze niet op papier is gezet in de vorm van een vennootschap onder firma. Gedaagde heeft echter verweer gevoerd en stelt dat er wel degelijk afspraken zijn gemaakt over de betaling voor zijn werkzaamheden.
De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar het spoedeisend belang van eiser en de ondeugdelijkheid van de vordering van gedaagde. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat zijn bedrijfsvoering in gevaar komt door het beslag, terwijl gedaagde een belang heeft bij het behoud van het beslag als waarborg voor zijn vordering. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het beslag niet zal worden opgeheven, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vordering van gedaagde ondeugdelijk is. Eiser is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.