ECLI:NL:RBAMS:2020:6963

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2020
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6320
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens vermeende hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser, die onder bewind was gesteld, had een bijstandsuitkering ontvangen die door de gemeente was ingetrokken en teruggevorderd op basis van de veronderstelling dat hij een hennepkwekerij had geëxploiteerd in garageboxen. De gemeente had de bijstandsuitkering per 22 april 2014 ingetrokken en een bedrag van € 53.789,10 bruto en € 1.072,65 netto teruggevorderd, evenals € 6.212,40 aan bijzondere bijstand. Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld.

Tijdens de zitting, die via videoverbinding plaatsvond vanwege coronamaatregelen, heeft eiser aangevoerd dat het onderzoek door de gemeente onvolledig was en dat het besluit onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank heeft overwogen dat de bewijslast bij de gemeente ligt om aan te tonen dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. De rechtbank concludeert dat de resultaten van het politieonderzoek onvoldoende basis bieden om de bijstand over de gehele periode in te trekken en terug te vorderen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank opmerkt dat de herkomst van de huurpenningen voor de garageboxen onduidelijk is en dat dit van invloed kan zijn op het recht op bijstand.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het betaalde griffierecht vergoed en verweerder in de proceskosten van eiser veroordeeld tot een bedrag van € 1050,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter Y. Moussaoui, in aanwezigheid van griffier A.E. van Duinen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/6320

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,te [plaatsnaam] , eiser, wettelijk vertegenwoordigd door [naam]
(gemachtigde: [naam] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken per 22 april 2014 en een bedrag van € 53.789,10 bruto en € 1.072,65 netto teruggevorderd. Bij dit besluit heeft verweerder ook een bedrag van € 6.212,40 aan bijzondere bijstand teruggevorderd.
Bij besluit van 6 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft vanwege de maatregelen rondom het coronavirus via een videoverbinding plaatsgevonden op 18 augustus 2020. Eiser heeft deelgenomen aan de zitting met een audioverbinding, zijn gemachtigde heeft daaraan per telefoon deelgenomen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die eveneens per telefoon deelnam aan de zitting.

Overwegingen

Vooraf
1. Bij beschikking van de kantonrechter in [plaatsnaam] van 4 juli 2016 is eiser onder bewind gesteld. De kantonrechter heeft bij beschikking van 31 oktober 2016 [naam] te [plaatsnaam] op [plaatsnaam] tot bewindvoerder benoemd. De gemachtigde van eiser heeft op zitting bevestigd dat zij met instemming van de bewindvoerder beroep heeft ingesteld.
Wat er aan deze procedure voorafging
2. Met een besluit van 24 april 2014 is aan eiser met ingang van 22 april 2014 een bijstandsuitkering toegekend naar de norm van een alleenstaande.
3. In het kader van het samenwerkingsverband/convenant tussen de gemeente Amsterdam en de politie Amsterdam werd door de politie een overzicht ter beschikking gesteld met de in de maand februari 2019 in de gemeente Amsterdam aangetroffen hennepkwekerijen. Na vergelijking met het uitkeringsbestand bleek dat eiser als verdachte werd aangemerkt in verband met een aangetroffen hennepkwekerij in een garagebox op de [adres 1] . Naar aanleiding daarvan is door een [functie] van de gemeente Amsterdam onderzoek gedaan. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in het Proces-verbaal Uitkeringsfraude met afsluitdatum 2 juli 2019.
4. Uit het onderzoek blijkt dat eiser met ingang van 1 december 2007 een garagebox huurde aan het adres [adres 2] en met ingang van 1 oktober 2008 een garagebox aan het adres [adres 3] . De politie heeft op 22 juli 2016 in de garagebox op het adres [adres 3] een, gelet op omvang en aangetroffen apparatuur, professionele hennepkwekerij aangetroffen. Er was net geoogst. Uit de aangetroffen sporen bleek dat er één of meerdere keren was geoogst. De hennepkwekerij is ontmanteld en vernietigd. De politie heeft op 28 februari 2019 een hennepkwekerij aangetroffen in een garagebox op het adres [adres 2] , nadat daar brand was uitgebroken, hoogstwaarschijnlijk als gevolg van kortsluiting. In de ruimte stonden 185 hennepplanten met een gemiddelde lengte van 100 cm. In de kweekruimte zijn stickers op de slakkenhuisventilatoren met productiedatum [datum] aangetroffen. Er waren aanwijzingen dat er een of meerdere keren was geoogst. Eiser is gehoord en heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen.
5. Met het primaire besluit - welk besluit verweerder met het bestreden besluit heeft gehandhaafd - heeft verweerder het recht op bijstand van eiser over de periode van 22 april 2014 tot en met 28 februari 2019 ingetrokken omdat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Hij heeft verweerder niet geïnformeerd dat hij over de genoemde periode een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd. Er is sprake van oncontroleerbare inkomsten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij de hennepkwekerij niet zelf heeft geëxploiteerd. Hij heeft geen informatie gegeven over de hoogte van zijn inkomsten door een administratie over te leggen. Verweerder vordert een bedrag van € 53.798,10 bruto en € 1.072,65 netto van eiser terug. Daarnaast heeft eiser over de periode van 22 april 2014 tot en met 28 februari 2019 ten onrechte een bedrag van € 6.212,40 aan bijzondere bijstand ontvangen. Ook dat bedrag moet hij aan verweerder terugbetalen.
Het standpunt van eiser
6. Eiser voert aan dat het onderzoek door verweerder onvolledig is geweest, dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd en dat de belangenafweging onvoldoende is. In het bestreden besluit is gemotiveerd op grond waarvan verweerder zich op het standpunt stelt dat eiser in de gehele periode van 22 april 2014 tot en met 28 februari 2019 niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht. Er wordt slechts gesteld dat de politie eenmaal, op 28 juli 2016, op het adres [adres 3] een hennepkwekerij heeft aangetroffen. Verder wordt gesteld dat de politie op 28 februari 2019 een inval heeft gedaan maar wat er bij die inval is aangetroffen blijkt niet uit het bestreden besluit. Eiser is verder ten onrechte in de bezwaarfase niet gehoord.

Beoordeling door de rechtbank

7. In deze zaak ligt de vraag voor of verweerder terecht de bijstand van eiser over de periode van 22 april 2014 tot 28 februari 2019 (de periode in geding) heeft ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij komt de vraag aan de orde of eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden.
8. Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandsverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandsverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. Deze bewijslast brengt in dit geval met zich mee dat verweerder aannemelijk moet maken dat eiser gedurende de gehele intrekkingsperiode de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van een hennepkwekerij in garageboxen. Dat betekent dat het college aannemelijk moet maken dat (één van) de aangetroffen hennepkwekerijen zich daar al vanaf april 2014 bevond(en) en meer concreet dat er in de hennepkwekerijen eerdere oogsten zijn geweest. [1]
9. Vasstaat dat de politie op 22 juli 2016 in de garagebox aan het adres [adres 3] en op 28 februari 2019 in de garagebox aan het adres [adres 2] een hennepkwekerij heeft aangetroffen. Het feit dat in de door eiser gehuurde garageboxen hennepkwekerijen zijn aangetroffen rechtvaardigt de veronderstelling dat hij (mede)eigenaar van die hennepkwekerijen is geweest en dat de opbrengst daarvan (ook) hem ten goede is gekomen. De stelling van eiser op de zitting dat hij wel op de hoogte was van de exploitatie van de hennepkwekerij in de garageboxen maar dat niet hij, maar [naam] , aan wie eiser de garageboxen had onderverhuurd de exploitant was, maakt dat niet anders. Omdat eiser deze stelling pas op de zitting naar voren heeft gebracht en ook niet met stukken heeft onderbouwd, kan aan de verklaring niet de waarde worden gehecht die eiser daaraan wenst toegekend te zien.
10. De exploitatie van een hennepkwekerij in de garagebox van eiser is een omstandigheid waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kan zijn op het recht op bijstand. Door de aanwezigheid van de hennepkwekerijen niet bij verweerder te melden heeft eiser de op hem rustende inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet geschonden. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand daardoor niet kan worden vastgesteld.
11. In geschil is vervolgens de vraag of verweerder de periode van de exploitatie van de hennepkwekerij in redelijkheid met ingang van de datum waarop eiser bijstand ontving heeft kunnen stellen.
12. De rechtbank is van oordeel dat de resultaten van het politieonderzoek onvoldoende basis bieden om de bijstand over de hele periode in geding in te trekken en terug te vorderen. Het enkele feit dat eiser de garageboxen waarin de hennepkwekerijen zijn aangetroffen huurde gedurende de gehele periode dat hem bijstand werd verleend, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank vindt daarvoor steun in een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:795.
13. Uit de processen-verbaal van politie blijkt dat er op 22 juli 2016 en 28 februari 2019 een hennepkwekerij is aangetroffen in garageboxen gehuurd door eiser. Uit het onderzoek blijkt dat er beide keren in ieder geval een keer en mogelijk meerdere keren is geoogst. Uitgaande van een gemiddelde kweekcyclus van 10 weken [2] bestaat er onvoldoende grond om aan te nemen dat er al vanaf 22 april 2014 - bijna twee jaar voor het aantreffen van de kwekerij aan het adres [adres 3] – tot en met 28 februari 2019 sprake was van de exploitatie van een hennepkwekerij. De omstandigheid dat er in een garagebox apparatuur is aangetroffen met een sticker met een productiedatum in 2003 maakt dat niet anders. Uit het feit dat de apparatuur dateert uit 2003, kan niet worden afgeleid dat eiser vanaf 22 april 2014 een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd. Bovendien dateert die sticker van ver voordat eiser de garageboxen in 2007 en 2008 heeft gehuurd.
14. Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet bevoegd was de bijstand van eiser over de hele periode van 22 april 2014 tot en met 28 februari 2019 in te trekken. Daarmee is tevens gegeven dat verweerder niet bevoegd was de bijstand over die periode terug te vorderen. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat het in strijd is met de artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De overige beroepsgronden hoeven - gelet daarop - geen bespreking.
15. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien dan wel een bestuurlijke lus toe te passen, omdat de rechtbank over onvoldoende gegevens beschikt om te beoordelen of eiser wel recht heeft op bijstand. Gebleken is immers dat eiser voor de garageboxen huur heeft betaald, maar dat de herkomst van die huurpenningen onduidelijk is. Verder heeft eiser op de zitting verklaard dat hij de garageboxen heeft onderverhuurd. Daar zou hij geld mee hebben verdiend. Die inkomsten heeft hij niet aan verweerder gemeld. Deze inkomsten kunnen van invloed zijn op het recht op bijstand. Het is aan verweerder om daarnaar nader onderzoek te doen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 525,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. van Duinen, griffier. De beslissing wordt in het openbaar uitgesproken.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:610.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 10 maart 2020, r.o. 4.4, ECLI:NL:CRVB:2020:610.