ECLI:NL:RBAMS:2020:694

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2020
Publicatiedatum
5 februari 2020
Zaaknummer
C/13/675298 / KG ZA 19-1178
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot proceskostenveroordeling na intrekking kort geding

In deze zaak heeft eiser op 15 november 2019 een kort geding aangevraagd tegen gedaagde B.V. De zitting was gepland op 5 december 2019, maar eiser heeft dit kort geding op 2 december 2019 ingetrokken. Gedaagde B.V. heeft vervolgens verzocht om eiser te veroordelen in de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft op 5 februari 2020 vonnis gewezen over dit verzoek. De voorzieningenrechter oordeelt dat, hoewel gedaagde B.V. tijdig een verzoek heeft ingediend voor proceskostenveroordeling, dit verzoek niet kan worden toegewezen. De reden voor de intrekking van het kort geding was legitiem, aangezien eiser aangaf dat hij niet meer kon betalen door derdenbeslag. De voorzieningenrechter concludeert dat de intrekking niet onredelijk was en dat eiser niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de kosten die gedaagde B.V. heeft gemaakt in de aanloop naar de zitting. Het verzoek om proceskostenveroordeling wordt afgewezen, zonder dat dit een oordeel inhoudt over het onderliggende geschil.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling pr ivaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/675298 / KG ZA 19-1178 MDvH/MAH
Vonnis in kort geding van 5 februari 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. D.R.D.A. Buren-Baks te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. B.F.H.L. van Campfort te Veldhoven.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] B.V. worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Op 15 november 2019 heeft [eiser] een kort geding aangevraagd tegen [gedaagde] B.V. De zitting zou plaatsvinden op donderdag 5 december 2019.
1.2.
Bij e-mail van maandag 2 december 2019 heeft de advocaat van [eiser] het kort geding ingetrokken. Daarop heeft de advocaat van [gedaagde] B.V. de voorzieningenrechter dezelfde dag bij e-mail verzocht om [eiser] – bij voorraad uitvoerbaar – te veroordelen in de proceskosten conform het liquidatietarief.
1.3.
De op 5 december 2019 geplande zitting heeft geen doorgang gevonden.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft [gedaagde] B.V. verzocht om onderbouwing van haar verzoek om kostenveroordeling, waarop mr. Campfort op 10 januari 2020 een e-mail met bijlagen heeft gestuurd. Bij e-mail van 17 januari 2020 heeft [eiser] gemotiveerd betoogd dat er geen aanleiding is voor een kostenveroordeling.
1.5.
Vervolgens zijn de raadslieden van partijen ervan in kennis gesteld dat op 5 februari 2020 vonnis zal worden gewezen over de proceskostenveroordeling.

2.De beoordeling

2.1.
Onder 9.1 van het Procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie is, in navolging van HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1087, voorzien in de mogelijkheid om na intrekking van een kort-gedingprocedure te beslissen op een verzoek van gedaagde om eiser te veroordelen in de proceskosten. Uit dit arrest, r.o. 3.7, volgt dat partijen in dat geval griffierecht zijn verschuldigd.
2.2.
Het is niet zonder meer gezegd dat de gedaagde partij, die tijdig zijn verzoek heeft ingediend om ten laste van de eisende partij een proceskostenveroordeling uit te spreken, die ook daadwerkelijk verkrijgt. Bezien moet worden om welke reden(en) de intrekking heeft plaatsgevonden.
2.3.
Het aangevraagde kort geding betrof een executiegeschil. [eiser] vorderde, zo blijkt uit de concept-dagvaarding, [gedaagde] B.V. te verbieden een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 oktober 2019 ten uitvoer te leggen. In dat vonnis was [eiser] , zo leidt de voorzieningenrechter af uit de door [gedaagde] B.V. overgelegde conclusie van antwoord, veroordeeld tot betaling van een geldsom van ruim € 162.000,- aan [gedaagde] B.V.
2.4.
Volgens [gedaagde] B.V. heeft [eiser] het kort geding ingetrokken omdat hij naar aanleiding van de conclusie van antwoord van [gedaagde] B.V. inzag dat zijn vordering kansloos was. [eiser] heeft naar eigen zeggen het kort geding niet ingetrokken omdat het kansloos was, maar omdat ten laste van [gedaagde] B.V. derdenbeslag onder [eiser] werd gelegd – naar de voorzieningenrechter begrijpt – nadat hij de kort geding dagvaarding had uitgebracht. Daardoor, zo stelt [eiser] , kon en kan hij niet meer aan [gedaagde] B.V. betalen, zodat het belang van [eiser] bij een executiegeschil kwam te vervallen.
2.5.
Geoordeeld wordt dat de door [eiser] aangevoerde reden een legitieme reden is om het kort geding in te trekken. Bovendien is niet gebleken dat dit op een onredelijk laat moment is gebeurd, te weten drie werkdagen voor de zitting. Dat mr. Van Campfort voor zijn cliënt [gedaagde] B.V. al een week voor de zitting, op 28 november 2019, een omvangrijke conclusie van antwoord had opgesteld en ingediend en daarvoor kosten had gemaakt, kan [eiser] niet worden aangerekend.
2.6.
Dit leidt ertoe dat het verzoek van [gedaagde] B.V. om ten laste van [eiser] een proceskostenveroordeling uit te spreken zal worden afgewezen. Dit vonnis houdt overigens geen enkel oordeel in over het onderliggende geschil.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
weigert de gevraagde proceskostenveroordeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2020. [1]

Voetnoten

1.type: mah