3.3Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de avond van 18 februari 2017 heeft zich in de woning van verdachte een incident voor gedaan waarbij naast hemzelf zijn buren en latere aangevers, de heren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (vader en zoon), betrokken waren.
Aan dit incident zou volgens aangevers, meer in het bijzonder door [slachtoffer 2] , een eerdere ontmoeting zijn voorafgegaan, waarbij [slachtoffer 2] gewelddadig zou zijn bejegend door verdachte. Verdachte ontkent dat sprake is geweest van een dergelijke eerdere ontmoeting. De rechtbank kan niet vaststellen of die heeft plaatsgevonden nu voldoende ondersteuning van een van de verklaringen ontbreekt. Wel staat vast dat er die avond een incident is geweest, waarbij beide aangevers naar de woning van verdachte zijn gegaan en het gebouw, waarin de woning van verdachte zich bevindt, naar binnen zijn gegaan met de bedoeling verdachte te ontmoeten. Ook staat vast dat zij uiteindelijk de woning van verdachte zijn binnen gekomen en dat dit niet met instemming van verdachte was. Dit blijkt niet alleen uit hetgeen verdachte en aangevers hebben verklaard, maar is ook voldoende aannemelijk geworden door hetgeen enkele buren, waaronder [naam 1] en [naam 2] , hebben verklaard als getuige en uit hetgeen de politie kort na het incident ter plaatse aantrof waaronder een ingeslagen voordeur van de woning van verdachte. In de woning van verdachte heeft vervolgens een worsteling plaatsgevonden. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij zich heeft verdedigd door met een paraplu op beide aangevers in te slaan. Hierop hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de woning verlaten. Terwijl zij de trap naar beneden liepen heeft verdachte vervolgens nog met een stok op – in ieder geval – het hoofd van [slachtoffer 1] geslagen.
Uit een brief van 28 februari 2017 opgemaakt door I. Vogel, semi-arts neurochirurgie bij het AMC, blijkt dat er bij [slachtoffer 1] een impressiefractuur en epiduraal hematoom zijn vastgesteld. Bij aangever [slachtoffer 2] zijn een hematoom met een diameter van 5 centimeter, een wond boven de haargrens van 3 centimeter en een wond van 2 centimeter op de achterzijde van het hoofd vastgesteld, zo blijkt uit een brief van 18 februari 2017 opgemaakt door C.J.A. Telkamp, ANIOS SEH bij het OLVG.
Poging zware mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangevers zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Hoewel onduidelijk is of het letsel bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is ontstaan door het slaan met een paraplu of stok, staat vast dat beiden letsel aan hun hoofd hebben opgelopen als gevolg van het slaan met een hard voorwerp tegen het hoofd en/of gezicht. Bij [slachtoffer 1] heeft dit geleid tot letsel waarbij medisch ingrijpen noodzakelijk is geweest. Ten aanzien van [slachtoffer 2] was van medisch ingrijpen weliswaar geen sprake, maar het handelen van verdachte had eenvoudigweg kunnen leiden tot letsel waarbij medisch ingrijpen en/of langdurig herstel wel nodig was geweest. De kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is bij het slaan met een hard voorwerp op het hoofd, naar de ervaring leert, aanmerkelijk. Uit de geschetste gedragingen van verdachte blijkt dat hij deze aanmerkelijke kans op zijn minst genomen, zowel ten aanzien van [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] , willens en wetens heeft aanvaard. De rechtbank concludeert dat sprake is van opzet, tenminste in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en komt tot een bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling.
Noodweersituatie
Voor een geslaagd beroep op noodweer is, ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed.
Indien door of namens verdachte een beroep wordt gedaan op noodweer, moet de rechtbank allereerst beoordelen of de feitelijke toedracht, zoals door verdachte aan het verweer ten grondslag is gelegd en uit de wettelijke bewijsmiddelen moet worden afgeleid, aannemelijk is geworden. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de door verdachte geschetste toedracht een beroep op noodweer rechtvaardigt. Meer concreet moet de rechtbank de vraag beantwoorden of het door verdachte begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank is – met de raadsman en de officier van justitie – van oordeel dat op grond van het dossier in voldoende mate aannemelijk is geworden dat verdachte zich bevond in een noodweersituatie. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de woning van verdachte door de aangevers waartegen verdediging noodzakelijk was. Aangevers hebben met fors geweld tegen de voordeur van de woning gebonsd en getrapt en zij zijn uiteindelijk de woning binnen gekomen. Niet is aannemelijk geworden dat verdachte zich op dat moment aan de situatie kon onttrekken. Aangevers en verdachte bevonden zich in een smalle gang in de woning van verdachte. Bovendien was er sprake van een twee-tegen-één situatie. Verdachte mocht zich tegen deze ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding verdedigen door gebruik te maken van geweld. De rechtbank laat daarbij in het midden of ook sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte nu niet kan worden vastgesteld of verdachte eerst door aangevers is geslagen. Verdachte geeft weliswaar aan dat hij is geslagen in het gezicht maar dit wordt niet ondersteund door een letselverklaring of andere bewijsmiddelen.
Voor zover er tijdens de verdediging door verdachte letsel is ontstaan bij (een van de) aangevers is dit derhalve gebeurd in een situatie waarin sprake was van noodweer waarbij verdachte proportioneel geweld heeft aangewend om de situatie te beëindigen. Met betrekking tot deze geweldshandelingen dient verdachte daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Hierna hebben beide aangevers de woning van verdachte verlaten. Vervolgens heeft verdachte nogmaals met een hard voorwerp op het achterhoofd van [slachtoffer 1] geslagen terwijl deze de trap af liep naar beneden. Dit geweld was niet meer geboden nu aangevers bezig waren te vertrekken en zelf geen gewelddadige handelingen verrichtten en was derhalve disproportioneel. Ten aanzien van deze geweldshandeling van verdachte verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer, omdat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging naar haar oordeel heeft overschreden.
Noodweerexces
Nu is vastgesteld dat sprake is geweest van een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging, dient vervolgens de vraag beantwoord te worden of deze overschrijding het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de aanranding. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Verdachte heeft tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat hij over de toeren was en in een trance verkeerde. Op zitting heeft hij daaraan toegevoegd dat hij doodsbang was op het moment dat aangevers op zijn voordeur bonsden en trapten. Verdachte voelde zich op het moment dat aangevers zijn woning binnenkwamen dusdanig in het nauw gedreven dat hij om zich heen heeft gegrepen en gepakt heeft wat voorhanden was om aangevers uit zijn woning te jagen en zichzelf te verdedigen. De rechtbank gaat uit van deze verklaring en is van oordeel dat in voldoende mate aannemelijk is geworden dat verdachte op het moment van de aanval dusdanig in paniek was dat van een hevige gemoedstoestand kan worden gesproken. Verdachte heeft, door in die situatie nog een keer te slaan op een van zijn aanvallers, kort nadat deze zijn woning hadden verlaten maar nog wel in het pand waren, weliswaar de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden, maar de rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding een onmiddellijk gevolg is geweest van een bij verdachte ontstane hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is veroorzaakt.
Het beroep van verdachte op noodweerexces slaagt. Verdachte zal dan ook voor deze op zichzelf disproportionele reactie worden ontslagen van alle rechtsvervolging.