ECLI:NL:RBAMS:2020:688

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2020
Publicatiedatum
5 februari 2020
Zaaknummer
13/659102-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met noodweerexces als verweer

Op 5 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 64-jarige man, die zich op 18 februari 2017 met een paraplu en een stok verdedigde tegen twee mannen die zijn voordeur hadden ingeslagen en zijn woning waren binnengedrongen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan meerdere pogingen tot zware mishandeling, maar dat hij geen straf kreeg opgelegd vanwege een geslaagd beroep op noodweerexces. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, waarbij hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De officier van justitie had aanvankelijk gesteld dat het primair ten laste gelegde bewezen kon worden, maar dat de verdachte moest worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard. De rechtbank oordeelde dat het geweld dat de verdachte buiten zijn woning had toegepast niet meer proportioneel was, maar dat deze handeling het gevolg was van een hevige gemoedsbeweging. De rechtbank verklaarde de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen, omdat er geen straf of maatregel was opgelegd aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/659102-17
Datum uitspraak: 5 februari 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1955,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Lobregt, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R.S.E. Bruinen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 18 februari 2017 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , meermalen, althans eenmaal met een hamer en/of een (ijzeren) pijp/stok en/of een paraplu, in elk geval met een hard en/of stevig voorwerp op/tegen het hoofd en/of in/tegen het gezicht, althans tegen het lichaam te slaan;
subsidiair:
hij op of omstreeks 18 februari 2017 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal met een hamer en/of een (ijzeren) stok/pijp en/of een paraplu, in elk geval met een hard en/of stevig voorwerp op/tegen hoofd en/of in/tegen het gezicht, althans tegen het lichaam heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde weliswaar bewezen kan worden, maar dat verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt. Verdachte moet daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat sprake was van een wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen, maar de reactie van verdachte was niet proportioneel. De gedraging was echter het onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte geen weerstand kon bieden.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair ten laste gelegde, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke zin. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat het door verdachte uitgeoefende geweld zodanig was dat daaruit kan volgen dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn gedragingen zwaar lichamelijk letsel tot gevolg zouden hebben.
De raadsvrouw heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op noodweer toekomt. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich noodzakelijkerwijs mocht verdedigen. Aangevers hebben op agressieve wijze tegen de deur staan bonken en trappen, en hebben verdachte direct aangevallen op het moment dat de deur open ging. Een en ander heeft zich afgespeeld in de smalle gang van de woning van verdachte, waardoor er voor verdachte geen mogelijkheid bestond om zich aan de situatie te onttrekken. Verdachte heeft om zich heen gegrepen en gepakt wat voorhanden was en is hiermee gaan slaan om aangevers weg te jagen. De noodzakelijke verdediging van verdachte voldoet hiermee aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit, zodat verdachte moet worden vrijgesproken.
Voor het geval de rechtbank het beroep op noodweer verwerpt, heeft de raadsvrouw meer subsidiair een beroep gedaan op noodweerexces en verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden, was er sprake van een verontschuldigbare overschrijding die het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de wederrechtelijke aanranding. Indien de rechtbank van oordeel is dat de noodweersituatie al zou zijn beëindigd, dan staat vast dat daarvóór wel sprake was van een wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk was, maar de verweten gedraging het onmiddellijke gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de eerdere wederrechtelijke aanranding.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de avond van 18 februari 2017 heeft zich in de woning van verdachte een incident voor gedaan waarbij naast hemzelf zijn buren en latere aangevers, de heren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (vader en zoon), betrokken waren.
Aan dit incident zou volgens aangevers, meer in het bijzonder door [slachtoffer 2] , een eerdere ontmoeting zijn voorafgegaan, waarbij [slachtoffer 2] gewelddadig zou zijn bejegend door verdachte. Verdachte ontkent dat sprake is geweest van een dergelijke eerdere ontmoeting. De rechtbank kan niet vaststellen of die heeft plaatsgevonden nu voldoende ondersteuning van een van de verklaringen ontbreekt. Wel staat vast dat er die avond een incident is geweest, waarbij beide aangevers naar de woning van verdachte zijn gegaan en het gebouw, waarin de woning van verdachte zich bevindt, naar binnen zijn gegaan met de bedoeling verdachte te ontmoeten. Ook staat vast dat zij uiteindelijk de woning van verdachte zijn binnen gekomen en dat dit niet met instemming van verdachte was. Dit blijkt niet alleen uit hetgeen verdachte en aangevers hebben verklaard, maar is ook voldoende aannemelijk geworden door hetgeen enkele buren, waaronder [naam 1] en [naam 2] , hebben verklaard als getuige en uit hetgeen de politie kort na het incident ter plaatse aantrof waaronder een ingeslagen voordeur van de woning van verdachte. In de woning van verdachte heeft vervolgens een worsteling plaatsgevonden. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij zich heeft verdedigd door met een paraplu op beide aangevers in te slaan. Hierop hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de woning verlaten. Terwijl zij de trap naar beneden liepen heeft verdachte vervolgens nog met een stok op – in ieder geval – het hoofd van [slachtoffer 1] geslagen.
Uit een brief van 28 februari 2017 opgemaakt door I. Vogel, semi-arts neurochirurgie bij het AMC, blijkt dat er bij [slachtoffer 1] een impressiefractuur en epiduraal hematoom zijn vastgesteld. Bij aangever [slachtoffer 2] zijn een hematoom met een diameter van 5 centimeter, een wond boven de haargrens van 3 centimeter en een wond van 2 centimeter op de achterzijde van het hoofd vastgesteld, zo blijkt uit een brief van 18 februari 2017 opgemaakt door C.J.A. Telkamp, ANIOS SEH bij het OLVG.
Poging zware mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangevers zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Hoewel onduidelijk is of het letsel bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is ontstaan door het slaan met een paraplu of stok, staat vast dat beiden letsel aan hun hoofd hebben opgelopen als gevolg van het slaan met een hard voorwerp tegen het hoofd en/of gezicht. Bij [slachtoffer 1] heeft dit geleid tot letsel waarbij medisch ingrijpen noodzakelijk is geweest. Ten aanzien van [slachtoffer 2] was van medisch ingrijpen weliswaar geen sprake, maar het handelen van verdachte had eenvoudigweg kunnen leiden tot letsel waarbij medisch ingrijpen en/of langdurig herstel wel nodig was geweest. De kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is bij het slaan met een hard voorwerp op het hoofd, naar de ervaring leert, aanmerkelijk. Uit de geschetste gedragingen van verdachte blijkt dat hij deze aanmerkelijke kans op zijn minst genomen, zowel ten aanzien van [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] , willens en wetens heeft aanvaard. De rechtbank concludeert dat sprake is van opzet, tenminste in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en komt tot een bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling.
Noodweersituatie
Voor een geslaagd beroep op noodweer is, ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed.
Indien door of namens verdachte een beroep wordt gedaan op noodweer, moet de rechtbank allereerst beoordelen of de feitelijke toedracht, zoals door verdachte aan het verweer ten grondslag is gelegd en uit de wettelijke bewijsmiddelen moet worden afgeleid, aannemelijk is geworden. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de door verdachte geschetste toedracht een beroep op noodweer rechtvaardigt. Meer concreet moet de rechtbank de vraag beantwoorden of het door verdachte begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank is – met de raadsman en de officier van justitie – van oordeel dat op grond van het dossier in voldoende mate aannemelijk is geworden dat verdachte zich bevond in een noodweersituatie. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de woning van verdachte door de aangevers waartegen verdediging noodzakelijk was. Aangevers hebben met fors geweld tegen de voordeur van de woning gebonsd en getrapt en zij zijn uiteindelijk de woning binnen gekomen. Niet is aannemelijk geworden dat verdachte zich op dat moment aan de situatie kon onttrekken. Aangevers en verdachte bevonden zich in een smalle gang in de woning van verdachte. Bovendien was er sprake van een twee-tegen-één situatie. Verdachte mocht zich tegen deze ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding verdedigen door gebruik te maken van geweld. De rechtbank laat daarbij in het midden of ook sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte nu niet kan worden vastgesteld of verdachte eerst door aangevers is geslagen. Verdachte geeft weliswaar aan dat hij is geslagen in het gezicht maar dit wordt niet ondersteund door een letselverklaring of andere bewijsmiddelen.
Voor zover er tijdens de verdediging door verdachte letsel is ontstaan bij (een van de) aangevers is dit derhalve gebeurd in een situatie waarin sprake was van noodweer waarbij verdachte proportioneel geweld heeft aangewend om de situatie te beëindigen. Met betrekking tot deze geweldshandelingen dient verdachte daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Hierna hebben beide aangevers de woning van verdachte verlaten. Vervolgens heeft verdachte nogmaals met een hard voorwerp op het achterhoofd van [slachtoffer 1] geslagen terwijl deze de trap af liep naar beneden. Dit geweld was niet meer geboden nu aangevers bezig waren te vertrekken en zelf geen gewelddadige handelingen verrichtten en was derhalve disproportioneel. Ten aanzien van deze geweldshandeling van verdachte verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer, omdat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging naar haar oordeel heeft overschreden.
Noodweerexces
Nu is vastgesteld dat sprake is geweest van een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging, dient vervolgens de vraag beantwoord te worden of deze overschrijding het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de aanranding. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Verdachte heeft tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat hij over de toeren was en in een trance verkeerde. Op zitting heeft hij daaraan toegevoegd dat hij doodsbang was op het moment dat aangevers op zijn voordeur bonsden en trapten. Verdachte voelde zich op het moment dat aangevers zijn woning binnenkwamen dusdanig in het nauw gedreven dat hij om zich heen heeft gegrepen en gepakt heeft wat voorhanden was om aangevers uit zijn woning te jagen en zichzelf te verdedigen. De rechtbank gaat uit van deze verklaring en is van oordeel dat in voldoende mate aannemelijk is geworden dat verdachte op het moment van de aanval dusdanig in paniek was dat van een hevige gemoedstoestand kan worden gesproken. Verdachte heeft, door in die situatie nog een keer te slaan op een van zijn aanvallers, kort nadat deze zijn woning hadden verlaten maar nog wel in het pand waren, weliswaar de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden, maar de rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding een onmiddellijk gevolg is geweest van een bij verdachte ontstane hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is veroorzaakt.
Het beroep van verdachte op noodweerexces slaagt. Verdachte zal dan ook voor deze op zichzelf disproportionele reactie worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 18 februari 2017 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , meermalen met een hard en/of stevig voorwerp tegen het hoofd en/of op/tegen het gezicht te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van het feit en van verdachte

Het bewezen geachte feit is, voor wat betreft het in de woning door verdachte toegepaste geweld, niet strafbaar vanwege een geslaagd beroep op noodweer, zoals besproken in rubriek 3.3.
Voor wat betreft het buiten de woning door verdachte toegepaste geweld, is het bewezen geachte feit wel strafbaar, maar is verdachte daarvoor niet strafbaar vanwege een geslaagd beroep op noodweerexces, zoals besproken in rubriek 3.3.
Gelet op voorgaande wordt verdachte dan ook voor het bewezen geachte ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Ten aanzien van de benadeelde partijen

Nu aan verdachte – zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht – geen straf of maatregel is opgelegd, zullen de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in hun vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.

8.Beslag

Onder verdachte zijn blijkens de beslaglijst de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. 1.00 Verpakkingsmateriaal
5340034 Kartonnen rol ong 50 cm lang
8.1
Standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie en raadsvrouw hebben geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
8.2
Oordeel van de rechtbank
Aangezien de inbeslaggenomen kartonnen rol niet is gebruikt bij het plegen van het ten laste gelegde feit, is de rechtbank van oordeel dat deze moet worden teruggegeven aan de rechthebbende.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene waar het betreft het buiten de woning door verdachte toegepaste geweld strafbaar, maar ontslaat verdachte,
[verdachte], daarvan op grond van noodweerexces van alle rechtsvervolging en verklaart het overige bewezene niet strafbaar, op grond van noodweer, en ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. J. Thomas en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.P.H. Borghans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 februari 2020.