ECLI:NL:RBAMS:2020:6810

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
30 december 2020
Zaaknummer
C/13/693791 / HA RK 345.2020
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak na interne communicatie over getuigenverklaring

In deze zaak heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 1 december 2020 een verzoek tot wraking behandeld. Het verzoek was ingediend door vier verzoekers, vertegenwoordigd door hun raadslieden, tegen de rechters N.J. Koene en F. Dekkers van de meervoudige strafkamer. De aanleiding voor het wrakingsverzoek was een interne e-mail van de voorzitter van de meervoudige kamer, mr. P.P.C.M. Waarts, die per ongeluk naar de advocaat van de verdachte was gestuurd. In deze e-mail werden opmerkingen gemaakt over een getuigenverklaring die negatief zou zijn voor de verzoekers. De verzoekers voelden zich hierdoor niet serieus genomen en vreesden voor de onpartijdigheid van de rechters.

Tijdens de openbare terechtzitting op 1 december 2020 werd het verzoek behandeld. De voorzitter van de meervoudige kamer berustte in het wrakingsverzoek, terwijl de andere rechters dat niet deden. De rechters gaven aan dat zij zich niet beïnvloed voelden door de e-mail en dat zij in staat waren om onafhankelijk te oordelen. De Wrakingskamer oordeelde dat de vrees voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was en dat het verzoek tot wraking werd afgewezen. De beslissing werd genomen op basis van de feiten en omstandigheden die ten tijde van de indiening van het verzoek bekend waren, en de interne communicatie tussen de rechters bleef geheim.

De Wrakingskamer benadrukte dat rechters geacht worden zelfstandig hun mening te vormen en dat de enkele uitlating van de voorzitter niet voldoende was om aan te nemen dat de rechters niet onpartijdig zouden zijn. De beslissing om het verzoek tot wraking af te wijzen werd unaniem genomen door de leden van de Wrakingskamer, die de zaak ter openbare terechtzitting bespraken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op het ter openbare terechtzitting van 1 december 2020 gedane en onder rekestnummer C/13/693791 / HA RK 20/345 ingeschreven verzoek van:

1.[verzoeker 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[verzoeker 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[verzoeker 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
4.
[verzoeker 4] B.V.
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekers,
raadsvrouw verzoekers sub 1, 2 mr. E. Benhaim,
raadsvrouw verzoeker sub 3 mr. B.A.A. Postma,
raadsvrouw verzoekster sub 4 mr. E.Z. Perez,
welk verzoek strekt tot wraking van mrs. N.J. Koene en F. Dekkers, leden van de meervoudige strafkamer, hierna te noemen de rechters.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
 De e-mails van 30 november 2020 van mr. Benhaim en de voorzitter van de meervoudige kamer;
 het proces-verbaal terechtzitting van 1 december 2020 met daaraan gehecht de pleitnota van mr. Benhaim.
1.2.
Het wrakingsverzoek was gericht tegen de meervoudige strafkamer. De voorzitter van de meervoudige kamer, mr. P.P.C.M. Waarts, heeft berust in het wrakingsverzoek. De rechters hebben meegedeeld niet in de wraking te berusten.
1.3.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 1 december 2020. Gehoord zijn de rechters, verzoekers, hun raadslieden en als officier van justitie mrs. C.M.A. Plantenga en L. van Haeringen. Namens verzoekster sub 2 was aanwezig haar bestuurder, [naam 2] .
Mr. Perez heeft een pleitnota overgelegd.
1.4.
Na de mondelinge behandeling en beraad in raadkamer is direct mondeling uitspraak gedaan. Deze beslissing vormt de uitwerking daarvan.

2.De feiten

2.1.
Bij de rechters zijn strafzaken tegen - onder meer - verzoekers in behandeling met de parketnummers 13/994017-19, 13/994023-15, 13/994018-19 en 13/994011-16. Voor de inhoudelijke behandeling zijn zes zittingsdagen uitgetrokken vanaf 1 december 2020.
2.2.
Bij e-mail van 30 november 2020 om 16.55 uur, met cc aan de voorzitter en de officier van justitie, heeft mr. Benhaim aan de griffier meegedeeld:
“Graag verneem ik of u mijn e-mailberichten met documenten van afgelopen vrijdag in goede orde hebt ontvangen. Bijgevoegd treft nog een schriftelijke verklaring aan van de heer [naam 1] , d.d. 27 november 2020 inclusief zijn ID-bewijs. Graag verwijs ik naar de bijlage. Ik verzoek u vriendelijk om ook deze stukken in handen van de Rechtbank te stellen, waarvoor dank.”
Als bijlage bij deze e-mail was gevoegd een verklaring van [naam 1] (geen verdachte) waarin deze een verklaring voor verdachten aflegt waarbij onder meer is verklaard:
“Geachte, In de periode van 2011 t/m 2015 was ik bij [verzoeker 4] werkzaam als chauffeur. Mijn werkzaamheden bestonden onder andere uit het rijden van digestaat van en naar [naam 3] . Deze opslag werd gebruikt wanneer er een overschot was ontstaan van digestaat doordat bijvoorbeeld de digestaatverwerking stilstond of er tijdelijk geen mogelijkheid was voor afvoer. Dit bassin zagen wij als een interne opslag. Het digestaat heb ik ook weer terug gehaald van [naam 3] naar de vergistingsinstallatie in Spakenburg. (…) Ik heb 10-tallen vrachten opgehaald bij [naam 3] . (…)”
Bij e-mail van de voorzitter van 30 november 2020 om 17.14 aan de griffier en mr. Benhaim met cc aan de officieren van justitie (“reply all”) heeft de voorzitter meegedeeld:
“De lieverd; hij reed altijd metdie(volgens mij is dat degene waaronder het peilbaken zat) tankoplegger, maar ook [naam 4] en [naam 5] reden er mee en Van [naam 3] zelf zegt dat er vanaf enig moment (2013?) geen digestaat meer werd opgehaald. Wellicht krijgen we vanavond nog meer spijtbetuigingen uit Bunschoten”
Bij e-mail van 30 november 2020 om 17.16 heeft de voorzitter aan mr. Benhaim en de officieren van justitie meegedeeld:
“Excuses aan allen Dit bericht was zeker niet voor u bedoeld. Ik heb te snel op de knop allen beantwoorden gestuurd. Ik verzoek u vriendelijk de email als niet gelezen te beschouwen en te verwijderen.”
Bij e-mail van 30 november 2020 om 17.47 heeft de voorzitter aan mr. Benhaim meegedeeld:
“Naar aanleiding van mijn e-mail die u vanmiddag, in reply op uw bericht van 16.55 uur, ontving het volgende. Gezien de toon, opmaak en inhoud van de e-mail was die overduidelijk niet voor u en de officieren van justitie (die ook in de reply stonden) bedoeld. Ik heb u dat ook direct na het verzenden al laten weten en heb verzocht de e-mail als niet verzonden te beschouwen en te verwijderen. Graag had ik u ook nog telefonisch mijn verontschuldigingen willen aanbieden en heb u proberen te bereiken op het 06-nummer dat in uw mail staat vermeld. Helaas kreeg ik u niet te pakken. Bij deze dus nogmaals mijn oprechte excuses.”
2.3.
Na zijn e-mail aan mr. Benhaim heeft de voorzitter ook telefonisch zijn excuses aan haar aangeboden. De raadsvrouw heeft hem bij e-mail van 30 november 2020 om 18.57 uur meegedeeld:
“Ik bevestig u hierbij (zoals zojuist telefonisch besproken) dat ik morgen de Kamer in deze zaak zal wraken op grond van de inhoud van uw onderstaande mail. De inhoud laat mij helaas geen andere keus zoals ik u zojuist telefonisch heb toegelicht, tenzij de combinatie besluit om zich te verschonen. U gaf aan dit met de combinatie te delen.”
2.4.
Bij e-mail van 30 november 2020 om 20.23 heeft mr. Perez zich aangesloten bij het wrakingsverzoek.
2.5.
Bij aanvang van de terechtzitting van 1 december 2020 heeft blijkens het proces-verbaal mr. Benhaim de rechters en de voorzitter gewraakt. Mrs. Perez en Postma hebben zich daarbij aangesloten.

3.Het verzoek

3.1.
Aan het verzoek is ten grondslag gelegd dat reeds op voorhand en nog voordat de behandeling is aangevangen, een oordeel is gegeven over een getuigenverklaring à décharge in voor verzoekers negatieve zin. De verdediging kan ten aanzien van haar verweer op dit onderdeel niet meer vertrouwen op een onpartijdige beoordeling. De voorzitter heeft er met zijn opmerking blijk van gegeven dat hij de ingebrachte getuigenverklaring niet correct en niet geloofwaardig acht. Daarnaast wordt laatdunkend en sarcastisch over de getuigen en de verdachten gesproken. De verdediging voelt zich daardoor niet serieus genomen.
Als gevolg hiervan heeft zich een uitzonderlijke omstandigheid voorgedaan die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat gehele meervoudige kamer een vooringenomenheid koestert, althans dat de vrees voor onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
3.2.
De e-mail van de voorzitter was afkomstig van de voorzitter en bedoeld voor de rechters. Dat heeft invloed op de gehele kamer. Te meer omdat het hier een opmerking van een ervaren voorzitter betreft. Dat roept twijfel op aan de onpartijdigheid van de gehele zittingscombinatie, nu dit kennelijk daarbinnen de wijze van communiceren is en het innemen van een onbevangen standpunt van de rechters in raadkamer daardoor wordt belemmerd.
3.3.
Nu de rechters niet hebben berust in het wrakingsverzoek, is aanvullend verzocht om de overlegging aan de raadslieden van alle e-mailcorrespondentie over de inhoud van de zaak tussen de voorzitter en de rechters. Als reden daarvoor is aangevoerd dat het zich aan de waarneming onttrekt wat er nog meer is besproken binnen de kamer en in welke bewoordingen.

4.De reacties van de rechters

De rechters achten zich niet beïnvloed door de e-mail van de voorzitter, die zij pas na ontvangst van het verzoek tot verschoning hebben gelezen. De voorzitter heeft verklaard dat hij bedoeld heeft vragen voor zichzelf te formuleren. De e-mail is in de haast geschreven en uit de inhoud daarvan blijkt nog geen vooringenomenheid, aldus de voorzitter. De rechters achten zich niet bevooroordeeld of “besmet” als gevolg van het bericht van de voorzitter. De toon van het bericht en de wijze hoe dat is overgekomen bij verzoekers, maakt dat niet anders. Zij voelen zich vrij en onbevangen om een ander standpunt dan de voorzitter in te nemen. Of door het bericht van de voorzitter ook de schijn van vooringenomenheid van de rechters is gewekt, is aan het oordeel van de Wrakingskamer. Voorafgaand aan de terechtzitting heeft het gebruikelijke intercollegiale overleg plaatsgevonden. Er is geen aanleiding de interne e-mailwisseling openbaar te maken. Dat valt onder het geheim van de raadkamer.

5.Het standpunt van het openbaar ministerie

Uit de e-mail blijkt geen vooringenomenheid en ook de schijn daarvan is niet gewekt. Bovendien is de e-mail niet geadresseerd aan de bijzitters.

6.De beoordeling

6.1.
Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv.) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.2.
Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij enige vooringenomenheid koestert, althans dat de - objectief gerechtvaardigde - vrees bestaat dat de rechter niet onpartijdig is.
6.3.
De vraag die nu voorligt is of ten aanzien van de rechters de vrees van vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is doordat zij zich niet meer vrij zullen voelen tegen de in de e-mail geuite mening of bewoording van de voorzitter in te gaan. Rechters worden geacht om zelfstandig hun mening te vormen, en eventueel dus ook tegen de mening van de voorzitter in te gaan. Dit hebben de rechters ook zo aangegeven. Het enkele feit dat de voorzitter zich vrij voelde om zich op deze wijze te uiten is onvoldoende om daar in dit geval anders over te denken. De aanname van verzoekers dat dit kennelijk de wijze is waarop in de combinatie wordt gecommuniceerd kan niet worden gebaseerd op de enkele uitlating van de voorzitter. De Wrakingskamer acht de vrees die verzoekers hebben dan ook niet objectief gerechtvaardigd.
6.4.
Het verzoek om kennis te nemen van de interne correspondentie tussen de leden van de zittingscombinatie met betrekking tot de strafzaken wordt afgewezen. De Wrakingskamer is van oordeel dat er in de wrakingsprocedure geen plek is voor nader onderzoek als hier verzocht, omdat de wet vereist dat het verzoek tot wraking wordt gegrond op de ten tijde van de indiening bekende feiten en omstandigheden en niet op feiten en omstandigheden die nog boven water moeten of kunnen komen door nader onderzoek.
Verder oordeelt de Wrakingskamer dat het geheim van de raadkamer zich niet beperkt tot het overleg na afloop van de zitting, maar zich ook uitstrekt over het overleg tussen de rechters voorafgaand aan de zitting, voor zover het de inhoud van de zaak betreft.
7. Op grond van het vorenstaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
 wijst het verzoek tot wraking van de rechters af.
Aldus gegeven door mrs. K.A. Brunner, voorzitter, N.C.H. Blankevoort en P.B. Martens, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 december 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.