ECLI:NL:RBAMS:2020:6808

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
30 december 2020
Zaaknummer
C/13/693005 / HA RK 325.2020
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een kinderrechter op basis van onpartijdigheid

Op 18 november 2020 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van mr. J.H.J. Evers, kinderrechter. Het verzoeker, die in een lopende procedure als verwerende partij optrad, was van mening dat de rechter niet onpartijdig was. De wraking was ingediend naar aanleiding van een beslissing van de rechter om door verzoeker toegezonden stukken niet te lezen, omdat deze niet door een advocaat waren ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechter niet in de wraking berustte en dat het verzoek tot wraking op 13 november 2020 was ingediend.

De rechtbank heeft in haar beoordeling verwezen naar artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de mogelijkheid van wraking regelt. De rechtbank benadrukte dat een rechter op grond van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij het tegendeel bewezen kan worden. De rechtbank citeerde ook een arrest van de Hoge Raad, waarin werd gesteld dat een rechterlijke beslissing op zich geen grond kan vormen voor wraking. Dit betekent dat de motivering van een beslissing, hoe gebrekkig ook, niet automatisch kan leiden tot de conclusie dat de rechter vooringenomen is.

In dit geval heeft de rechtbank geconcludeerd dat verzoeker geen valide gronden had aangevoerd die zouden wijzen op (de schijn van) vooringenomenheid van de rechter. De beslissing van de rechter om de stukken niet te lezen, was in lijn met het Procesreglement Gezag en Omgang en vormde geen grond voor wraking. Het verzoek werd daarom als kennelijk ongegrond afgewezen, en een mondelinge behandeling was niet nodig. De beslissing werd uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 13 november 2020 ingekomen en onder rekestnummer C/13/693005 / HA RK 20/325 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
verzoeker,
wonende te [woonplaats] ,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. J.H.J. Evers, kinderrechter, hierna te noemen de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het navolgende processtuk:
 het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting met gesloten deuren van deze rechtbank op 13 november 2020.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust.

2.De feiten en het verzoek

2.1.
Bij de rechter is een zaak in behandeling waarbij verzoeker verwerende partij is met zaaknummer C/13/690150 / FA RK 20-6020. Verzoeker is in deze procedure verschenen in persoon.
In artikel 3.2 van het Procesreglement Gezag en Omgang is bepaald dat indien een niet door een advocaat vertegenwoordigde belanghebbende laat weten verweer te willen voeren, onder terugzending van door belanghebbende toegezonden stukken, zal worden geantwoord dat een verweerschrift alléén door tussenkomst van een advocaat kan worden ingediend doch dat ter zitting door belanghebbende in persoon mondeling verweer kan worden gevoerd.
Blijkens het proces-verbaal heeft verzoeker aan de rechter gevraagd of hij de stukken had gezien die hij in de ochtend voorafgaand aan de mondelinge behandeling aan de rechtbank had gestuurd. De rechter heeft daarop vervolgens verklaard:
“Ik heb gezien dat u mij vanmorgen hebt gemaild. U heeft geen advocaat. Ik kan deze stukken niet toevoegen aan het dossier. Ik ga het niet lezen als het niet is ingediend door een advocaat. Dat is u eerder ook verteld door mijn collega. U mag wel mondeling het woord voeren op de zitting en mijn vragen beantwoorden.”
2.2.
Hierna heeft verzoeker de rechter gewraakt en heeft hij blijkens het proces-verbaal verklaard dat hij niet de kans krijgt zijn rechten te verdedigen.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Als uitgangspunt voor de beoordeling geldt dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, behoudens bewijs van het tegendeel.
3.3.
In zijn arrest van 25 september 2019 (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413) heeft de Hoge Raad overwogen dat
het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
Bij de beantwoording van de vraag of de motivering van een dergelijke (tussen)beslissing getuigt van vooringenomenheid, moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.4.
In het licht van bovenstaand arrest heeft verzoeker geen valide grond aangevoerd waaruit (de schijn van) vooringenomenheid van de rechter jegens hem kan worden afgeleid.
De (op artikel 3.2 van het Procesreglement Gezag en Omgang gebaseerde) beslissing van de rechter om de door verzoeker toegezonden stukken niet te lezen, vormt geen grond tot wraking. Verder geeft de motivering van die beslissing geen blijk van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) vooringenomenheid van de rechter.
3.5.
Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. Een mondelinge behandeling kan achterwege blijven.
4. Op grond van het vorenstaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
 wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, A.W.J. Ros en K.A. Brunner, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 november 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.