ECLI:NL:RBAMS:2020:635

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
13-752143-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel in het kader van strafrechtelijke vervolging

Op 4 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Openbaar Ministerie in België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een EAB dat is uitgevaardigd op 23 januari 2018. De opgeëiste persoon, geboren in België in 1960, is gedetineerd en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de officier van justitie in haar vordering beoordeeld en verwees naar eerdere overwegingen in een uitspraak van 7 januari 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:54). De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB rechtsgeldig is, ondanks het feit dat de opgeëiste persoon hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de Belgische rechtbank. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen, zijn onderzocht. De opgeëiste persoon heeft zijn onschuld betoogd, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat dit niet leidt tot weigering van de overlevering. De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752143-19
RK nummer: 19/6980
Datum uitspraak: 4 februari 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 december 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 januari 2018 door de substituut Procureur des Konings, verbonden aan het Parket van de Procureur des Konings te Brussel, België.
Ter beoordeling van de – overigens niet betwiste – ontvankelijkheid van de officier van justitie in haar vordering ex artikel 23 OLW verwijst de rechtbank naar de overwegingen in haar uitspraak van 7 januari 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:54).
Het EAB strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats], België, op [geboortedag] 1960,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 januari 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Belgische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een voor ten uitvoerlegging vatbaar vonnis van de Nederlandstalige Correctionele Rechtbank te Brussel van 21 november 2017, met zaaksnummer BR.22.99.1932/14. De opgeëiste persoon is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden en daarnaast tot een geldboete van tweehonderd euro.
Bij hetzelfde vonnis werd de onmiddellijke aanhouding van de opgeëiste persoon bevolen.
In dit verband is het volgende van belang.
De raadsvrouw heeft er al voor aanvang van de behandeling ter zitting op gewezen dat tegen het vonnis hoger beroep is ingesteld.
Bij e-mail van 15 januari 2020 bevestigt de substituut-procureur te Brussel dat inderdaad hoger beroep tegen het vonnis is aangetekend. De behandeling van het hoger beroep is uitgesteld tot
9 maart 2020. Dit heeft als gevolg dat het vonnis van 21 november 2017 nog niet in kracht van gewijsde is en dat de uitspraak in hoger beroep nog even op zich zal laten wachten, aldus de substituut-procureur in haar e-mail.
Relevant is ook de informatie die de advocaat-generaal te Brussel in zijn e-mail van 17 januari 2020 verstrekt, namelijk dat
“het EAB rechtsgeldig blijft ondanks het feit dat de opgeëiste persoon hoger beroep heeft aangetekend. De rechtbank van eerste aanleg heeft immers in het veroordelend vonnis, waartegen thans hoger beroep, beslist om de onmiddellijke aanhouding te bevelen van de opgeëiste persoon.Het bevel tot onmiddellijke aanhouding is een titel van voorlopige aanhouding die bijkomend wordt verleend aan een veroordelende beslissing die nog niet definitief is. Zij dient om de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf te waarborgen alvorens over een eventueel rechtsmiddel uitspraak wordt gedaan. Het hoger beroep van de beklaagde tegen het vonnis waarbij hij werd veroordeeld, belet dus niet de uitvoering van de onmiddellijke aanhouding die de rechtbank [te Brussel] tegen hem heeft uitgesproken”.
Nu vast staat dat de opgeëiste persoon tijdig een rechtsmiddel heeft aangewend tegen het vonnis waarbij hij in eerste aanleg tot een vrijheidsstraf is veroordeeld, is onderzoek naar de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet aan de orde.
De verzochte overlevering heeft betrekking op de drie feiten zoals die als volgt zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB:
-
Op 24 juni 2013 in het gerechtelijk arrondissement Brussel en bij samenhang elders in het Rijk, gepoogd te hebben met behulp van bedreiging af te persen, namelijk een bedrag van 25.000,00 euro, ten nadele van [persoon] en de bvba [naam].
-
Tussen 5 juni 2013 en 25 december 2013 meermaals in het gerechtelijk arrondissement Brussel en bij samenhang elders in het Rijk, [persoon] te hebben belaagd, terwijl hij wist of had moeten weten dat hij door zijn gedrag diens rust ernstig zou verstoren.
-
Tussen 5 juni 2013 en 25 december 2013 meermaals in het gerechtelijk arrondissement Brussel en bij samenhang elders in het Rijk, diverse webpagina’s te raadplegen via de URL’s[website adressen]te hebben aangemaakt en gebruikt om [persoon] overlast te veroorzaken en om schade te berokkenen aan [persoon] en de bvba [naam].

4.Strafbaarheid

4.1
Feit 1 vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het eerste in het EAB omschreven feit moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit dat strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het eerste feit valt op deze lijst onder nummer 21, te weten:
racketeering en afpersing.
4.2
Feiten 2 en 3 waarvoor de toets van dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten 2 en 3 niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan. Beide feiten leveren naar Nederlands recht op:
belaging, meermalen gepleegd.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft beweerd niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft verklaard dat hij geen e-mails heeft verstuurd en geen IP-adressen heeft aangemaakt. De opgeëiste persoon heeft zijn onschuld tijdens het verhoor ter zitting echter niet aangetoond.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.Artikel 2, eerste lid OLW en artikel 7, eerste lid, onder a. en b. OLW

De opgeëiste persoon heeft – in zijn laatste woord – verzocht de overlevering te weigeren en daartoe aangevoerd dat hij, na bestudering van op internet aangetroffen informatie (waaronder de OLW, het Kaderbesluit 2002/584/JBZ en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie) heeft begrepen dat een EAB slechts kan worden uitgevaardigd als een opgelegde straf onherroepelijk is en dit is niet het geval. Het komt er nu op neer dat de overleveringsdetentie een voorschot neemt op een in hoger beroep nog vast te stellen straf, terwijl hij beweert onschuldig te zijn aan de feiten waarvoor hij in eerste aanleg al is veroordeeld en zijn onschuld in de Belgische procedure te kunnen aantonen. Mocht in hoger beroep een veroordeling volgen dan zal daartegen cassatie worden ingesteld en de opgeëiste persoon gaat er van uit dat de kans heel groot is dat het cassatieberoep in zijn voordeel zal uitvallen. Tot zoverre het verweer.
De rechtbank verstaat hetgeen de opgeëiste persoon naar voren heeft gebracht als een beroep op artikel 2, eerste lid OLW, dan wel op [een onvolledige lezing van] artikel 7, eerste lid, onder a. en b. OLW. Het verweer slaagt niet. Dat een EAB slechts kan worden uitgevaardigd als een opgelegde straf onherroepelijk is, is een onjuiste interpretatie van de OLW en kan evenmin worden afgeleid uit het Kaderbesluit of uit het Handvest.
Artikel 2, eerste lid OLW bepaalt dat een EAB slechts kan worden afgegeven wegens feiten die door de wet van de uitvaardigende lidstaat strafbaar zijn gesteld en waarop een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld of indien een straf of maatregel is opgelegd, wanneer deze een duur heeft van ten minste vier maanden.
Artikel 7, eerste lid, onder a. en b. OLW bepaalt dat overlevering alleen kan worden toegestaan ten behoeve van (a) een door autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld
strafrechtelijk onderzoek, dan wel (b) de
tenuitvoerlegging van een vrijheidsstrafvan vier maanden of langer.
Het EAB voldoet aan deze criteria, zoals hierboven reeds is vastgesteld.
De verwachting van de opgeëiste persoon over de afloop van zijn strafprocedure kan niet leiden tot weigering van de verzochte overlevering.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en geen weigeringsgronden aan overlevering in de weg staan, moet de overlevering worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 285b Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de substituut Procureur des Konings, verbonden aan het Parket van de Procureur des Konings te Brussel, België.
Aldus gedaan door
mr. A.F. van Hoorn, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 februari 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.