Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Ter beoordeling van de – overigens niet betwiste – ontvankelijkheid van de officier van justitie in haar vordering ex artikel 23 OLW verwijst de rechtbank naar de overwegingen in haar uitspraak van 7 januari 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:54).
1.Procesgang
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam.
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Belgische nationaliteit heeft.
3.Grondslag en inhoud van het EAB
Bij hetzelfde vonnis werd de onmiddellijke aanhouding van de opgeëiste persoon bevolen.
Bij e-mail van 15 januari 2020 bevestigt de substituut-procureur te Brussel dat inderdaad hoger beroep tegen het vonnis is aangetekend. De behandeling van het hoger beroep is uitgesteld tot
9 maart 2020. Dit heeft als gevolg dat het vonnis van 21 november 2017 nog niet in kracht van gewijsde is en dat de uitspraak in hoger beroep nog even op zich zal laten wachten, aldus de substituut-procureur in haar e-mail.
“het EAB rechtsgeldig blijft ondanks het feit dat de opgeëiste persoon hoger beroep heeft aangetekend. De rechtbank van eerste aanleg heeft immers in het veroordelend vonnis, waartegen thans hoger beroep, beslist om de onmiddellijke aanhouding te bevelen van de opgeëiste persoon.Het bevel tot onmiddellijke aanhouding is een titel van voorlopige aanhouding die bijkomend wordt verleend aan een veroordelende beslissing die nog niet definitief is. Zij dient om de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf te waarborgen alvorens over een eventueel rechtsmiddel uitspraak wordt gedaan. Het hoger beroep van de beklaagde tegen het vonnis waarbij hij werd veroordeeld, belet dus niet de uitvoering van de onmiddellijke aanhouding die de rechtbank [te Brussel] tegen hem heeft uitgesproken”.
Op 24 juni 2013 in het gerechtelijk arrondissement Brussel en bij samenhang elders in het Rijk, gepoogd te hebben met behulp van bedreiging af te persen, namelijk een bedrag van 25.000,00 euro, ten nadele van [persoon] en de bvba [naam].
Tussen 5 juni 2013 en 25 december 2013 meermaals in het gerechtelijk arrondissement Brussel en bij samenhang elders in het Rijk, [persoon] te hebben belaagd, terwijl hij wist of had moeten weten dat hij door zijn gedrag diens rust ernstig zou verstoren.
Tussen 5 juni 2013 en 25 december 2013 meermaals in het gerechtelijk arrondissement Brussel en bij samenhang elders in het Rijk, diverse webpagina’s te raadplegen via de URL’s[website adressen]te hebben aangemaakt en gebruikt om [persoon] overlast te veroorzaken en om schade te berokkenen aan [persoon] en de bvba [naam].
4.Strafbaarheid
racketeering en afpersing.
5.Onschuldverweer
6.Artikel 2, eerste lid OLW en artikel 7, eerste lid, onder a. en b. OLW
Artikel 2, eerste lid OLW bepaalt dat een EAB slechts kan worden afgegeven wegens feiten die door de wet van de uitvaardigende lidstaat strafbaar zijn gesteld en waarop een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld of indien een straf of maatregel is opgelegd, wanneer deze een duur heeft van ten minste vier maanden.
Artikel 7, eerste lid, onder a. en b. OLW bepaalt dat overlevering alleen kan worden toegestaan ten behoeve van (a) een door autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld
strafrechtelijk onderzoek, dan wel (b) de
tenuitvoerlegging van een vrijheidsstrafvan vier maanden of langer.
Het EAB voldoet aan deze criteria, zoals hierboven reeds is vastgesteld.
De verwachting van de opgeëiste persoon over de afloop van zijn strafprocedure kan niet leiden tot weigering van de verzochte overlevering.
7.Slotsom
8.Toepasselijke wetsbepalingen
9.Beslissing
[opgeëiste persoon]aan de substituut Procureur des Konings, verbonden aan het Parket van de Procureur des Konings te Brussel, België.