Op 7 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven inzake de voortzetting van een crisismaatregel voor een betrokkene, geboren in 1966. De officier van justitie had op 6 januari 2020 een verzoek ingediend tot verlenging van de op 3 januari 2020 opgelegde crisismaatregel, die was gebaseerd op artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Tijdens de mondelinge behandeling op 7 januari 2020, die plaatsvond in het OLVG West, werd de betrokkene gehoord. Hij gaf aan zich beter te voelen en klaar te zijn om naar huis te gaan, maar erkende dat de stemmen in zijn hoofd nog niet volledig weg waren. Zijn raadsvrouw, mr. K.A. Kieft, stelde dat er geen gegronde redenen waren voor verplichte zorg in de vorm van toediening van voeding en medicatie, aangezien de betrokkene goed at, dronk en zijn medicatie innam.
De behandelend arts, dhr. P. Kapitein, pleitte echter voor toewijzing van verplichte zorg in de vorm van medicatie, als een soort stok achter de deur. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor de betrokkene, dat voortkwam uit een psychische stoornis, vermoedelijk schizofrenie. De rechtbank concludeerde dat de voorgestelde verplichte zorg noodzakelijk was om het dreigende nadeel af te wenden, en dat er geen minder bezwarende alternatieven beschikbaar waren. De rechtbank verleende daarom een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel, geldig tot en met 28 januari 2020. Deze beschikking werd mondeling gegeven door rechter P.B. Martens en in het openbaar uitgesproken met bijstand van griffier S. Bien.