ECLI:NL:RBAMS:2020:6291

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
RK 20/1358 + 20/1359
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vergoedingen op basis van artikel 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering na schuldigverklaring zonder strafoplegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 november 2020 uitspraak gedaan op verzoeken van een verzoeker, die schadevergoeding vroeg op basis van artikel 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker, geboren in 1992, had op 4 oktober 2015 een strafbaar feit gepleegd en was in verzekering gesteld. Hij verzocht om een vergoeding van € 315,- voor schade door ondergane verzekering, € 150,- voor eigen bijdrage gefinancierde rechtsbijstand en € 560,- voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De rechtbank heeft de verzoeken beoordeeld en vastgesteld dat de verzoeker onder erbarmelijke omstandigheden was vastgehouden, wat aanleiding gaf om een vergoeding toe te kennen voor de ondergane verzekering. De rechtbank kende een vergoeding van € 315,- toe voor de schade door ondergane verzekering en € 550,- voor de kosten van het verzoekschrift. Het verzoek voor de eigen bijdrage werd afgewezen, omdat de verzoeker geen aanspraak kon maken op vergoeding op basis van artikel 530 Sv, gezien de schuldigverklaring zonder straf of maatregel. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er werd hoger beroep mogelijk gemaakt voor zowel de verzoeker als de officier van justitie.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/706870-15
RK: 20/1358 + 20/1359
Beschikking op de verzoeken ex artikel 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ,
wonend op het adres [adres verdachte] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman,
mr. C.W. Flokstra,
Falckstraat 15-29, 1017 VV te Amsterdam,
verzoeker.

1.De procesgang

Het verzoekschrift is op 9 maart 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 20 mei 2020 heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 6 november 2020 de gemachtigde raadsman van verzoeker,
mr. S.C. van Klaveren, die waarnam voor mr. Flokstra, en de officier van justitie,
mr. J.H. van der Meij, in openbare raadkamer gehoord.
Verzoeker is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

2.De inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 315,- voor de schade die verzoeker ten gevolge van de ondergane verzekering stelt te hebben geleden. In raadkamer is om een verdubbeling van dit bedrag verzocht.
Het verzoek strekt daarnaast tot het toekennen van een vergoeding van € 150,- van de eigen bijdrage voor de gefinancierde rechtsbijstand en € 560,- voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
In raadkamer heeft de raadsman ter aanvulling op het verzoekschrift en naar aanleiding van het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – kort samengevat – het volgende aangevoerd. Er is om een verdubbeling van de forfaitaire vergoeding voor de ondergane verzekering verzocht, gelet op de omstandigheden waaronder verzoeker is vastgehouden, de aard van de zaak en de veroordeling. Verzoeker is aangehouden met een grote groep supporters. Er waren onvoldoende handboeien beschikbaar waardoor sommige supporters geboeid werden met tie-wraps. Ze konden tijdens de inverzekeringstelling pas in een laat stadium familie op de hoogte brengen van de inverzekeringstelling en een advocaat raadplegen. Ook kregen zij niet of ontoereikend eten en/of drinken en konden ze niet bijtijds naar de wc. Verzoeker is drie dagen vastgehouden en is pas op de laatste dag vluchtig gehoord, waarna hij is heengezonden. Uiteindelijk is verzoeker door de rechtbank veroordeeld voor openlijke geweldpleging tegen goederen, hetgeen slechts bestond uit het opendrukken van een hek.

3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – met verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen het toekennen van de kosten voor de inverzekeringstelling en voor de kosten van het opstellen van het verzoekschrift. De rechtbank heeft in haar beslissing in deze zaak de omstandigheden waaronder verzoeker inverzekering heeft gezeten en de overschrijding van de redelijke termijn meegewogen en uiteindelijk beslist dat artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moet worden toegepast. Door te constateren dat er ruimte is voor een schuldigverklaring zonder strafoplegging is er ruimschoots rekening gehouden met de persoonlijke belangen van verzoeker. Het is verder niet billijk om aan verzoeker een vergoeding toe te kennen nu hij wel schuldig is bevonden aan het strafbare feit waarvoor hij in verzekering heeft gezeten.
Het Openbaar Ministerie verzet zich ook tegen het toekennen van de eigen bijdrage voor de gefinancierde rechtsbijstand, nu een dergelijke bijdrage niet voor vergoeding in aanmerking komt.

4.De beoordeling

Verzoeker is op 4 oktober 2015 aangehouden en in verzekering gesteld op verdenking van openlijke geweldpleging (artikel 141 Sr). Op 6 oktober 2015 is verzoeker heengezonden.
Verzoeker is op 12 december 2019 door de meervoudige kamer van deze rechtbank schuldig verklaard, maar aan hem is geen straf of maatregel opgelegd. Er is toepassing gegeven aan artikel 9a Sr.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel of als wel een straf en/of maatregel is opgelegd, maar op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, kan de rechtbank op grond van artikel 533 Sv op verzoek van de gewezen verdachte, hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a Sr kan op verzoek van de gewezen verdachte op grond van artikel 530 lid 2 Sv, aan hem, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade, die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsman.
Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
Op grond van artikel 534 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De strafzaak tegen verzoeker is op 31 december 2019 onherroepelijk geëindigd met toepassing van artikel 9a Sr. De toepassing van artikel 9a Sr dient te worden aangemerkt als een ‘einde zaak’ in de zin van artikel 533 Sv. Het verzoek is tijdig ingediend.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 533 Sv
Hoewel vaststaat dat verzoeker een strafbaar feit heeft gepleegd en daarmee de gevolgen over zichzelf heeft afgeroepen, is de rechtbank van oordeel dat er gronden van billijkheid zijn om het verzoek toe te wijzen. De rechtbank neemt in overweging dat verzoeker op 4 oktober 2015 is meegenomen naar het politiebureau en dat hij onder erbarmelijke omstandigheden is vastgehouden tot en met 6 oktober 2015. Uit het vonnis van de strafzaak van verzoeker blijkt dat verzoeker met een groep van 125 supporters werd vastgehouden. Ook blijkt dat er onvoldoende handboeien beschikbaar waren en dat enkele supporters werden geboeid met tie-wraps. Zij konden pas in een laat stadium een advocaat raadplegen, zaten met vele anderen in één ruimte ingesloten en konden niet of ontoereikend eten en/of drinken gedurende de inverzekeringstelling. Gegeven die omstandigheden ziet de rechtbank redenen van billijkheid om voor de ondergane verzekering een vergoeding uit te keren.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat verzoeker gedurende zijn voorarrest in een politiecel en/of huis van bewaring heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling naar de maatstaf van een volledige dag vergoed. Ook indien de inverzekeringstelling is aangevangen én geëindigd op een en dezelfde dag (en het voorarrest dus tot enkele uren beperkt is gebleven) wordt een vergoeding toegekend naar de maatstaf van een volledige dag.
Verzoeker heeft in totaal 3 dagen op een politiebureau doorgebracht. De rechtbank kent een standaardvergoeding toe van € 105,- per dag die op het politiebureau is doorgebracht.
Ten aanzien van de gevraagde hogere vergoeding overweegt de rechtbank dat het standaardbedrag dat in het kader van een verzoek ex artikel 533 Sv wordt toegekend, feitelijk een vergoeding is voor de materiële en immateriële schade ten gevolge van detentie. Daarnaast kan ingevolge artikel 533 Sv een vergoeding worden toegekend voor inkomstenderving en andere extra-immateriële schade, mits deze een rechtstreeks gevolg zijn van de detentie. In het onderhavige geval ziet de rechtbank geen aanleiding om een bijzonder geval aanwezig te achten waarin boven het forfaitaire bedrag uit zou moeten worden gegaan. De rechtbank heeft immers al rekening gehouden met de erbarmelijke omstandigheden waarin verzoeker werd vastgehouden en verzoeker heeft verder niet nader onderbouwd waarom een hogere vergoeding aan hem zou moeten worden uitgekeerd.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 530 Sv
Nu er sprake is van een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel in de strafzaak van verzoeker, kan verzoeker géén aanspraak maken op een vergoeding op grond van artikel 530 Sv. De rechtbank zal daarom geen vergoeding toekennen voor de eigen bijdrage voor de gefinancierde rechtsbijstand.
De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

Ten aanzien van het verzoek ex artikel 533 Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 315,- (driehonderdvijftien euro) voor de schade die verzoeker ten gevolge van ondergane verzekering heeft geleden.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 530 Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 550,- (vijfhonderdvijftig euro) voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Verklaart verzoeker voor het overige niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. J. Thomas en W.M.C. van den Berg, rechters
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2020.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open, voor de officier van justitie binnen veertien dagen
en voor verzoeker binnen een maand na betekening van deze beschikking,
in te stellen ter griffie van deze rechtbank.
De rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 865,- (achthonderdvijfenzestig euro) op IBAN-nummer [nummer] ten name van [naam stichting] , onder vermelding van vergoeding 533 en 530 Sv, inzake: [verzoeker] .
Aldus gedaan op 22 november 2020,
door mr. R.A. Overbosch, voorzitter.