ECLI:NL:RBAMS:2020:629
Rechtbank Amsterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor inrichtingskosten door gemeente Amsterdam
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 6 februari 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een alleenstaande moeder die bijzondere bijstand voor inrichtingskosten had aangevraagd. De gemeente Amsterdam had deze aanvraag afgewezen, omdat volgens hen de kosten voorzienbaar waren en niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden. De verzoekster, die sinds 1 januari 2017 een bijstandsuitkering ontvangt, had in juni 2019 een urgentie toegekend gekregen en was in november 2019 in een zelfstandige woning gaan wonen. Ze had echter geen geld om de woning in te richten, omdat ze geen reserveringen had kunnen maken en haar aanvraag voor een lening bij de Kredietbank was afgewezen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de kosten van de inrichting van een woning, als zij noodzakelijk zijn, in beginsel uit het inkomen van de betrokkene moeten worden betaald. Bijzondere bijstand wordt alleen verleend als de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De rechter concludeerde dat verzoekster niet had aangetoond dat er sprake was van dergelijke omstandigheden. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat de gemeente een juiste afweging had gemaakt tussen de publieke belangen en het belang van verzoekster en haar kinderen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen schending was van artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.