ECLI:NL:RBAMS:2020:623

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
13/133554-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van een bedrijfsauto met geweld en verlaten van de plaats van een ongeval door een minderjarige

Op 4 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 19-jarige man, die op 31 mei 2019 samen met een andere man een bestelbus van een pakketbezorger heeft gestolen in Amsterdam-Nieuw-West. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging, maar heeft de ten laste gelegde geweldshandelingen niet bewezen geacht. De verdachte kreeg een taakstraf van 140 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk, en een proeftijd van twee jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte, die ten tijde van het feit 18 jaar oud was, onder het adolescentenstrafrecht valt. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering, die een deels voorwaardelijke straf adviseerde. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om zich te melden bij de reclassering en mee te werken aan begeleiding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/133554-19
Datum uitspraak: 4 februari 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
[woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.L. Vermeulen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B. Hartman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 31 mei 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op of aan de openbare weg, te weten de Jacob van Weesenbekestraat, in elk geval op of aan de openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
- een bedrijfsauto van het merk Opel Movano, voorzien van kenteken [kenteken] en/of
- een of meerdere postpakketten en/of
- een of meer andere goederen,
in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan Special Lease Systems en/of AUS Services en/of Post NL, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s);
- de sleutel(s) van voornoemde bedrijfsauto met kracht uit de hand(en) van voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben gerukt/gepakt, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] ten val kwam en/of
- ( vervolgens) terwijl die op de grond lag, met kracht tegen de bovenarm van voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben geschopt.
2.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Amsterdam, in elk geval in Nederland, op/aan de Burgemeester Roellstraat, op of omstreeks 31 mei 2019 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 2] ) letsel en/of schade was toegebracht.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 31 mei 2019 omstreeks 18:45 uur kwam aangever, in zijn hoedanigheid als pakketbezorger, met zijn bedrijfsauto aan op een bezorgadres aan de Jacob van Weesenbekestraat in Amsterdam. Op dat moment had aangever nog 26 bezorgingen gepland staan en had hij nog verschillende postpakketten in de bedrijfsauto staan. Toen aangever uit de auto wilde stappen, stonden er twee jongens voor de schuifdeur die er vervolgens met de bedrijfsauto, inclusief de pakketten, vandoor zijn gegaan. Eén van de jongens is door aangever omschreven als een licht getinte jongen, van ongeveer 160 à 165 centimeter lang en een korte zwarte baard.
De bedrijfsauto is voorzien van een GPS-systeem waarmee achteraf de afgelegde route kan worden nagegaan. Wanneer de auto wordt uitgezet valt het GPS signaal weg en wordt de melding ‘einde rit’ gedaan. Uit een uitdraai van dit GPS-systeem is gebleken dat de bedrijfsauto om 18:40:34 uur vanuit de Jacob van Weesenbekestraat is gaan rijden en dat deze vervolgens om 18:49 uur is uitgezet op het Christoffel Plantijnpad. De bestelbus is in de tussenliggende periode niet uitgezet.
Omstreeks 18:50 uur werd de bedrijfsauto – op basis van de GPS-gegevens – aangetroffen door verbalisant [naam verbalisant 1] op de Christoffel Plantijngracht in Amsterdam. [naam verbalisant 1] zag twee jongens in de laadruimte staan en zag dat één van de jongens plaatsnam op de bestuurdersstoel. Dit bleek later verdachte [verdachte] te zijn. Bij het openen van het passagiersportier zag [naam verbalisant 1] dat verdachte de sleutel in het contact vast had. Nadat [naam verbalisant 1] had meegedeeld dat de jongens waren aangehouden, renden zij weg in de richting van een scooter. Verdachte werd kort daarop door een andere eenheid aangehouden. De andere verdachte wist te ontkomen. Verbalisant [naam verbalisant 2] heeft geconstateerd dat verdachte ongeveer 1.60 meter lang is en op de op 31 mei 2019 van verdachte gemaakte politiefoto is te zien dat hij een korte zwarte baard heeft.
Uit onderzoek is gebleken dat het telefoonnummer van verdachte eindigend op * [nummer] op 31 mei 2019 omstreeks 18:40 uur uitpeilde in de nabije omgeving van de locatie waar de bedrijfsauto is weggenomen.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij alleen in de bedrijfsauto zat, dat hij ongeveer één minuut lang in de auto heeft gezeten, dat hij geen pakketbezorger heeft gezien en dat hij in de bedrijfsauto zat met de bedoeling om een video te maken waarin hij de pakketbezorger laat schrikken.
3.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 ten laste gelegde diefstal in vereniging, met uitzondering van de ten laste gelegde geweldshandelingen, en het onder 2 ten laste gelegde verlaten van de plaats van een ongeval na een aanrijding met een auto.
3.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde niet kan worden bewezen, aangezien de bewijsmiddelen niet uitsluiten dat verdachte pas bij de bus is aangekomen nadat deze tot stilstand was gebracht aan het Christoffel Plantijnpad. Verdachte wilde slechts een filmpje maken van de pakketbezorger en heeft verder niets te maken met een diefstal of overval. Het signalement dat gegeven is, is te algemeen en bovendien voldoet verdachte wat zijn gezichtsbeharing betreft niet aan het gegeven signalement. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat onvoldoende vastgesteld kan worden wie heeft gereden en wie derhalve de schade heeft veroorzaakt.
3.4
Overwegingen ten aanzien van feit 1
Op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich samen met een ander heeft schuldig gemaakt aan diefstal, door een bedrijfsauto met daarin meerdere postpakketten en andere goederen weg te nemen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte, in het licht van de genoemde bewijsmiddelen, ongeloofwaardig. Zowel aangever als verbalisant [naam verbalisant 1] hebben verklaard over twee jongens. De rechtbank betrekt verder bij haar oordeel de korte tijdspanne tussen de diefstal en het aantreffen van verdachte en de medeverdachte in de bedrijfsauto. Verdachte voldoet aan het signalement dat aangever van één van de verdachten heeft gegeven én de telefoon van verdachte peilde uit in de nabije omgeving van de diefstal.
De ten laste gelegde geweldshandelingen acht de rechtbank niet bewezen. Aangever heeft verklaard dat één van de verdachten de sleutels van de bedrijfsauto uit zijn handen heeft getrokken, dat hij daardoor ten val kwam en dat hij vervolgens is geschopt door één van de verdachten. Uit de gegevens van het GPS-systeem van de bedrijfsauto is gebleken dat de auto enkel om 18:49 uur, na de diefstal, dus door een ander dan aangever is uitgezet. Gelet hierop is het aannemelijk dat de sleutels tijdens de gehele rit van aangever, voorafgaand aan de diefstal, steeds in het contactslot hebben gezeten. Nu de verklaring van aangever, dat verdachten de sleutels uit zijn handen hebben getrokken en dat hij is geschopt, niet wordt ondersteund door ander bewijs, acht de rechtbank de ten laste gelegde geweldshandelingen niet bewezen en wordt verdachte van dat onderdeel in de tenlastelegging vrijgesproken.
3.5
Vrijspraak feit 2
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en overweegt daartoe dat niet kan worden vastgesteld wie de bedrijfsauto (van het merk en type Opel Movano en voorzien van het kenteken [kenteken] ) ten tijde van de aanrijding heeft bestuurd. De omstandigheid dat verdachte op de bestuurdersstoel is aangetroffen maakt dat oordeel niet anders, omdat dat gegeven niets zegt over wie de bedrijfsauto daarvóór feitelijk heeft bestuurd. Verdachte wordt dan ook van dit feit vrijgesproken.
De rechtbank komt tot de volgende bewezenverklaring.
3.6
Bewezenverklaring
De rechtbank acht ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde bewezen dat verdachte
op 31 mei 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, op of aan de openbare weg, te weten de Jacob van Weesenbekestraat, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
- een bedrijfsauto van het merk Opel Movano, voorzien van kenteken [kenteken] en
- meerdere postpakketten en
- andere goederen,
toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededader.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De officier van justitie heeft verzocht om verdachte te berechten volgens het adolescentenstrafrecht. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 160 uur met aftrek van voorarrest en een maand jeugddetentie geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Aan de voorwaardelijke straf moeten worden verbonden de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering in het reclasseringsrapport van 3 december 2019.
7.2
De raadsman heeft verzocht, indien de rechtbank tot een veroordeling komt, verdachte conform het advies van de reclassering in het rapport van 3 december 2019 te berechten volgens het jeugdstrafrecht. De raadsman heeft verzocht, bij het bepalen van de straf, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het feit dat verdachte first offender is en aan te sluiten bij de oriëntatiepunten jeugd. De raadsman heeft verzocht aan verdachte maximaal een taakstraf van 120 uur op te leggen, een voorwaardelijk strafdeel aan die taakstraf te koppelen en aan verdachte geen voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen zoals door de officier van justitie is geëist.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1
Toepassing adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit achttien jaar en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd die daartoe aanleiding geven.
De reclassering heeft in haar rapport van 3 december 2019 geadviseerd het adolescentenstrafrecht toe te passen. Op het gebied van de pedagogische beïnvloeding zijn er indicaties naar voren gekomen voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. Verdachte is thuiswonend, waarbij er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie met zijn moeder. Hij is (enigszins) ontvankelijk voor sociale, emotionele of praktische ondersteuning of beïnvloeding door volwassenen. Tevens is continuering (het hervatten) van school noodzakelijk. Op de clusters justitiële voorgeschiedenis, criminele leefstijl en psychopathische trekken lijken er geen zwaarwegende contra-indicaties aanwezig te zijn voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. Voorts is door de reclassering geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het toepassen van het adolescentenstrafrecht van belang is voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte als ook in het belang van de maatschappij, om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank zal dan ook toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht.
7.3.2
Motivering van de straf
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal van een bedrijfsauto met daarin meerdere postpakketten. Verdachte heeft door zijn handelen niet alleen geen respect gehad voor andermans goederen en eigendom, maar ook de betreffende pakketbezorger angstige momenten bezorgd door hem op klaarlichte dag te bestelen. De rechtbank neemt dit de verdachte zeer kwalijk. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke diefstallen hiervan nog langdurig de nadelige gevolgen kunnen ondervinden.
De rechtbank heeft de oriëntatiepunten die strafrechters in Nederland hanteren (LOVS-oriëntatiepunten) voor jeugdigen tot uitgangspunt genomen. Voor een diefstal
vaneen auto geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke werkstraf van 80 uur en voor diefstal
uiteen auto een onvoorwaardelijke werkstraf van 60 uur. De rechtbank hanteert beide uitgangspunten, nu verdachte en zijn mededader het blijkbaar op een bedrijfsauto met daarin pakketten hadden voorzien.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de ontwikkeling van verdachte en het feit dat hij zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan het plegen van strafbare feiten.
Bij een bewezenverklaring adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en het meewerken aan outreachende begeleiding vanuit IFA Spirit. De rechtbank is het eens met dit advies en neemt dit over. De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte een stok achter de deur heeft om niet opnieuw de fout in te gaan en zal daarom aan verdachte een deels voorwaardelijke straf opleggen.
Alles afwegende komt de rechtbank tot oplegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van 140 uur, met aftrek van voorarrest, waarvan 40 uur voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaar. De rechtbank zal, zoals hiervoor overwogen, aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 3 december 2019.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77c, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot
een taakstraf, bestaande uit een werkstrafvan
140 (honderdveertig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 70 dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.
Beveelt dat een gedeelte,
groot 40 (veertig) uren, van deze werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de werkstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 20 dagen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- Veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd melden bij Reclassering Nederland,
Wibautstraat 12, 1091 GM te Amsterdam, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- Veroordeelde moet meewerken aan outreachende begeleiding vanuit IFA Spirit.
Voorwaarde(n) daarbij is/zijn:
- Veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- veroordeelde zal medewerking verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 77aa, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I. Mannen, voorzitter,
mrs. J. Thomas en M. Jeltes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Harrewijn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 februari 2020.