ECLI:NL:RBAMS:2020:6185

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
13/99700-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van een auto en valsheid in geschrifte in het kader van onderzoek 26Prattville

Op 30 november 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal van een auto en valsheid in geschrifte. Het onderzoek, genaamd 26Prattville, was gestart naar aanleiding van voertuigcriminaliteit en leidde tot meerdere verdachten. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een onderzoek ter terechtzitting op 20 en 21 oktober en 30 november 2020. De officier van justitie, mr. J.G. Louman, vorderde een gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 100 uren. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J. de Vries, pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal en vervalsing van kentekenplaten.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij betrokken was bij de vervalsing van kentekenplaten, maar dat er wel voldoende bewijs was voor de diefstal van een Citroën C1. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de feiten 1 en 2, maar achtte feit 3 bewezen. De verdachte had zich de auto wederrechtelijk toegeëigend, zonder toestemming van de eigenaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn, maar legde uiteindelijk een taakstraf van 80 uren op, met vervangende hechtenis van 40 dagen indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen rechtvaardigingsgrond was voor zijn handelen. De op te leggen straf was gegrond op de artikelen 22c, 22d, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht. Het vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd geregistreerd onder parketnummer 13/99700-18.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/997003-18 (Promis)
Datum uitspraak: 30 november 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 en 21 oktober en 30 november 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.G. Louman en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. de Vries, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
ZD6
1. hij op of omstreeks 19 december 2017 te Purmerend, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, twee kentekenplaten ( [kenteken 1] ) heeft verworven en/of overgedragen en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen van die kentekenplaten wist/wisten, dan wel redelijkerwijs moest/moesten vermoeden, dat het door diefstal, in elk geval door een misdrijf verkregen goederen betrof;
2. hij op of omstreeks 19 december 2017 te Purmerend, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk één of meer valselijk opgemaakt(e) en/of vervalst(e) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten twee, althans één of meer kentekenplaten ( [kenteken 1] ) heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist/wisten of redelijkerwijs moest/moesten vermoeden dat dit/die geschrift(en) bestemd was/waren om gebruik van te maken als ware het echt en onvervalst en bestaande die valsheid/vervalsing hierin dat die kentekenplaten valselijk wederrechtelijk, althans zonder toestemming (van de kentekenhouder} was/waren voorzien van duplicaatcode 1;
ZD7
3. hij op of omstreeks 19 december 2017 te Diemen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (een Citroen C1 met kenteken [kenteken 2] ), in elk geval enig goed toebehorende aan [naam 1] en/of [bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen auto onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming en/of een valse sleutel;
subsidiair
hij op of omstreeks 19 december 2017 te Diemen, in elk geval in Nederland, althans in Nederland een personenauto (een Citroen C1 met kenteken [kenteken 2] ) heeft verworven en/of overgedragen en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen van die auto wist, dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat het een door diefstal, in elk geval een door misdrijf verkregen goed betrof.

3.Waardering van het bewijs

Inleiding
Het opsporingsonderzoek 26Prattville is in maart 2017 gestart naar aanleiding van het onderzoek 26Lambrusco. In het kader van het onderzoek 26Prattville naar voertuigcriminaliteit hebben verschillende opsporingsacties plaatsgevonden. Zo is er onder andere in het bedrijf van [medeverdachte 1] ‘ [naam bedrijf] ’ een camera geplaatst en apparatuur waarmee gesprekken zijn opgenomen (zogenaamde OVC-gesprekken). Er zijn meerdere verdachten aangehouden en/of gehoord, waaronder verdachte en de medeverdachte van de aan verdachte ten laste gelegde feiten, te weten:
- [medeverdachte 2] (
13/997093-18).
Deze zaken zijn gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld.
Ook de zaken tegen de navolgende, eveneens in het onderzoek 26Prattville genoemde verdachten:
  • [medeverdachte 1] (
  • [medeverdachte 3] (
  • [medeverdachte 4] (
  • [medeverdachte 5] (
zijn door de rechtbank gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld.
3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft overeenkomstig het door hem op schrift gestelde requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van de aan verdachte ten laste gelegde feiten aan de hand van de door hem opgesomde relevante bewijsmiddelen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig zijn pleitnotitie integrale vrijspraak bepleit en heeft daartoe - kort gezegd - het volgende aangevoerd. Er is onvoldoende bewijs voor de betrokkenheid van verdachte bij het helen en vervalsen van de kentekenplaten. Van belang is dat verdachte een ontkennende verdachte is en wijst naar de medeverdachte [medeverdachte 2] . Niet kan worden vastgesteld dat verdachte handelingen heeft verricht met de platen, met [medeverdachte 1] over de platen heeft gesproken, dan wel zich in de fabriek met de platen heeft beziggehouden. Het bewijs voor een nauwe en bewuste samenwerking ontbreekt. Het gezamenlijk arriveren en vertrekken bij de fabriek, waarbij verdachte bij vertrek iets in zijn handen heeft, is daartoe onvoldoende. Tot slot zegt het enkele feit dat de telefoon van verdachte aanstraalt in het gebied waar het voertuig waarvan de kentekenplaten zijn gestolen geparkeerd stond niet zoveel, nu verdachte woonachtig is in dezelfde gemeente als de aangever van die diefstal.
Ten aanzien van feit 3 dient de verklaring van verdachte, dat hij geen auto heeft gestolen maar mogelijk iemand een gunst zou hebben verleend, als uitgangspunt te worden genomen, nu deze verklaring niet kan worden weerlegd. Op de beelden is te zien dat verdachte op klaarlichte dag de auto op een normale manier opent en start. De uiterlijke verschijningsvorm van wat er plaatsvindt, geeft niet het idee dat hier een auto wordt gestolen. Voor het subsidiair ten laste gelegde geldt dat het niet duidelijk is dat het gaat om een voertuig dat van misdrijf afkomstig is.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde (ZD6)
De rechtbank acht het onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Vaststaat dat verdachte samen met [medeverdachte 2] op 19 december 2017 de Kentekenplatenfabriek van [medeverdachte 1] heeft bezocht. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte bij het verlaten van de fabriek een tas in zijn handen heeft. Het dossier biedt echter onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat verdachte wist wat er in de tas zat. De rechtbank acht daarmee niet bewezen dat verdachte wetenschap heeft gehad dat het om gestolen kentekenplaten ging en dat daar valselijk een duplicaatcode op is gedrukt. Het enkele feit dat verdachte met een tas met inhoud naar buiten loopt, is onvoldoende om de wetenschap en daarmee betrokkenheid van verdachte bij het helen en vervalsen van de kentekenplaten vast te stellen.
Ten aanzien van het onder feit 3 primair ten laste gelegde (ZD7)
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte de auto zoals onder feit 3 primair ten laste gelegd heeft gestolen en overweegt daartoe als volgt.
Op de camerabeelden is duidelijk te zien dat verdachte instapt en wegrijdt in een Citroën C1 met kenteken [kenteken 2] . Deze auto is niet van verdachte en niet is gebleken dat verdachte toestemming had van de eigenaar van de auto, [naam 1] , om in de auto te rijden. Van het lenen van de auto, zoals verdachte heeft verklaard
(‘ik leen weleens een auto’), is dan ook geen sprake. Door zo te handelen heeft verdachte zich op dat moment de auto wederrechtelijk toegeëigend. Verdachte heeft over zijn handelwijze verklaard dat hij iemand een ‘gunstje’ heeft verleend. Wat die gunst precies inhield, is onduidelijk gebleven. Het verlenen van een gunst aan iemand betekent echter nog niet, dat dan geen sprake is van wederrechtelijke toeëigening. De rechtbank is van oordeel dat geen braakhandelingen zijn vast te stellen. Evenmin is gebleken dat verdachte en de medeverdachte hebben samengewerkt bij de diefstal van de auto. Verdachte zal van deze onderdelen van de tenlastelegging dan ook worden vrijgesproken.
3.4.
Bewijsmiddelen
Ten aanzien van feit 3 primair:
1.
Een proces-verbaal van aangifte van [naam 1] van 19 december 2017, met nummer PL1300-2017265229-1 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 2] , met bijlage (doorgenummerde pagina’s 1-4 ZD7).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van aangever, zakelijk weergegeven:
Ik ben berijder van een personenauto van het merk Citroen, type C1, Rood van kleur, voorzien van kenteken [kenteken 2] . Op maandag 18 december 2017 omstreeks 20:00 uur heb ik de personenauto geparkeerd aan de Diemerdreef te Diemen op een openbare weg. Het is daar parkeerterrein bij het station Diemen-Zuid. Ik heb de personenauto afgesloten middels de sleutels of de daarvoor bestemde handzender en ik heb gecontroleerd dat de personenauto was afgesloten. Toen ik op dinsdag 19 december 2017 omstreeks 19:00 uur de personenauto weer in gebruik wilde nemen zag ik dat deze door onbekende(n) was weggenomen.
2.
Een proces-verbaal observeren van 19 december 2017, met nummer LEFCF16002-1012 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 3] , met bijlagen (doorgenummerde pagina’s 5-10 ZD7).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van opsporingsambtenaren KLP04278, KLP34510 en KLP09608, zakelijk weergegeven:
Dinsdag 19 december 2017
11:52 uur:ik zag dat de [kenteken 3] en de [kenteken 4] het parkeerterrein van station Diemen Zuid opreden. Ik zag dat ze een rondje over P-Diemen Zuid reden en vervolgens achter elkaar P-Diemen Zuid afreden.
11:57 uur:Ik zag dat de [kenteken 4] P-Diemen Zuid opreed. Ik zag [medeverdachte 2] als bestuurder en NN1 als bijrijder, rechtsvoor, van de [kenteken 4] .
11:58 uur:Ik zag dat de [kenteken 4] stilstond bij een personenauto van het merk Citroën, type C1, rood van kleur en voorzien van het kenteken [kenteken 2] .
11:59 uur:ik zag dat NN1 uit de [kenteken 4] stapte en bij het bestuurdersportier van de [kenteken 2] ging staan. Ik herkende NN1 als [verdachte] .
12:05 uur:Ik zag dat [verdachte] uitstapte en de motorkap van de [kenteken 2] opende.
12:07 uur:Ik zag dat [medeverdachte 2] als bestuurder in de [kenteken 4] stapte. Ik zag dat [verdachte] als bestuurder in de [kenteken 2] stapte. Ik zag dat de verlichting van de [kenteken 2] ging branden.
12:09 uur:Ik zag dat de [kenteken 2] wegreed vanaf P-Diemen Zuid.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in 3.4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
3. op 19 december 2017 te Diemen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (een Citroën C1 met kenteken [kenteken 2] ), toebehorende aan [naam 1] en/of [bedrijf] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 100 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzocht om een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Er dient rekening te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheid dat verdachte sindsdien niet meer, behoudens een huiselijk geweld zaak, met justitie in aanraking is geweest. De raadsman heeft daarnaast nog gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, op een recente uitspraak van het Hof waarbij aan verdachte een forse taakstraf is opgelegd in plaats van de gevorderde gevangenisstraf en op de strafeis in verhouding tot de andere verdachten.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een auto. Verdachte heeft met geen ander doel gehandeld dan zijn eigen financiële gewin. Diefstallen zijn zeer ergerlijke feiten, die naast materiële schade ook veel hinder en overlast veroorzaken voor de gedupeerden.
Uit het strafblad van verdachte van 19 augustus 2020 blijkt dat hij veelvuldig met justitie in aanraking is geweest.
Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat van schending van de redelijke termijn geen sprake is. Een verdachte heeft recht op berechting van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn door de rechtbank moet zijn beslist. De rechtbank deelt niet het standpunt van de raadsman dat de aanvang van de redelijke termijn gelijk gesteld moet worden met de datum van het eerste verhoor van – de niet aangehouden – verdachte op 10 juli 2018. De redelijke termijn in de strafzaak van verdachte is aangevangen op 20 mei 2019, de datum van de brief met de beslissing van het Openbaar Ministerie om over te gaan tot dagvaarden van verdachte. De rechtbank doet op 30 november 2020, en dus binnen twee jaar na genoemde datum, uitspraak. Het betreft weliswaar een oude zaak, maar van schending van de redelijke termijn is dus geen sprake.
Gelet op de ernst van het feit kan niet volstaan worden met een geheel voorwaardelijke straf zoals door de raadsman is verzocht.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Als uitgangspunt voor een diefstal van een auto geldt een taakstraf van 120 uur. De rechtbank ziet echter aanleiding om een lagere straf op te leggen en neemt daarbij in aanmerking dat van braak of verbreking niet is gebleken, het een oud feit betreft en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Alles afwegende acht de rechtbank, in afwijking van de eis van de officier van justitie, oplegging van een taakstraf van 80 uur passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 3 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder feit 3 primair ten laste gelegde
-
diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 80 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. J. Thomas en I. Mannen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M.H. Stikkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 november 2020.