ECLI:NL:RBAMS:2020:6152

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
13/285423-19 en 13/261880-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de TBS-maatregel na brandstichting en bedreiging

Op 8 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte, die gedetineerd was in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum, veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden en heeft hem ter beschikking gesteld met de maatregel van dwangverpleging. De zaak kwam ter terechtzitting na een aantal eerdere zittingen waarin de feiten zijn behandeld. De officier van justitie had TBS met dwangverpleging gevorderd, terwijl de verdediging zich hiertegen verzette en pleitte voor alternatieve afdoening. De rechtbank heeft in haar vonnis de ernst van de feiten, de psychische toestand van de verdachte en het recidiverisico in overweging genomen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een gevaar vormt voor de veiligheid van anderen en dat behandeling in een TBS-kliniek noodzakelijk is. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar deskundigenrapporten die de geestelijke stoornissen van de verdachte bevestigen en het recidiverisico inschatten als hoog. De rechtbank heeft de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van TBS als voldaan beschouwd en heeft de verdachte veroordeeld tot de maatregel van TBS met dwangverpleging, naast de onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13-285423-19 (A) 13/261880-19 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 8 oktober 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [plaats],
gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC)
van Justitieel Complex [detentieplaats].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 26 februari 2020 (zaak A), 26 maart 2020 (zaak A), 23 juni 2020 (zaken A en B), 4 september 2020 en 24 september 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van der Willigen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M. Jonk naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat de deskundige, dr. N. Duits, psychiater, naar voren heeft gebracht.

2.Procesgang

De rechtbank heeft op 7 juli 2020 een tussenvonnis gewezen in de onderhavige zaak. De rechtbank heeft in het tussenvonnis de aan verdachte tenlastegelegde feiten bewezenverklaard.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan:
Zaak A:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is; en
Zaak B:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling.
Voor de bewezenverklaring, de daaraan ten grondslag liggende motivering en de inhoud van de bewijsmiddelen verwijst de rechtbank naar het voornoemde tussenvonnis.
De rechtbank is na het sluiten van de zitting op 23 juni 2020 tot het oordeel gekomen dat zij zich op dat moment onvoldoende voorgelicht achtte om een beslissing te kunnen nemen over de door de officier van justitie gevorderde terbeschikkingstelling (TBS) van verdachte met bevel dat hij van overheidswege wordt verpleegd. De rechtbank heeft daarom in het tussenvonnis het onderzoek ter terechtzitting heropend om dr. N. Duits als deskundige op de terechtzitting te horen om hem in de gelegenheid te stellen een toelichting te geven over het Pro Justitia rapport van 19 februari 2020. De psychiater lijkt er in het rapport vanuit te gaan dat TBS slechts mogelijk is bij toerekenbaarheid van de stoornis aan het tenlastegelegde. De rechtbank wil van de psychiater weten of zijn advies anders was geweest, ervan uitgaande dat die toerekenbaarheid niet is vereist.
In dit vonnis komt de rechtbank toe aan de motivering van de straffen en maatregelen. Dit betreft een aanvulling op hetgeen is overwogen in het tussenvonnis onder punt 7 ‘Motivering van de straffen en maatregelen’. De officier van justitie en de verdediging hebben over de straffen en maatregelen op de zittingen van 4 september 2020 en 24 september 2020 medegedeeld dat zij persisteren bij de standpunten die zij op 23 juni 2020 naar voren hebben gebracht. Voor de overzichtelijkheid zullen de standpunten van de officier van justitie en de verdediging hieronder opnieuw worden weergegeven.

3.Motivering van de straffen en maatregelen

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft tevens gevorderd dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel dat hij van overheidswege wordt verpleegd. De officier van justitie heeft in haar op schrift gestelde requisitoir uiteengezet dat aan alle vereisten voor oplegging van TBS met dwangverpleging is voldaan.
3.2
Standpunt van de verdediging
Verdachte en de raadsman hebben zich verzet tegen oplegging van TBS met dwangverpleging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 37a lid 1 Wetboek van Strafrecht (Sr), omdat uit het psychiatrische rapport niet volgt dat verdachte ten tijde van het begaan van de feiten psychotisch is geweest. De raadsman heeft verzocht om te zoeken naar een alternatieve afdoening, waarbij hij opname in een verslavingskliniek als een passend scenario heeft voorgesteld.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft brand gesticht in zijn kamer. Door brand te stichten in een deels gesloten inrichting heeft verdachte zichzelf, andere aanwezigen en het gebouw waar de kliniek is gevestigd ernstig in gevaar gebracht. Dat de schade beperkt is gebleven tot een verbrande onderbroek is te danken aan het snelle en adequate ingrijpen van de medewerkers van de kliniek.
Daarnaast heeft verdachte [persoon] bedreigd. [persoon] heeft zich, samen met een collega, opgesloten in het kantoor, omdat hij bang was dat verdachte hem iets zou aandoen. Dit vindt de rechtbank heel ernstig. [persoon] dient als groepsbegeleider bij Inforsa zijn werkzaamheden zonder vrees uit te kunnen voeren. Bovendien heeft een dergelijk feit ook zijn weerslag op anderen die werkzaam zijn bij deze kliniek. Ook bij hen ontstaan gevoelens van angst, onrust en onveiligheid.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Verdachte is zowel voor brandstichting als voor bedreiging eerder veroordeeld.
3.3.1
Maatregel terbeschikkingstelling
Pro Justitia dubbelrapportage
Het dossier bevat een Pro Justitia dubbelrapportage van 19 februari 2020 opgesteld door GZ psycholoog drs. J. Yntema en drs. C.D.E. de Jonge, arts in opleiding tot psychiater, onder supervisie van dr. N. Duits, psychiater, allen verbonden aan het NIFP. Verdachte heeft niet meegewerkt aan het rapport van de GZ psycholoog drs. Yntema. Desondanks, heeft drs. Yntema op basis van eerder verschenen rapporten gerapporteerd dat er aanwijzingen zijn voor stoornissen van de geestvermogens van verdachte.
Verdachte heeft wel (deels) meegewerkt aan het rapport opgesteld door drs. C.D.E. de Jonge, arts in opleiding tot psychiater, onder supervisie van dr. N. Duits, psychiater. In dit rapport wordt geconcludeerd dat verdachte een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens heeft. Verdachte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale kenmerken in samenhang met affectieve en pedagogische verwaarlozing tijdens zijn jeugd. Er is vanaf zijn twaalfde jaar, decennialang, een stoornis in het gebruik van verschillende verdovende middelen en alcohol, waarvan een deel nu in (vroege) remissie is, waarschijnlijk door verblijf in een – voor dergelijke middelen – restrictieve omgeving. Er is een psychotische kwetsbaarheid met terugkerende paranoïde psychoses en gedragsproblemen die samenhangen met het middelengebruik. Zijn intellectuele vermogens zijn geschat op beneden gemiddeld niveau. Niet uit te sluiten valt dat het langdurige, excessieve middelengebruik schadelijk is geweest voor zijn hersenen met negatieve gevolgen voor zijn gedrag en/of cognitieve functies.
Recidiverisico
Uit het Pro Justitia rapport komt naar voren dat de kans dat verdachte weer tot brandstichting komt als gemiddeld wordt ingeschat, zeker in een gedwongen omgeving. Op de zitting heeft dr. Duits aangevuld dat er voor brandstichting geen gestructureerd professionele risicoanalyse bestaat en dat hij het recidiverisico hoger inschat dan is beschreven in het Pro Justitia rapport.
Hoewel zaak B, de bedreiging van [persoon], niet in het onderzoek is meegenomen, wordt in het Pro Justitia rapport ook stilgestaan bij het recidivegevaar voor wat betreft geweldsdelicten. Het risico op geweldsrecidive wordt ingeschat op hoog.
Verdachte heeft moeite om tot samenwerking met zorgverleners te komen. Hij vertrouwt zorgverleners niet, heeft zeer beperkt probleembesef en geen ziektebesef en –inzicht. De verslavingsproblematiek is ernstig en langdurig en, met uitzondering van verblijf in een restrictieve omgeving voor middelen, is gebleken dat verdachte spoedig terugvalt in veelvuldig middelengebruik. Daarnaast raakte hij meermaals psychotisch na het staken van het gebruik van een antipsychoticum met naast achterdocht ook agressiviteit tot gevolg. Er is een duidelijke samenhang met middelengebruik en gedragsproblemen met agressie, impulsiviteit en paranoia waardoor bij terugval in middelengebruik en/of staken van antipsychoticum de kans op gewelddadige recidive als zeer hoog wordt ingeschat.
Advies psychiater
In het Pro Justitia rapport lijkt de psychiater ervan uit te gaan dat TBS slechts mogelijk is bij toerekenbaarheid van de stoornis aan het tenlastegelegde. Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat voor het opleggen van een TBS-maatregel niet behoeft te zijn vastgesteld dat de bewezenverklaarde feiten het gevolg zijn van de geestesgesteldheid van de verdachte. Artikel 37a lid 1 Sr eist niet meer dan een uit gelijktijdigheid bestaand verband tussen de stoornis en het gepleegde feit. [1]
Ter terechtzitting heeft dr. Duits verklaard dat het advies om verdachte via een voorwaardelijke straf te behandelen en begeleiden binnen het kader van bijzondere voorwaarden, anders had geluid, indien ten tijde van het opstellen van het rapport bekend zou zijn geweest dat toerekenbaarheid van het tenlastegelegde aan de stoornis niet is vereist. Ook is van belang, volgens dr. Duits, dat de zaken A en B inmiddels bewezen zijn verklaard. Dr. Duits heeft op zitting verklaard dat, mede gelet hierop, een TBS-instelling met een strikte behandelsetting, waar verdachte gedurende een lange periode van meerdere jaren kan verblijven, de meest geschikte plek voor verdachte zou zijn. Het personeel dat in een dergelijke instelling werkt is er, in tegenstelling tot de kliniek intensieve behandeling (KIB) waar verdachte voorheen verbleef, speciaal voor opgeleid om mensen die kampen met de problematiek van verdachte te begeleiden.
Ter terechtzitting heeft dr. Duits toegelicht dat de bovengenoemde stoornissen van chronische aard zijn. Volgens dr. Duits waren de voornoemde stoornissen daarom aanwezig op het moment dat verdachte overging tot brandstichting. Daarnaast heeft dr. Duits ter zitting verklaard dat er met een zekere mate van waarschijnlijkheid kan worden verondersteld dat verdachte psychotisch is geweest op het moment van de brandstichting. Verdachte heeft in juli 2019 een psychotische episode gehad. In de maanden voorafgaande aan zijn aanhouding werd de antipsychotische medicatie afgebouwd zonder recidief psychotische symptomen, maar in november 2019 werd een zeer wisselend beeld gezien met dysforie, wantrouwen, agressie en een wisselend bewustzijn, en in het ziekenhuis werd hij positief getest op verschillende drugs. Tijdens het Consult Rechtspleging op 29 november 2019, twee dagen na de brandstichting, maakte verdachte een psychotische indruk en in het PPC van Zaanstad was verdachte in het begin psychotisch en zeer angstig. Dat werd beter toen verdachte antipsychotica kreeg toegediend. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de kans dat verdachte psychotisch was op het moment van de brandstichting aanzienlijk is. Verder heeft dr. Duits op de zitting verklaard dat in het Pro Justitia rapport het uitgangspunt is dat verdachte wordt behandeld voor zijn stoornissen, terwijl feitelijk de nadruk op beveiliging van de maatschappij zou moeten liggen. Het is met name van belang dat ervoor wordt gezorgd dat verdachte niet weer psychotisch wordt en vervalt in agressief en/of gevaarzettend gedrag.
Reclasseringsrapport
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsrapport van Inforsa van 25 februari 2020. De reclassering heeft daarin onder meer aangegeven dat zij gelet op de inhoud van het Pro Justitia rapport van 19 februari 2020 adviseert om onderzoek te doen naar de mogelijkheid van oplegging van een TBS-maatregel.
Verminderd toerekeningsvatbaar
De rechtbank stelt vast op basis van het rapport en hetgeen dr. Duits op de zitting heeft verklaard dat verdachte kampt met de bovengenoemde chronische stoornissen. Echter, niet kan worden bepaald dat het gedrag van verdachte volledig werd bepaald door zijn stoornissen. Verdachte moet daarom als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
Wettelijke voorwaarden oplegging TBS-maatregel
Aan de wettelijke voorwaarden voor het kunnen opleggen van TBS is voldaan. Het bewezenverklaarde feit betreft een misdrijf als genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1, Sr (misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld), tijdens het begaan van dit feit bestond bij verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van deze maatregel.
De rechtbank heeft er oog voor dat het in de afgelopen periode, waarin verdachte voorlopig gedetineerd is geweest in het PPC, goed is gegaan met verdachte. Er is geen sprake geweest van agressief gedrag en zowel zijn raadsman als zijn familie ziet enorme vooruitgang bij verdachte. Gelet op hetgeen door de deskundigen naar voren is gebracht, ziet de rechtbank dit als een gevolg van de zeer restrictieve omgeving waarin hij zich nu begeeft, waardoor hij langere tijd geen verdovende middelen of alcohol heeft kunnen gebruiken. De rechtbank moet echter bij de beoordeling betrekken hoe het met verdachte zal gaan als hij terugkeert naar de maatschappij, al dan niet in de (beduidend minder restrictieve) setting van een verslavingskliniek. Gelet op de aard van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dat is begaan, het Pro Justitia rapport en de toelichting die ter terechtzitting door dr. Duits is gegeven, is de rechtbank van oordeel dat verdachte thans onmiskenbaar een gevaar vormt voor de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, en dat behandeling in de restrictieve omgeving van een TBS-kliniek noodzakelijk en vereist is om herhaling van een ernstig geweldsdelict dan wel brandstichting te voorkomen. De rechtbank acht het dan ook onverantwoord om verdachte zonder behandeling in de maatschappij te laten terugkeren en zal daarom aan verdachte de maatregel van TBS opleggen.
Gelet op het advies van dr. Duits om verdachte, gedurende een lange periode die meerdere jaren beslaat, in een TBS-instelling met een strikte behandelsetting te plaatsen, gelast de rechtbank TBS met dwangverpleging. Gezien de inhoud van het rapport en hetgeen ter terechtzitting is besproken ziet de rechtbank geen mogelijkheid voor een behandeling van verdachte binnen het kader van een TBS met voorwaarden. Verdachte is reeds in vele klinieken behandeld voor zijn psychische klachten. Dit heeft tot nu toe niet voor verbetering van zijn situatie gezorgd. Daarnaast is verdachte door gewelddadig en grensoverschrijdend gedrag in een groot aantal GGZ-instellingen niet meer welkom.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij de afgelopen zeven jaren in verschillende klinieken heeft verbleven, waar het niet altijd goed is gegaan. De rechtbank heeft vernomen dat verdachte vooruit is gegaan in het PPC waar hij momenteel verblijft en dat het momenteel goed met hem gaat. De rechtbank hecht daar waarde aan en onderkent het belang dat verdachte heeft om een stabiele basis op te bouwen op een plek waar hij voor langere tijd zal kunnen verblijven. Het is van belang dat verdachte deze stijgende lijn vasthoudt, voor zichzelf en voor de maatschappij, zodat hij in de toekomst niet weer in herhaling valt en geen strafbare feiten meer zal plegen.
Om het gevaar voor recidive te kunnen beteugelen, om de problematiek van de verdachte zoveel mogelijk te beperken en ter optimale bescherming van de maatschappij, is de rechtbank van oordeel dat alleen kan worden volstaan met de maatregel van TBS met dwangverpleging.
De rechtbank overweegt dat de TBS-maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. De TBS-maatregel kan daarom, gelet op het bepaalde in artikel 38e, eerste lid Sr, langer duren dan vier jaar.
De feiten waarvoor verdachte is veroordeeld en de omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan zijn dermate ernstig, dat daarvoor, naast de maatregel van TBS, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte wordt opgelegd.
De rechtbank volgt de officier van justitie in haar eis.

4.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b, 57, 157 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het – bij tussenvonnis van 7 juli 2020 – bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. P.L.C.M. Ficq en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Struijkenkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 oktober 2020.

Voetnoten

1.Hoge Raad 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1311 en HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9407.