Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
vonnis van de kantonrechter
1. [eiser 1] ,
2. [eiser 2]
de stichting WONINGSTICHTING ROCHDALE,
VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Beoordeling
1. Dienen de bedingen zoals bedoeld in artikel 7:264 lid 1 BW zonder meer beoordeeld te worden aan de hand van het zogenoemde tegenprestatiecriterium ("sprake van geen of een verwaarloosbare tegenprestatie")?
2. Bedingt de verhuurder voor zichzelf zonder meer een niet redelijk voordeel in de zin van art. 7:264 BW als deze verhuurder (een gedeelte van) de kosten die hij maakt bij huurdersmutaties aan het begin van de huurovereenkomst eenmalig in rekening brengt als hem ook de mogelijkheid ten dienste staat om die kosten te verdisconteren in de huurprijs (ex art. 7:246 BW)?
1. Is tegen de achtergrond van dit arrest sprake van geen of een ‘verwaarloosbare tegenprestatie’ van de verhuurder indien door de verrichtingen waarvoor kosten in rekening worden gebracht uitsluitend het belang van de verhuurder worden gediend en zo ja, dienen de normale verhuurkosten (d.w.z. kosten die verband houden met huurdersmutaties) te worden aangemerkt als kosten die uitsluitend de belangen van de verhuurder dienen?
2. Is tegen de achtergrond van dit arrest sprake van ‘geen of een verwaarloosbare tegenprestatie’ van de verhuurder indien voornamelijk het belang van de verhuurder wordt gediend (maar de belangen van de huurder dus ook gedeeltelijk) en zo ja, dienen de normale verhuurkosten (d.w.z. kosten die verband houden met huurdersmutaties) te worden aangemerkt als kosten die voornamelijk, maar niet uitsluitend de belangen van de verhuurder dienen?
3. Dient de betreffende (aspirant) huurder bij de tegenprestatie zonder meer (al dan niet in overwegende mate) gebaat te zijn?
4. Kan bij de beoordeling van vraag A.1 en 2 het geheel van de tegenprestaties worden afgezet tegen een forfaitair in rekening gebracht bedrag aan kosten of dient deze beoordeling per kostenpost plaats te vinden?
5. Geldt het in r.o. 3.5 gegeven uitgangspunt voor zowel geliberaliseerde als niet geliberaliseerde huurprijzen?
6. Betekent het in r.o.3.6 overwogene dat bij het beantwoorden van de vraag A.2 en A.3 een uitzondering moet worden gemaakt voor het geval de verhuurder een toegelaten instelling is? Of moet deze overweging zo worden uitgelegd dat, eerst nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van ‘geen of een niet verwaarloosbare tegenprestatie’ dit aspect kan worden meegenomen bij de beoordeling van de redelijkheid van de kosten?
7. Betekent het in r.o 3.6. overwogene dat bij het beantwoorden van vraag A.2 en A.3 als gezichtspunt in aanmerking kan worden genomen dat de toegelaten instelling bij geliberaliseerde huur de woning voor een lager bedrag verhuurt dan de markthuur en de toegelaten instelling bij niet geliberaliseerde huur de huur van de woning met een percentage ‘aftopt’ tot een bedrag onder de maximaal redelijke huur (zodat deze kosten niet in de huurprijs worden verdisconteerd)?
BESLISSING
tegenprestatiestaat.”
1. Is er sprake van ‘geen of een verwaarloosbare tegenprestatie’ van de verhuurder indien door de verrichtingen waarvoor kosten in rekening worden gebracht uitsluitend of voornamelijk de belangen van de verhuurder worden gediend?