3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Ter zitting heeft de raadsman van de opgeëiste persoon zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van dit artikel moet worden geweigerd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat in het EAB weliswaar is vermeld dat de dagvaarding in persoon aan de opgeëiste persoon is uitgereikt en dat het vonnis onder mededeling van de mogelijkheid van hoger beroep aan haar is betekend, maar dat zich in het dossier geen stukken ter onderbouwing daarvan bevinden.
De officier van justitie heeft betoogd dat de zaak hoe dan ook zal moeten worden aangehouden in afwachting van antwoorden op prejudiciële vragen die de rechtbank in een andere Poolse overleveringszaak heeft gesteld. Zij ziet geen reden om de overlevering nu te weigeren. Zij heeft erop gewezen dat in het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was op de zitting, maar hiervoor wel in persoon was gedagvaard. Zij wist dan ook van de zitting en was in de gelegenheid het verdedigingsrecht uit te oefenen. Gelet op het vertrouwensbeginsel hoeft dit niet te worden onderbouwd met stukken, aldus de officier van justitie, die niet heeft kunnen meedelen op welke datum de opgeëiste persoon is gedagvaard. Zij heeft aangegeven daarover nadere vragen te kunnen stellen.
Het oordeel van de rechtbank
Bij tussenuitspraak van 31 juli 2020heeft de rechtbank prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (
hierna: Hof van Justitie) inzake de onafhankelijkheid van Poolse rechters in relatie tot – onder meer – de uitvaardiging van een EAB. In het kader van de eerste van de drie prejudiciële vragen heeft de rechtbank in rechtsoverweging 16 en 17 het volgende overwogen:
16. De rechtbank leidt uit deze rechtspraak over de eis van onafhankelijkheid in het kader van Kaderbesluit 2002/584/JBZ, artikel 19, eerste lid, tweede alinea, VEU en artikel 47, tweede alinea, Handvest af, dat een gerecht dat een EAB uitvaardigt moet voldoen aan de eisen van een effectieve rechterlijke bescherming/een daadwerkelijke rechtsbescherming, hetgeen het bestaan van regels eist die bescherming bieden tegen druk of beïnvloeding van buitenaf die de onafhankelijkheid van zijn oordeelsvorming in de aan hem voorgelegde zaken in gevaar zouden kunnen brengen.
17. Een gerecht dat een EAB heeft uitgevaardigd, moet in de opvatting van de rechtbank ook na die uitvaardiging blijven voldoen aan die eisen. De taken die een dergelijk gerecht in die fase verricht – zoals het op verzoek van de uitvoerende rechterlijke autoriteit of eigener beweging verstrekken van aanvullende gegevens (artikel 15, tweede en derde lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ), het verstrekken van een garantie over de detentieomstandigheden of het in ontvangst nemen van de overgeleverde persoon – zijn in de opvatting van de rechtbank aan de uitvaardiging van dat EAB “inherent verbonden taken” bij de uitvoering waarvan de uitvaardigende rechterlijke autoriteit onafhankelijk moet optreden (zie overweging 12). Zulke taken “vallen” bovendien “op het gebied van het Unierecht” (zie overweging 15), zodat bij de uitoefening van die taken voldaan moet zijn aan de eisen van daadwerkelijke rechtsbescherming en dus aan de eis van onafhankelijkheid.
Onder meer in het licht van deze overwegingen heeft de rechtbank eerst de prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie voorgelegd of, kort gezegd, een (Pools) EAB ten uitvoer kan worden gelegd dat is uitgevaardigd door een gerecht, terwijl de nationale wet van de uitvaardigende lidstaat na de uitvaardiging van dat EAB zodanig is gewijzigd, dat het gerecht niet meer voldoet aan de eisen van een effectieve rechterlijke bescherming/daadwerkelijke rechtsbescherming omdat die wetgeving de onafhankelijkheid van dat gerecht niet meer waarborgt.
Bij tussenuitspraak van 18 augustus 2020heeft de rechtbank het volgende overwogen:
Nu de eerste prejudiciële vraag ziet op de onafhankelijkheid van een gerecht dat een EAB uitvaardigt, houdt dit in dat deze vraag ook van toepassing is in een situatie waarin een EAB ten behoeve van executie is uitgevaardigd, zoals in deze zaak het geval is.
Daarbij komt dat, zoals in de tussenuitspraak van 31 juli 2020 is overwogen, een gerecht dat een EAB heeft uitgevaardigd naar het oordeel van de rechtbank aan de eisen van onafhankelijkheid moet blijven voldoen ook na het uitvaardigen van het EAB. De rechtbank verwijst in dit verband naar de hiervoor weergegeven overwegingen 16 en 17.
Voornoemde tussenuitspraak van 31 juli 2020 heeft gevolgen voor de behandeling van alle Poolse overleveringszaken.
Om duidelijkheid voor openbaar ministerie en advocatuur te scheppen over de behandeling van dergelijke zaken, tot het moment waarop het Hof van Justitie uitspraak heeft gedaan, zal de rechtbank haar werkwijze uiteenzetten.
Alle Poolse overleveringszaken waarin de opgeëiste personen gedetineerd zijn, zullen op zitting (blijven) worden gepland. Zowel vervolgings-EAB’s als executie-EAB’s (gelet op hetgeen hiervoor onder 4. is overwogen) zullen echter worden aangehouden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen.
Gelet op de eerste prejudiciële vraag zal in beginsel geen beoordeling van de toelaatbaarheid van de overlevering op basis van het voorliggende EAB plaatsvinden en zal de rechtbank in beginsel geen beslissing nemen over eventueel gevoerde verweren. De reden hiervoor is dat de status van de informatie die door de uitvaardigende justitiële autoriteit in het EAB of nadien is verstrekt, voorwerp van de prejudiciële vragen is (immers, bij het verstrekken van dergelijke informatie is onafhankelijkheid vereist).
Op deze gang van zaken maakt de rechtbank één uitzondering. Als de rechtbank (mede) op basis van de door de uitvaardigende rechterlijke autoriteit reeds verschafte informatie concludeert dat één van de weigeringsgronden als bedoeld in de artikelen 2, 6-10, 12-13 en 26, vierde lid, OLW juncto artikel 28, tweede lid, OLW van toepassing is, althans dat die informatie de toepasselijkheid van een dergelijke weigeringsgrond niet uitsluit, dan zal zij om proceseconomische redenen de overlevering weigeren.
Voor de goede orde wijst de rechtbank er op dat aanvullende informatie, gelet op de prejudiciële verwijzing, vooralsnog niet langer zal worden opgevraagd.
Indien de behandeling van het overleveringsverzoek wordt aangehouden, zal de rechtbank ter zitting of in raadkamer beslissen over het voortduren van de overleveringsdetentie.
In de onderhavige zaak stelt de rechtbank vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting ontkend dat de dagvaarding aan haar persoonlijk is uitgereikt.
In het geval van een uitreiking van een dagvaarding in persoon moet, om te kunnen beoordelen of de opgeëiste persoon die dagvaarding tijdig heeft ontvangen, de datum van uitreiking worden vermeld. Nu dit niet het geval is, kan de rechtbank niet vaststellen dat de opgeëiste persoon in staat is geweest haar verdediging te voeren.
Dat betekent dat de reeds verschafte informatie de toepasselijkheid van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet uitsluit. Aanvullende informatie zal, gelet op de hiervoor vermelde werkwijze van de rechtbank, niet worden opgevraagd. De rechtbank zal derhalve de overlevering weigeren.