ECLI:NL:RBAMS:2020:6099

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
13-751589-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van de onafhankelijkheid van de uitvaardigende rechter

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 oktober 2020 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Circuit Court in Sieradz, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 9 juli 2020 en betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die in Nederland gedetineerd was. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of de overlevering kon plaatsvinden. Tijdens de zitting op 17 september 2020 werd de opgeëiste persoon bijgestaan door haar raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd om voldoende tijd te hebben voor de beoordeling van de overlevering.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de onafhankelijkheid van de Poolse rechters in relatie tot de uitvaardiging van het EAB besproken. Er zijn prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de onafhankelijkheid van de rechters in Polen. De rechtbank concludeert dat de informatie die door de uitvaardigende autoriteit is verstrekt, niet uitsluit dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de Overleveringswet van toepassing is. Dit betekent dat de rechtbank niet kan vaststellen dat de opgeëiste persoon in staat was haar verdediging te voeren, omdat er geen bewijs is dat de dagvaarding op de juiste wijze is uitgereikt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd, omdat de reeds beschikbare informatie de toepasselijkheid van de weigeringsgrond niet uitsluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overleveringsdetentie is beëindigd en dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de oudste rechter niet in staat was te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751589-20
RK nummer: 20/3304
Datum uitspraak: 1 oktober 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 9 juli 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 januari 2020 door
the Circuit Court in Sieradz – II Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 september 2020. Het onderzoek heeft door middel van een telehoor-verbinding plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door haar raadsman, mr. J.A.R. van de Velde, advocaat te Eindhoven, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een judgement of the District Court in Wieluń dated 4 april 2016 issued in the case with reference II K 846/15, enforceable (final) since 27 may 2016 together with the ruling of the District Court in Wieluń dated 11 december 2017 issued in the case with reference II Ko 2348/17 concerning the order of executing the conditionally suspended custodial sentence enforceable (final) since 4 january 2018.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Ter zitting heeft de raadsman van de opgeëiste persoon zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van dit artikel moet worden geweigerd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat in het EAB weliswaar is vermeld dat de dagvaarding in persoon aan de opgeëiste persoon is uitgereikt en dat het vonnis onder mededeling van de mogelijkheid van hoger beroep aan haar is betekend, maar dat zich in het dossier geen stukken ter onderbouwing daarvan bevinden.
De officier van justitie heeft betoogd dat de zaak hoe dan ook zal moeten worden aangehouden in afwachting van antwoorden op prejudiciële vragen die de rechtbank in een andere Poolse overleveringszaak heeft gesteld. Zij ziet geen reden om de overlevering nu te weigeren. Zij heeft erop gewezen dat in het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was op de zitting, maar hiervoor wel in persoon was gedagvaard. Zij wist dan ook van de zitting en was in de gelegenheid het verdedigingsrecht uit te oefenen. Gelet op het vertrouwensbeginsel hoeft dit niet te worden onderbouwd met stukken, aldus de officier van justitie, die niet heeft kunnen meedelen op welke datum de opgeëiste persoon is gedagvaard. Zij heeft aangegeven daarover nadere vragen te kunnen stellen.
Het oordeel van de rechtbank
Bij tussenuitspraak van 31 juli 2020 [1] heeft de rechtbank prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (
hierna: Hof van Justitie) inzake de onafhankelijkheid van Poolse rechters in relatie tot – onder meer – de uitvaardiging van een EAB. In het kader van de eerste van de drie prejudiciële vragen heeft de rechtbank in rechtsoverweging 16 en 17 het volgende overwogen:
16. De rechtbank leidt uit deze rechtspraak over de eis van onafhankelijkheid in het kader van Kaderbesluit 2002/584/JBZ, artikel 19, eerste lid, tweede alinea, VEU en artikel 47, tweede alinea, Handvest af, dat een gerecht dat een EAB uitvaardigt moet voldoen aan de eisen van een effectieve rechterlijke bescherming/een daadwerkelijke rechtsbescherming, hetgeen het bestaan van regels eist die bescherming bieden tegen druk of beïnvloeding van buitenaf die de onafhankelijkheid van zijn oordeelsvorming in de aan hem voorgelegde zaken in gevaar zouden kunnen brengen.
17. Een gerecht dat een EAB heeft uitgevaardigd, moet in de opvatting van de rechtbank ook na die uitvaardiging blijven voldoen aan die eisen. De taken die een dergelijk gerecht in die fase verricht – zoals het op verzoek van de uitvoerende rechterlijke autoriteit of eigener beweging verstrekken van aanvullende gegevens (artikel 15, tweede en derde lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ), het verstrekken van een garantie over de detentieomstandigheden of het in ontvangst nemen van de overgeleverde persoon – zijn in de opvatting van de rechtbank aan de uitvaardiging van dat EAB “inherent verbonden taken” bij de uitvoering waarvan de uitvaardigende rechterlijke autoriteit onafhankelijk moet optreden (zie overweging 12). Zulke taken “vallen” bovendien “op het gebied van het Unierecht” (zie overweging 15), zodat bij de uitoefening van die taken voldaan moet zijn aan de eisen van daadwerkelijke rechtsbescherming en dus aan de eis van onafhankelijkheid.
Onder meer in het licht van deze overwegingen heeft de rechtbank eerst de prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie voorgelegd of, kort gezegd, een (Pools) EAB ten uitvoer kan worden gelegd dat is uitgevaardigd door een gerecht, terwijl de nationale wet van de uitvaardigende lidstaat na de uitvaardiging van dat EAB zodanig is gewijzigd, dat het gerecht niet meer voldoet aan de eisen van een effectieve rechterlijke bescherming/daadwerkelijke rechtsbescherming omdat die wetgeving de onafhankelijkheid van dat gerecht niet meer waarborgt.
Bij tussenuitspraak van 18 augustus 2020 [2] heeft de rechtbank het volgende overwogen:
Nu de eerste prejudiciële vraag ziet op de onafhankelijkheid van een gerecht dat een EAB uitvaardigt, houdt dit in dat deze vraag ook van toepassing is in een situatie waarin een EAB ten behoeve van executie is uitgevaardigd, zoals in deze zaak het geval is.
Daarbij komt dat, zoals in de tussenuitspraak van 31 juli 2020 is overwogen, een gerecht dat een EAB heeft uitgevaardigd naar het oordeel van de rechtbank aan de eisen van onafhankelijkheid moet blijven voldoen ook na het uitvaardigen van het EAB. De rechtbank verwijst in dit verband naar de hiervoor weergegeven overwegingen 16 en 17.
Voornoemde tussenuitspraak van 31 juli 2020 heeft gevolgen voor de behandeling van alle Poolse overleveringszaken.
Om duidelijkheid voor openbaar ministerie en advocatuur te scheppen over de behandeling van dergelijke zaken, tot het moment waarop het Hof van Justitie uitspraak heeft gedaan, zal de rechtbank haar werkwijze uiteenzetten.
Alle Poolse overleveringszaken waarin de opgeëiste personen gedetineerd zijn, zullen op zitting (blijven) worden gepland. Zowel vervolgings-EAB’s als executie-EAB’s (gelet op hetgeen hiervoor onder 4. is overwogen) zullen echter worden aangehouden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen.
Gelet op de eerste prejudiciële vraag zal in beginsel geen beoordeling van de toelaatbaarheid van de overlevering op basis van het voorliggende EAB plaatsvinden en zal de rechtbank in beginsel geen beslissing nemen over eventueel gevoerde verweren. De reden hiervoor is dat de status van de informatie die door de uitvaardigende justitiële autoriteit in het EAB of nadien is verstrekt, voorwerp van de prejudiciële vragen is (immers, bij het verstrekken van dergelijke informatie is onafhankelijkheid vereist).
Op deze gang van zaken maakt de rechtbank één uitzondering. Als de rechtbank (mede) op basis van de door de uitvaardigende rechterlijke autoriteit reeds verschafte informatie concludeert dat één van de weigeringsgronden als bedoeld in de artikelen 2, 6-10, 12-13 en 26, vierde lid, OLW juncto artikel 28, tweede lid, OLW van toepassing is, althans dat die informatie de toepasselijkheid van een dergelijke weigeringsgrond niet uitsluit, dan zal zij om proceseconomische redenen de overlevering weigeren.
Voor de goede orde wijst de rechtbank er op dat aanvullende informatie, gelet op de prejudiciële verwijzing, vooralsnog niet langer zal worden opgevraagd.
Indien de behandeling van het overleveringsverzoek wordt aangehouden, zal de rechtbank ter zitting of in raadkamer beslissen over het voortduren van de overleveringsdetentie.
In de onderhavige zaak stelt de rechtbank vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting ontkend dat de dagvaarding aan haar persoonlijk is uitgereikt.
In het geval van een uitreiking van een dagvaarding in persoon moet, om te kunnen beoordelen of de opgeëiste persoon die dagvaarding tijdig heeft ontvangen, de datum van uitreiking worden vermeld. Nu dit niet het geval is, kan de rechtbank niet vaststellen dat de opgeëiste persoon in staat is geweest haar verdediging te voeren.
Dat betekent dat de reeds verschafte informatie de toepasselijkheid van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet uitsluit. Aanvullende informatie zal, gelet op de hiervoor vermelde werkwijze van de rechtbank, niet worden opgevraagd. De rechtbank zal derhalve de overlevering weigeren.

4.Beslissing

WEIGERTde overlevering van [opgeëiste persoon] aan
the Circuit Court in Sieradz – II Criminal Division(Polen).
STELT VASTdat de overleveringsdetentie is beëindigd.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en M.C. Eggink, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 oktober 2020.
De oudste rechter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.ECLI:RBAMS:2020:4032