ECLI:NL:RBAMS:2020:6086

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
13-751512-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering toegestaan op basis van Europees aanhoudingsbevel met afwijzing verzoek om aanhouding voor nadere informatie over strafmaxima

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 september 2020 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de District Court in Most, Tsjechië, op 16 maart 2020. De opgeëiste persoon, geboren in 1988 in voormalig Tsjecho-Slowakije, is gedetineerd in Nederland en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de openbare zitting op 10 september 2020 is de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en heeft hij verklaard dat zijn personalia correct zijn en dat hij de Tsjechische nationaliteit heeft.

De raadsman van de opgeëiste persoon heeft verzocht om aanhouding van de zaak om meer informatie te verkrijgen over de strafmaxima voor de feiten waarvan zijn cliënt verdacht wordt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat deze informatie niet nodig is, aangezien het EAB duidelijk aangeeft om welk feit het gaat en onder welke wetsbepaling dit valt. De officier van justitie heeft betoogd dat het EAB voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet en dat de Tsjechische autoriteiten de opgeëiste persoon willen vervolgen voor het specifieke feit dat in het EAB is genoemd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering van de opgeëiste persoon aan Tsjechië toe te staan. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en is uitgesproken in het openbaar. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751512-20
RK nummer: 20/3421, EAB-I
Datum uitspraak: 17 september 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 juni 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 maart 2020 door
the District Court in Most(Tsjechië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (voormalig Tsjecho-Slowakije) op [geboortedag] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 september 2020. Het verhoor heeft door middel van een telehoor-verbinding plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.A.C. de Bruijn, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Tsjechische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Tsjechische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
arrest warrant issued by the District Court in Most on 26 March 2019.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Tsjechisch recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Genoegzaamheid
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft verzocht om aanhouding van de zaak om meer informatie bij de uitvaardigende justitiële autoriteit op te vragen over de strafmaxima voor het feit waarvan de opgeëiste persoon verdacht wordt. Hij heeft ter zitting gewezen op een uitspraak van deze rechtbank van 3 september 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:4333), betreffende een Duits EAB. In die zaak was sprake van verdenking van feiten die blijkens het EAB onder verschillende Duitse wetsbepalingen vallen, terwijl slechts één strafmaximum was vermeld. De rechtbank heeft in die zaak het onderzoek heropend ten behoeve van het verkrijgen van nadere informatie daarover. In het onderhavige EAB is weliswaar slechts één wetsbepaling genoemd, maar uit de Tsjechische wet blijkt dat de feiten waarvan de opgeëiste persoon verdacht wordt ook onder andere wetsbepalingen vallen. In het EAB wordt alleen artikel 199 van het wetboek genoemd, ‘
Maltreatment of a Person Living in Common Residence’. Dit valt onder de titel ‘
Crimes against family and children’. Daarvoor is het strafmaximum opgenomen. Het feit valt volgens de raadsman echter ook onder de titel ‘
Criminal offences against health’, waarin mishandeling strafbaar is gesteld. Het strafmaximum voor mishandeling ontbreekt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat nadere informatie niet nodig is. In het EAB is duidelijk opgenomen om welk feit het gaat en onder welke wetsbepaling dit valt. Daarvoor wil de uitvaardigende justitiële autoriteit de opgeëiste persoon vervolgen. In de door de raadsman genoemde uitspraak was sprake van een andere situatie. Daar werden meerdere wetsartikelen en kwalificaties in het EAB genoemd. Dat was de reden voor de rechtbank om te informeren naar de verschillende strafmaxima. In het onderhavige EAB wordt slechts één artikel genoemd. De verdenking van huiselijk geweld heeft weliswaar ook betrekking op mishandeling, maar de Tsjechisch autoriteiten willen kennelijk vervolgen voor het in het EAB genoemde specifieke feit. Strafmaxima voor onderliggende algemene feiten zijn in dat geval niet vereist, aldus de officier van justitie.
De rechtbank wijst het verzoek om aanhouding af, omdat nadere informatie over strafmaxima niet nodig is. Anders dan in de door de raadsman genoemde tussenuitspraak wordt in het onderhavige EAB slechts één wetsartikel genoemd. Het is duidelijk dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de opgeëiste persoon daarvoor wil vervolgen. Het strafmaximum voor dat artikel is opgenomen in het EAB. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het EAB daarmee aan de vereisten die de OLW daaraan stelt.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
en
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 285, 300 en 304 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan
the District Court in Most(Tsjechië).
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 september 2020.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.