In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 september 2020 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de District Court in Most, Tsjechië, op 16 maart 2020. De opgeëiste persoon, geboren in 1988 in voormalig Tsjecho-Slowakije, is gedetineerd in Nederland en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de openbare zitting op 10 september 2020 is de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en heeft hij verklaard dat zijn personalia correct zijn en dat hij de Tsjechische nationaliteit heeft.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft verzocht om aanhouding van de zaak om meer informatie te verkrijgen over de strafmaxima voor de feiten waarvan zijn cliënt verdacht wordt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat deze informatie niet nodig is, aangezien het EAB duidelijk aangeeft om welk feit het gaat en onder welke wetsbepaling dit valt. De officier van justitie heeft betoogd dat het EAB voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet en dat de Tsjechische autoriteiten de opgeëiste persoon willen vervolgen voor het specifieke feit dat in het EAB is genoemd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering van de opgeëiste persoon aan Tsjechië toe te staan. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en is uitgesproken in het openbaar. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.