ECLI:NL:RBAMS:2020:6046

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
8672766 EA VERZ 20-540
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens opgave valse reden afwezigheid houdt stand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 4 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en DTZ Zadelhoff. [verzoeker] had op 24 juli 2020 een verzoek ingediend tot vernietiging van zijn ontslag op staande voet, dat op 28 mei 2020 was gegeven door zijn werkgever, DTZ Zadelhoff. Het ontslag was gebaseerd op ongeoorloofde afwezigheid en het aandragen van valse redenen voor die afwezigheid. Tijdens de zitting op 5 november 2020 trok [verzoeker] zijn primaire verzoek tot vernietiging in en vroeg hij enkel om een billijke vergoeding, stellende dat het ontslag niet rechtsgeldig was.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verzoeker] sinds 30 juni 2014 in dienst was bij DTZ Zadelhoff en dat hij op 23 april 2020 was aangehouden op verdenking van een strafbaar feit. [verzoeker] was vervolgens afwezig van het werk, waarbij zijn vriendin een valse reden voor zijn afwezigheid had opgegeven. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat er sprake was van een dringende reden. De rechter overwoog dat [verzoeker] niet zelf contact had opgenomen met zijn werkgever om de situatie uit te leggen en dat hij zich niet kon verschuilen achter de handelingen van zijn vriendin.

De kantonrechter wees de verzoeken van [verzoeker] af, inclusief de verzoeken om een billijke vergoeding en transitievergoeding, en veroordeelde [verzoeker] in de proceskosten. De beslissing werd genomen met inachtneming van de omstandigheden van de zaak, waaronder de ernst van de gedragingen van [verzoeker] en de gevolgen van het ontslag voor hem.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8672766 EA VERZ 20-540
beschikking van: 3 december 2020
func.: 33494

beschikking van de kantonrechter

I n z a k e

[verzoeker]

wonende te [woonplaats]
verzoeker
nader te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. A. Oass en mr. E.M. Bosscher
t e g e n

1. de vennootschap onder firma DTZ Zadelhoff V.O.F.

2. de besloten vennootschap Cushman & Wakefield Participaties B.V., vennoot van verweerster sub 1

3. de besloten vennootschap Cushman & Wakefield Central & Eastern Europe B.V., vennoot van verweerster sub 2

allen gevestigd te Amsterdam
verweersters
nader te noemen: DTZ Zadelhoff
gemachtigde: mr. H. Voûte en mr. R.C. Akkermans (Loyens & Loeff)

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

[verzoeker] heeft op 24 juli 2020 een verzoek met producties ingediend dat primair strekt tot vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst door DTZ Zadelhoff, met nevenverzoeken. Subsidiair heeft [verzoeker] verzocht ten laste van werkgever een billijke vergoeding en transitievergoeding toe te kennen, met nevenverzoeken, meer subsidiair om toekenning van de transitievergoeding, eveneens met nevenverzoeken.
DTZ Zadelhoff heeft een verweerschrift ingediend met producties, tevens houdende een voorwaardelijk tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
Voorafgaand aan de zitting hebben beide partijen nog aanvullende stukken ingediend.
Het verzoek is mondeling behandeld op 5 november 2020. [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde mr. E.M. Bosscher. Namens DTZ Zadelhoff zijn verschenen [medewerkster verweerster Sub 1] , [functie] , [medewerkster Sub 1] , [functie] en [medewerkster Sub 1] , [functie] , bijgestaan door de gemachtigden. Partijen hebben hun standpunt mede aan de hand van een pleitnota toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. Daarbij heeft [verzoeker] zijn primaire verzoek (tot vernietiging) ingetrokken. Na verder debat is beschikking gevraagd, die nader is bepaald op vandaag.

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1981 en thans derhalve 39 jaar oud, is sinds 30 juni 2014 in dienst van DTZ Zadelhoff als [functie] ). Het laatstelijk verdiend salaris bedraagt € 5.076,93 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
1.2.
Op 23 april 2020 is [verzoeker] aangehouden wegens verdenking van een strafbaar feit.
1.3.
Op 27 april 2020 heeft de vriendin van [verzoeker] , [naam vriendin verzoeker] (verder: [naam vriendin verzoeker] ), per e-mail contact opgenomen met de lijnmanager van [verzoeker] , [naam medewerker Sub 1] (verder: [naam medewerker Sub 1] ). Zij schrijft daarin onder meer:
[verzoeker] ligt sinds donderdagavond in het ziekenhuis. Hij is opgenomen met, wat in eerste instantie leek op een longontsteking, het Corona-virus. Zijn situatie is niet al te best. Wij wachten zelf ook nog op antwoorden maar zodra er goed/beter nieuws is, laat ik dat weten.
1.4.
[naam medewerker Sub 1] en de [functie] van Cushman & Wakefield [verzoeker] (verder: [verzoeker] ) hebben telefonisch contact opgenomen met [naam vriendin verzoeker] , die daarbij heeft aangegeven dat [verzoeker] aan de beademing lag.
1.5.
Naar aanleiding van een WhatsApp bericht van 8 mei 2020 van [naam medewerker Sub 1] waarin hij vraagt hoe het met [verzoeker] gaat, heeft [naam vriendin verzoeker] op 13 mei 2020 als volgt gereageerd:
(…) excuses voor mijn late reactie. We hebben het er allemaal erg moeilijk mee. Een tijd geleden begreep ik van [verzoeker] dat hij nog erg veel verlofdagen heeft die na 1 juli komen te vervallen. Wellicht kan je vanaf heden zijn ziekteverzuim omzetten naar verlof totdat [verzoeker] zelf contact met jullie opneemt. Zonder verder in te gaan op inhoudelijke details: het komt goed, dat vertrouwen hebben we maar helaas weten we op dit moment niet wanneer. (…)
1.6.
Op enig moment voor 14 mei 2020 heeft de leasemaatschappij van DTZ Zadelhoff haar bericht dat de lease auto van [verzoeker] in beslag is genomen vanwege een strafbaar feit. Verdere informatie is niet verstrekt.
1.7.
Op 14 mei 2020 heeft de recherche een bezoek gebracht aan DTZ Zadelhoff en die heeft haar medegedeeld dat [verzoeker] sinds 23 april 2020 in voorlopige hechtenis zit op verdenking van witwassen. [naam medewerker Sub 1] is door de recherche gehoord als getuige.
1.8.
Na dit bezoek heeft [medewerkster verweerster Sub 1] , de [functie] van Cushman & Wakefield Nederland, contact opgenomen met [naam vriendin verzoeker] en aangegeven dat zij die dag, 14 mei 2020, hebben begrepen dat het bericht als bedoeld onder r.o. 1.5 mogelijk in een andere context gezien moet worden. Ook wordt in deze e-mail verzocht om in contact te komen met [verzoeker] of een officiële vertegenwoordiger.
1.9.
In de periode tussen 14 mei en 28 mei 2020 heeft de gemachtigde van DTZ Zadelhoff contact gehad met [verzoeker] en is aan [verzoeker] onder meer de kans gegeven om zelf zijn arbeidsovereenkomst op te zeggen. Dat heeft hij niet gedaan.
1.10.
Op 28 mei 2020 is [verzoeker] door DTZ Zadelhoff op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief van diezelfde datum staat, voor zover relevant, het volgende:
Na mijn telefonische aankondiging van 21 mei 2020, deel ik u hierbij schriftelijk mede dat DTZ Zadelhoff V.O.F. (DTZ), de heer [verzoeker] per vandaag (28 mei 2020) op staande voet ontslaat.De reden voor dit ontslag is gelegen in het feit dat de heer [verzoeker] sinds 23 pril 2020 ongeoorloofd afwezig is geweest bij DTZ en valse redenen heeft (laten) aandragen voor zijn afwezigheid. Daarmee heeft de heer [verzoeker] in strijd gehandeld met de (beroeps)regels die op hem van toepassing zijn als register taxateur. Volgens deze (beroeps)regels heeft de heer [verzoeker] een vertrouwensfunctie en dient hij zich, zowel binnen als buiten zijn werkzaamheden, integer te gedragen. Voor de volledigheid verwijs ik naar artikel 10 van het Reglement Gedrags- en Beroepsregels NRVT (2019) en de Code of Conduct (2020) zoals van toepassing binnen de organisatie (…).
1.11.
Op 2 september 2020 is [verzoeker] met een enkelband vrijgekomen in afwachting van zijn strafzaak. De medeverdachte van [verzoeker] is op 20 oktober 2020 veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 8 voorwaardelijk. Een inhoudelijke behandeling van de zaak van [verzoeker] is nog niet gepland.
1.12.
[naam vriendin verzoeker] heeft 2 schriftelijke verklaringen opgesteld en ondertekend. In de eerste verklaring schrijft zij dat zij op 3 mei 2020 contact met [verzoeker] heeft gehad en hem toen heeft gezegd dat zijn afmelding op werk is geregeld en hij zich geen zorgen hoefde te maken. In de tweede verklaring, gedateerd 4 november 2020 verklaart zij dat zij [verzoeker] zonder vooroverleg heeft ziekgemeld bij zijn werkgever en dat zij hem een aantal weken later heeft geïnformeerd dat hij zich geen zorgen hoefde te maken over zijn werk omdat dat geregeld zou zijn.

Verzoek

2. [verzoeker] heeft ter zitting zijn primaire verzoek ingetrokken en aangegeven te berusten in het ontslag. Hij verzoekt de kantonrechter thans alleen nog een billijke vergoeding aan hem toe te kennen omdat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, met nevenvorderingen. Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet en dat dit ontslag niet onverwijld is gegeven.
3. [verzoeker] heeft ter onderbouwing hiervan onder meer aangevoerd dat het niet zijn wens was dat [naam vriendin verzoeker] hem zou ziekmelden en hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de verkeerde keuze van zijn vriendin waar hij geen invloed op heeft gehad. Voorts was geen sprake van werkweigering want zijn afwezigheid sinds 23 april 2020 is tegen zijn wil geweest. Verder is verdenking van een strafbaar feit geen geldige reden voor een ontslag op staande voet en is [verzoeker] bovendien onschuldig. Van een objectief dringende reden is dan ook geen sprake. Ook een subjectief dringende reden ontbreekt. [verzoeker] heeft altijd uitstekend gefunctioneerd en uitstekende beoordelingen ontvangen. Hij heeft nimmer een waarschuwing ontvangen en de verhoudingen zijn altijd zeer goed geweest. DTZ Zadelhoff had een minder vergaande maatregel kunnen nemen zoals het stopzetten van het loon per 23 april 2020. Daar komt nog bij dat het ontslag ook niet onverwijld is gegeven. [verzoeker] is aangehouden op 23 april 2020 maar pas ruim een maand later, namelijk op 28 mei 2020, op staande voet ontslagen. Het ontslag op staande voet kan dan ook geen stand houden.
4. [verzoeker] heeft subsidiair, voor het geval het ontslag op staande voet in stand zal worden gelaten, verzocht tot toekenning van de transitievergoeding ex artikel 7:673 BW en betaling van het salaris en vakantiegeld tot en met 28 mei 2020, vermeerderd met wettelijke verhoging, de tot en met 28 mei opgebouwde vakantiedagen en een pro rata bonus.

Verweer

5. DTZ Zadelhoff verweert zich tegen het verzoek. Zij voert aan – samengevat – dat zij het ontslag op staande voet niet gegeven heeft wegens het plegen van een strafbaar feit. De dringende reden die aan het ontslag ten grondslag ligt is het ongeoorloofd zonder mededeling afwezig zijn en het vervolgens valse redenen (laten) aandragen voor zijn afwezigheid. Gedragingen van [naam vriendin verzoeker] daaromtrent moeten aan [verzoeker] worden toegerekend. Door de echte reden van zijn afwezigheid te verzwijgen c.q. daarvoor een andere reden te geven heeft hij in strijd gehandeld met hoe men zich in het maatschappelijk verkeer jegens elkaar hoort te gedragen én met de (beroeps)regels die voor hem gelden als beëdigd register taxateur. Integriteit is een speerpunt binnen DTZ Zadelhoff en de vastgoedsector in zijn algemeen. [verzoeker] heeft een vertrouwensfunctie en dient zich binnen en buiten zijn werkzaamheden integer te gedragen. Dat heeft hij niet gedaan. [verzoeker] heeft er alles aan gedaan de echte reden voor zijn afwezigheid verborgen te houden en zich zelfs verscholen achter het corona-virus. DTZ Zadelhoff heeft daardoor ook tijdelijk loon tijdens ziekte doorbetaald terwijl zij daartoe niet gehouden was; [verzoeker] was immers niet ziek. Zelfs als [verzoeker] niet met zijn vriendin had afgesproken wat de reden was die voor zijn afwezigheid zou worden doorgegeven, dan nog geldt dat [verzoeker] geen enkele poging heeft gedaan om DTZ Zadelhoff te informeren. Er is volgens DTZ Zadelhoff dan ook sprake van een subjectief én objectief dringende reden. Ook is het ontslag onverwijld gegeven. DTZ Zadelhoff werd pas op 14 mei 2020 bekend met de echte reden van zijn afwezigheid. Vervolgens is onderzoek gedaan en juridisch advies ingewonnen en is overlegd met de maatschappij in het buitenland die over het ontslag gaat. Daarna is [verzoeker] nog de kans geboden om zelf op te zeggen. Daar is [verzoeker] niet op ingegaan, waarna verder onderzoek is gedaan en ontslag op staande voet vervolgens rechtsgeldig is gegeven op 28 mei 2020.
6. Voor zover het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig zou zijn gegeven stelt DTZ Zadelhoff zich op het standpunt dat geen transitievergoeding of billijke vergoeding verschuldigd is. Voor wat betreft de overige vorderingen (loon, bonus, vakantiegeld, vakantiedagen) geldt dat DTZ Zadelhoff enkel gehouden is de vakantiedagen tot 23 april 2020 te voldoen. Voorts doet DTZ Zadelhoff een beroep op verrekening voor zover de vorderingen van [verzoeker] worden toegewezen. Er kan worden verrekend met de studiekosten (€ 39.677,50), reis- en verblijfkosten studiereis (€ 4.050,21), het onverschuldigd betaald loon over de periode van 23 april 2020 tot en met 28 mei 2020 (€ 6.0952,32), de kosten voor de leaseauto en sleutel (€ 5.594,55 en € 250,00), een boete m.b.t. de lease auto (€ 67,00), de niet ingeleverde Iphone XR 64GB (€ 709,00) en de gefixeerde schadevergoeding (€ 11.000,00).

Voorwaardelijk tegenverzoek

7. Voor het geval de opzegging wordt vernietigd verzoekt DTZ Zadelhoff de arbeidsovereenkomst te ontbinden en [verzoeker] te bevelen de aan hem ter beschikking gestelde mobiele telefoon, merk Apple, type XR 64 GB en de laptop met toebehoren aan DTZ Zadelhoff terug te geven, met veroordeling in de proceskosten.
8. Hetgeen overigens door partijen is aangevoerd zal voor zover relevant bij de beoordeling aan de orde komen.

Beoordeling

Inleiding

9. Kern van het geschil is of het ontslag op staande voet op 28 mei 2020 rechtsgeldig is. De kantonrechter dient daarbij te beoordelen of de reden die DTZ Zadelhoff aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd als een dringende reden kwalificeert als bedoeld in artikel 7:677 BW en of er onverwijld is opgezegd. Ook moet DTZ Zadelhoff de reden voor het ontslag onverwijld aan [verzoeker] hebben medegedeeld. Bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag moeten de omstandigheden van het geval in onderlinge samenhang worden bezien. De aard en de ernst van het gedrag van [verzoeker] spelen daarbij een rol, evenals de duur van de arbeidsovereenkomst en ook de (persoonlijke) omstandigheden van [verzoeker] en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem heeft.
10. Omdat [verzoeker] heeft berust in het ontslag wordt niet toegekomen aan de beoordeling van het voorwaardelijk tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Nu de overige onderdelen van het tegenverzoek niet zelfstandig zijn gevorderd, wordt daaraan evenmin toegekomen.

Onverwijlde opzegging

11. Met DTZ Zadelhoff is de kantonrechter van oordeel dat het ontslag op staande voet voldoende voortvarend is gegeven, zodat aan de eis van onverwijldheid is voldaan. Daartoe wordt het volgende overwogen.
11. Anders dan [verzoeker] heeft betoogd moet de onverwijldheid niet worden beoordeeld naar het moment van aanhouding van [verzoeker] op 23 april 2020, maar vanaf het moment dat DTZ Zadelhoff een vermoeden had van de dringende reden en deze dringende reden ter kennis is gekomen van de tot ontslag bevoegde persoon (Hoge Raad 27-04-2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1347, r.o. 3.4).
11. Pas op 14 mei 2020 is DTZ Zadelhoff via een mededeling van de recherche bekend geworden met het feit dat [verzoeker] sinds 23 april 2020 niet met het Corona-virus aan de beademing in het ziekenhuis lag, maar dat [verzoeker] afwezig was omdat hij in voorlopige hechtenis zat wegens verdenking van een strafbaar feit. DTZ Zadelhoff beschikte tot dat moment slechts over de - onjuiste - verklaring van de vriendin van [verzoeker] omtrent zijn afwezigheid. Daarnaast had zij kort voor het bezoek van de recherche een melding ontvangen dat de lease auto van [verzoeker] in beslag was genomen. DTZ Zadelhoff was aldus genoodzaakt om verder onderzoek te doen naar de precieze feiten en omstandigheden gezien deze bijzondere wending van de reden van afwezigheid van [verzoeker] . Ook is begrijpelijk en zorgvuldig dat zij tijd heeft genomen om juridisch advies in te winnen. Daarnaast is onbetwist toegelicht dat het overleg met - binnen het internationale concern van werkgever - tot ontslag bevoegde persoon tijd heeft gevergd.
11. Onder deze omstandigheden acht de kantonrechter de handelwijze van DTZ Zadelhoff binnen het tijdsverloop van twee weken tussen het bekend worden van de nieuwe reden van afwezigheid van [verzoeker] en de mededeling van het ontslag voldoende voortvarend. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat DTZ Zadelhoff tussentijds op 21 mei 2020 mondeling haar voornemen tot ontslag aan [verzoeker] heeft kenbaar gemaakt en hem de optie heeft geboden om zelf ontslag te nemen, waarvoor zij hem een korte termijn voor beraad heeft gegeven. Het bieden van deze optie (en de daarmee gemoeide tijd) doet niet af aan de onverwijldheid van het daarna gegeven ontslag (Hoge Raad 4 november 1983, NJ 1984/187). Ook het feit dat het mondelinge voornemen aan de gemachtigde is kenbaar gemaakt maakt dit oordeel niet anders, omdat rechtstreekse communicatie met [verzoeker] vanwege de voorlopige hechtenis niet mogelijk was.

Dringende reden

15. Vervolgens moet worden beoordeeld of de reden die DTZ Zadelhoff aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd als een dringende reden kwalificeert en het ontslag van [verzoeker] met onmiddellijke ingang rechtvaardigt. Daarvoor dienen, zoals hiervoor reeds overwogen, alle omstandigheden van het geval te worden meegewogen.
15. De dringende reden die aan het ontslag ten grondslag is gelegd is het ongeoorloofd zonder mededeling afwezig zijn en het vervolgens valse redenen (laten) aandragen voor zijn afwezigheid. Overwogen wordt als volgt.
15. Op 23 april 2020 is [verzoeker] door de politie aangehouden. [verzoeker] heeft vervolgens zelf (al dan niet via zijn advocaat) geen contact opgenomen met DTZ Zadelhoff, maar hij heeft dit overgelaten aan zijn vriendin [naam vriendin verzoeker] . Niet in geschil is dat zij (namens [verzoeker] ) aan DTZ Zadelhoff een valse reden heeft opgegeven voor zijn afwezigheid. Te weten opname in het ziekenhuis met iets wat op het Corona-virus lijkt, in plaats van melding te maken van de voorlopige hechtenis. De ongeoorloofde afwezigheid als onderdeel van de dringende reden staat hiermee vast.
15. Vast staat ook dat [naam vriendin verzoeker] met DTZ Zadelhoff op 23 april en op 13 mei 2020 via Whats App contact heeft gehad over de voorgewende ziekenhuisopname van [verzoeker] en dat zij tussentijds, op 3 mei 2020, met [verzoeker] telefonisch contact heeft gehad.
15. De twee verklaringen van [naam vriendin verzoeker] over voornoemd contact met [verzoeker] en een eventueel (voor)overleg over de afmelding van [verzoeker] bij DTZ Zadelhoff zijn niet eensluidend, en bovendien in tegenspraak met hetgeen hierover in het verzoekschrift is gesteld (alinea 5.2). Daarin staat dat [verzoeker] zijn vriendin had gevraagd om hem af te melden wegens privé problematiek. Volgens de - daarna ingediende - ongedateerde verklaring heeft [naam vriendin verzoeker] zonder vooroverleg [verzoeker] ziek gemeld, en heeft zij op 3 mei 2020 tegen [verzoeker] gezegd dat zijn afmelding was geregeld en dat hij zich geen zorgen hoefde te maken. In de tweede verklaring heeft [naam vriendin verzoeker] herhaald dat er geen vooroverleg is geweest en dat zij [verzoeker] een aantal weken later heeft geïnformeerd dat hij zich geen zorgen hoefde te maken over zijn werk omdat dat geregeld was. Voorgaande aanpassingen van de gang van zaken doen afbreuk aan de geloofwaardigheid van de gestelde onwetendheid van [verzoeker] met de aangedragen valse reden.
15. Vast staat dat [verzoeker] zelf geen enkele poging heeft gedaan om contact op te nemen met zijn werkgever om hem in te lichten over de reden van afwezigheid. Desgevraagd heeft [verzoeker] ter zitting verklaard dat hij bij zijn vriendin niet heeft doorgevraagd naar wat zij met DTZ Zadelhoff heeft gecommuniceerd. Evenmin heeft hij overwogen om zelf aan Zadelhoff een brief te schrijven om uitleg te geven over de reden van zijn afwezigheid.
15. Gelet op het feit dat de [naam vriendin verzoeker] in haar beide verklaringen heeft benadrukt dat zij in het contact tegen [verzoeker] heeft gezegd dat hij zich over zijn werk geen zorgen hoefde te maken, bevreemdt de verklaring van [verzoeker] . Immers, de reden waarom [verzoeker] niet naar zijn werk kon betrof een uitzonderlijke situatie, die gelet op de aard van zijn werkzaamheden (register taxateur in vastgoed) om een uitleg aan zijn werkgever vroeg. [verzoeker] heeft het niet nodig gevonden die uitleg te geven. Het feit dat hij dat niet heeft gedaan doet vermoeden dat tussen [verzoeker] en [naam vriendin verzoeker] wél contact is geweest over de afmelding bij DTZ Zadelhoff.
15. Echter, ook in het geval ervan moet worden uitgegaan dat [verzoeker] [naam vriendin verzoeker] niet heeft geïnstrueerd over zijn afmelding c.q. ziekmelding, dan geldt dat [verzoeker] een lange periode niet op het werk is geweest zonder daarvoor een (juiste) reden op te geven. Ook heeft hij geen enkele moeite gedaan om in contact te komen met zijn werkgever. Hij kan zich daarbij niet verschuilen achter [naam vriendin verzoeker] . Immers, ofwel [verzoeker] heeft contact met haar gehad over het afmelden bij DTZ Zadelhoff en in dat geval kan haar handelen naar het oordeel van de kantonrechter aan hem worden toegerekend – ook als niet expliciet is besproken welke reden [naam vriendin verzoeker] voor zijn afwezigheid zou geven – ofwel hij heeft daarover géén contact met haar gehad en in dat geval heeft hij zich in het geheel geen moeite betracht om contact op te nemen met zijn werkgever om de situatie en zijn afwezigheid uit te leggen. Door aldus te handelen heeft [verzoeker] gehandeld in strijd met wat van hem gelet op zijn functie van Register-Taxateur verwacht mocht worden, te meer gezien het feit dat hij aan strenge (beroeps)regels is onderworpen. Meer in het bijzonder artikel 10 van het Reglement Gedrags- Beroepsregels NRVT (2019) dat bepaalt dat de Register-Taxateur in alle professionele en zakelijke relaties eerlijk en oprecht optreedt.
15. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de door DTZ Zadelhoff aan het ontslag ten grond gelegde reden in voldoende mate is komen vast te staan en kwalificeert als een dringende reden om de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen. Wat betreft de overige (persoonlijke) omstandigheden van het geval, heeft [verzoeker] niets aangevoerd dat leidt tot een ander oordeel.

Vergoedingen

24. Nu hiervoor is geoordeeld dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is, zal het verzoek van [verzoeker] tot toekenning van een billijke vergoeding worden afgewezen, evenals het verzoek om toekenning van een vergoeding voor onregelmatige opzegging.
24. [verzoeker] heeft voorts verzocht om DTZ Zadelhoff te veroordelen een transitievergoeding te betalen op grond van artikel 7:673 lid 7 BW. De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven, omdat daarvoor een dringende reden aanwezig was. Hoewel een dringende reden niet zonder meer samenvalt met het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werknemer, leveren de feiten en omstandigheden die de dringende reden vormen in dit geval ook een dergelijke ernstige verwijtbaarheid op. Dat betekent dat de transitievergoeding niet verschuldigd is. Het verzoek van [verzoeker] is ook op dit punt niet toewijsbaar.

Overige vorderingen

26. [verzoeker] heeft voorts ook betaling van het loon vermeerderd met vakantiegeld tot 28 mei 2020 gevorderd, evenals de vakantiedagen en een pro rata bonus. De vordering tot betaling van het salaris (met vakantiegeld) over de periode van 23 april tot en met 28 mei 2020 wordt afgewezen. [verzoeker] was in deze periode niet in de gelegenheid om zijn werkzaamheden te verrichten omdat hij gedetineerd zat. Dat is een omstandigheid die in redelijkheid voor rekening van [verzoeker] zelf behoort te komen als bedoeld in artikel 7:628 lid 1 BW, en niet voor rekening van DTZ Zadelhoff. Ook vakantiedagen over deze periode zijn niet opgebouwd.
26. Met betrekking tot de vakantiedagen van vóór 23 april 2020 heeft [verzoeker] tegenover het verweer niet inzichtelijk onderbouwd hoeveel vakantiedagen er dienen te worden uitgekeerd. Dit deel van de vordering kan derhalve niet worden toegewezen. Voor zover [verzoeker] nog wel vakantiedagen zou hebben openstaan geldt dat DTZ Zadelhoff beroep heeft gedaan op verrekening met een aantal gemotiveerde en gedocumenteerde kostenposten, waaronder het onverschuldigd betaalde loon over mei 2020 en een deel van het loon van april 2020. Gelet op de hoogte van het daarbij betrokken loon is aannemelijk dat - los van de overige kostenposten - na verrekening niets resteert. In elk geval kan die vordering bij gebreke van een behoorlijke becijfering niet slagen.
26. De pro rata bonus wordt eveneens afgewezen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat deze verschuldigd is over de periode van april tot en met mei 2020.

Conclusie

29. Nu de verzochte vergoedingen en nevenvorderingen van [verzoeker] worden afgewezen, behoeft over de door DTZ Zadelhoff opgevoerde kostenposten niet meer beslist te worden. DTZ Zadelhoff doet immers enkel een beroep op verrekening met de diverse door haar aangevoerde kostenposten (zoals onder meer studiekosten van € 39.677,50 en de gefixeerde schadevergoeding van € 11.000,00) in het geval aan [verzoeker] vergoedingen en/of nevenvorderingen worden toegewezen. DTZ Zadelhoff heeft daartoe geen zelfstandig tegenverzoek gedaan.
29. Omdat [verzoeker] in het ongelijk wordt gesteld zal hij de proceskosten moeten dragen.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de verzoeken af;
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de kant van DTZ Zadelhoff begroot op
€ 720,- voor salaris van de gemachtigde;
veroordeelt [verzoeker] in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op € 60,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [verzoeker] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan deze beschikking heeft voldaan en betekening van de beschikking pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.J. Lourens, kantonrechter, en op 4 december 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.