ECLI:NL:RBAMS:2020:6032

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
4 december 2020
Zaaknummer
692265 / FA RK 20.7207
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schadevergoeding ex artikel 10:12 Wvggz

Op 4 december 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in een zaak waarin verzoeker schadevergoeding vroeg op basis van artikel 10:12 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoeker, geboren in 1983 en verblijvende te Amsterdam, had een verzoekschrift ingediend met de stelling dat hij niet goed was geïnformeerd over de Wvggz-procedures, wat hem in verwarring en onzekerheid had gebracht. Hij vroeg om een schadevergoeding van € 100,- per dag voor de periode van 20 juni 2020 tot en met 3 augustus 2020, in totaal 44 dagen. De advocaat van verzoeker, mr. J.K. Gaasbeek, voerde aan dat de gang van zaken schadelijk was voor verzoeker en dat er een last tot toevoeging of een veroordeling in de proceskosten moest komen.

De officier van justitie en een jurist van GGZ inGeest stelden echter dat er geen grondslag voor het verzoek tot schadevergoeding was en dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen. De rechtbank heeft de stukken en de mondelinge behandeling in overweging genomen en geconcludeerd dat de wet niet in acht is genomen. De rechtbank oordeelde dat de beslissingen met betrekking tot de zorgmachtigingen rechtmatig waren en dat de verwarring die was ontstaan door de brief van 8 juli 2020 niet leidde tot een schending van de wet. Daarom werd het verzoek tot schadevergoeding afgewezen.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen ruimte was voor een last tot toevoeging of een proceskostenveroordeling, aangezien het verzoek tot schadevergoeding werd afgewezen. De beschikking werd gegeven door mr. P.B. Martens, rechter, in tegenwoordigheid van M. Amarki, griffier. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/692265 / FA RK 20 / 20-7207
kenmerk: 1026542
Beslissing op het verzoek tot schadevergoeding ex artikel 10:12 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).
Beschikking van 4 december 2020 op het ingediende verzoekschrift van
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
verblijvende te Amsterdam, [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. J.K. Gaasbeek.
tot het verkrijgen van een beslissing over een verzoek tot schadevergoeding ten laste van:
De Staat der Nederlanden.

1.Procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- de beschikking van 22 juni 2020 betreffende een voortzetting van de crisismaatregel en de onderliggende stukken;
- brief van 8 juli 2020 van de officier van justitie aan verzoeker;
- de beschikking van 3 augustus 2020 betreffende een zorgmachtiging aansluitend op een voortzetting van de crisismaatregel en de onderliggende stukken;
- een e-mail van mr. Gaasbeek van 24 oktober 2020 waarin het verzoek wordt toegelicht;
- een reactie daarop van de officier van justitie van 18 november 2020;
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 23 november 2020 in de accommodatie van [verblijfplaats] . De rechtbank heeft de volgende personen gehoord:
- verzoeker;
- zijn bovengenoemde advocaat (telefonisch);
- de heer [naam 1] , huidige zorgverantwoordelijke;
- mevrouw [naam 2] , vorige zorgverantwoordelijke;
- mevrouw H. Schaffels, geneesheer-directeur van GGZ inGeest;
- mevrouw [naam 3] , jurist verbonden aan GGZ inGeest (telefonisch).
1.3.
Omdat een nadere toelichting op of motivering van het verzoek niet nodig is, is de officier van justitie niet ter zitting verschenen
.

2.Feiten

2.1.
Bij beschikking van 22 juni 2020 van deze rechtbank is ten aanzien van verzoeker een voortzetting van de crisismaatregel verleend. Aansluitend is op 8 juli 2020 een zorgmachtiging verzocht door de officier van justitie, welk verzoek ter zitting van 22 juli 2020 is behandeld.
2.2.
Ter gelegenheid van de zitting van 22 juli 2020 heeft verzoeker een brief van (eveneens) 8 juli 2020 van de officier van justitie overgelegd. In deze brief staat dat een voorbereidingsprocedure voor een zorgmachtiging, is beëindigd. De rechter heeft de behandeling ter terechtzitting aangehouden, onder meer om opheldering te verkrijgen over deze brief.
2.3.
Bij beschikking van 3 augustus 2020 van deze rechtbank is ten aanzien van verzoeker een zorgmachtiging aansluitend op een voortzetting van de crisismaatregel verleend. In deze beschikking wordt verwezen naar de brief van 31 juli 2020, waarin de officier van justitie heeft uitgelegd dat reeds eerder een (reguliere) zorgmachtiging werd voorbereid jegens verzoeker, maar dat de geneesheer-directeur op 19 juni 2020 had aangegeven dat die zorgmachtiging niet meer nodig was, nu verzoeker inmiddels met een crisismaatregel was opgenomen. Het was ongelukkig dat die brief op dezelfde datum werd gestuurd als het verzoek tot een zorgmachtiging aansluitend op de voortzetting van de crisismaatregel.

3.Verzoek en verweer

3.1.
De advocaat heeft aangevoerd dat de geneesheer-directeur en het behandelend team verzoeker niet goed hebben geïnformeerd over de Wvggz-procedures die zijn gevoerd, waardoor hij in verwarring is gebracht en in spanning en onzekerheid verkeerde. Daarnaast heeft de procedure voor een eigen plan van aanpak – door deze gang van zaken – geen doorgang kunnen vinden. Dit is schadelijk geweest voor verzoeker en daarom heeft hij verzocht om aan hem een schadevergoeding toe te kennen van € 100,- per dag voor de periode van 20 juni 2020 tot en met 3 augustus 2020 (44 dagen). De advocaat heeft tijdens de mondelinge behandeling voorts verzocht om een last tot toevoeging, dan wel een veroordeling in de proceskosten.
3.2.
De officier van justitie heeft hiertegen aangevoerd dat de grondslag en een grondige onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding ontbreekt. Weliswaar is er verwarring ontstaan door het tijdstip van de brieven en de formulering in de beëindigingsbrief, maar alles is aan de orde geweest op de zitting. Volgens de officier van justitie is er dan ook geen sprake van onrechtmatig handelen.
3.3.
De jurist van GGZ inGeest heeft zich tijdens de mondelinge behandeling ook op het standpunt gesteld dat de grondslag van het verzoek tot schadevergoeding ontbreekt en dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen.

4.Beoordeling

4.1.
Artikel 10:12 lid luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
2 Indien de wet niet in acht is genomen door de geneesheer-directeur of de zorgverantwoordelijke, kan betrokkene of de vertegenwoordiger de rechter verzoeken tot schadevergoeding door de zorgaanbieder of de zorgverantwoordelijke. De rechter kent een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.
3 Indien de wet niet in acht is genomen door de officier van justitie of de rechter, kan betrokkene of de vertegenwoordiger de rechter verzoeken tot schadevergoeding ten laste van de Staat. De rechter kent een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.
4.2.
Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt niet dat de wet niet in acht is genomen. Het betreffen hier twee zorgmachtigingsprocedures, een zorgmachtiging in het kader van een reguliere aanvraag en een zorgmachtiging in aansluiting op een voortzetting van een crisismaatregel. De zorgmachtiging in het kader van een reguliere aanvraag is op 8 juli 2020 beëindigd, omdat de burgmeester inmiddels een crisismaatregel ten aanzien van verzoeker had afgegeven en de rechtbank voortzetting daarvan had verleend. Daarop is er een nieuwe procedure in het kader van een zorgmachtiging in aansluiting op een voortzetting van de crisismaatregel in gang gezet en heeft de rechtbank vervolgens deze zorgmachtiging verleend. De rechtbank is van oordeel dat deze beslissingen rechtmatig zijn genomen en daarom geen grond bestaat voor een schadevergoeding. Dat verzoeker door de brief van 8 juli 2020 in verwarring is gebracht is begrijpelijk, maar dat maakt nog niet dat de wet niet in acht is genomen.
Hetgeen overigens is aangevoerd met betrekking tot de hoogte van de gestelde schade behoeft dan ook geen verdere bespreking.
4.3.
Artikel 1:7 Wvggz biedt geen ruimte voor een last tot toevoeging in een schadevergoedingsverzoek als bedoeld in artikel 10:12 Wvggz. Nu het verzoek tot schadevergoeding wordt afgewezen, is er evenmin ruimte voor een proceskostenveroordeling.

4.Beslissing

De rechtbank:
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is op 4 december 2020 gegeven door mr. P.B. Martens, rechter, in tegenwoordigheid van M. Amarki, griffier.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open
.
.