Uitspraak
1.Procesverloop
.
2.Feiten
3.Verzoek en verweer
4.Beoordeling
4.Beslissing
.
Rechtbank Amsterdam
Op 4 december 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in een zaak waarin verzoeker schadevergoeding vroeg op basis van artikel 10:12 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoeker, geboren in 1983 en verblijvende te Amsterdam, had een verzoekschrift ingediend met de stelling dat hij niet goed was geïnformeerd over de Wvggz-procedures, wat hem in verwarring en onzekerheid had gebracht. Hij vroeg om een schadevergoeding van € 100,- per dag voor de periode van 20 juni 2020 tot en met 3 augustus 2020, in totaal 44 dagen. De advocaat van verzoeker, mr. J.K. Gaasbeek, voerde aan dat de gang van zaken schadelijk was voor verzoeker en dat er een last tot toevoeging of een veroordeling in de proceskosten moest komen.
De officier van justitie en een jurist van GGZ inGeest stelden echter dat er geen grondslag voor het verzoek tot schadevergoeding was en dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen. De rechtbank heeft de stukken en de mondelinge behandeling in overweging genomen en geconcludeerd dat de wet niet in acht is genomen. De rechtbank oordeelde dat de beslissingen met betrekking tot de zorgmachtigingen rechtmatig waren en dat de verwarring die was ontstaan door de brief van 8 juli 2020 niet leidde tot een schending van de wet. Daarom werd het verzoek tot schadevergoeding afgewezen.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen ruimte was voor een last tot toevoeging of een proceskostenveroordeling, aangezien het verzoek tot schadevergoeding werd afgewezen. De beschikking werd gegeven door mr. P.B. Martens, rechter, in tegenwoordigheid van M. Amarki, griffier. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.