ECLI:NL:RBAMS:2020:603

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 januari 2020
Publicatiedatum
3 februari 2020
Zaaknummer
13/751796-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

Op 10 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 3 september 2019 en betreft een EAB dat op 25 april 2019 door het Parket van de procureur des Konings te Turnhout (België) is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1975 in Marokko, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en is in detentie. Tijdens de openbare zitting op 21 november 2019 is de vordering behandeld, waarbij de officier van justitie mr. M. Diependaal aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S. van Minderhout.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon correct is en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft. Het EAB is gebaseerd op een vonnis van de correctionele rechtbank Antwerpen van 23 november 2018, waarbij de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van vier jaar is opgelegd voor illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing geacht, omdat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft verklaard dat de opgeëiste persoon na overlevering onverwijld op de hoogte zal worden gesteld van zijn recht op verzet of hoger beroep.

De rechtbank heeft ook de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld en verwezen naar eerdere uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn en dat de overlevering kan worden toegestaan. De beslissing is genomen door mr. C. Klomp, voorzitter, en mrs. A.R.P.J. Davids en R. Godthelp, rechters, en is uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751796-19
RK nummer: 19/5121
Datum uitspraak: 10 januari 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 september 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 april 2019 door het Parket van de procureur des Konings te Turnhout (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats] (Marokko),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
[detentie adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 november 2019 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S. van Minderhout, advocaat te Breda en door een tolk in de Berberse (Tarafit) taal. Tijdens deze behandeling zijn alleen een samenvatting van de stukken en (in het bijzonder) de mogelijke voortzetting van de overleveringsdetentie aan de orde gesteld.
De behandeling van de vordering heeft plaatsgevonden op de openbare zitting van 10 januari 2020. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie
mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman
mr. J.H.E.M. Kersemaekers advocaat te Breda.
De rechtbank heeft op de zitting van 10 januari 2020 de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en vervolgens de beslistermijn op grond van artikel 22, vierde lid, OLW verlengd voor onbepaalde tijd omdat zij die verlengingen nodig had om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon tijdens de zitting van 21 november 2019 onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de correctionele rechtbank Antwerpen – afdeling Antwerpen, van 23 november 2018 met vonnisnummer 4887/2018, systeemnummer AN17RA35145 – AN60.LB.110381-17.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB onder 3.4 het volgende verklaard:
De beslissing zal hem na de overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend; en de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing; en
de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet (namelijk 15 dagen) of hoger beroep aan te tekenen (namelijk 30 dagen).
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing.

4.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De behandeling van de vordering op de zitting van 21 november 2019 is geschorst teneinde de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) af te wachten op de in uitspraak van 22 augustus 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:6316) geformuleerde prejudiciële vraag. Op 12 december 2019 heeft het HvJ EU een arrest gewezen in de zaak ZB (C-627/19 PPU, ECLI:EU:C:2019:1079) en daarmee antwoord gegeven op voornoemde prejudiciële vraag.
De rechtbank wijst in dat kader op haar uitspraak van 7 januari 2020 in de zaak B., ECLI:NL:RBAMS:2020:54. De in die uitspraak onder 4.3 opgenomen overwegingen en het oordeel van de rechtbank omtrent de ontvankelijkheid van de officier van justitie hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

5.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er een garantie is gegeven als bedoel in artikel 12 sub d OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[naam opgeëiste persoon]aan het Parket van de procureur des Konings te Turnhout (België).
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. A.R.P.J Davids en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van S. Drent, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 januari 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.