ECLI:NL:RBAMS:2020:6011

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
3 december 2020
Zaaknummer
13/751884-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Behandeling van een Europees aanhoudingsbevel en de rechtmatigheid van inverzekeringstelling

Op 2 december 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam, in de Internationale rechtshulpkamer, een zaak behandeld met betrekking tot een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 6 oktober 2020 was uitgevaardigd door het Parket bij het Hof van beroep te Gent, België. De rechtbank oordeelde dat er op dat moment geen noodzaak bestond om de rechtmatigheid van het bevel tot inverzekeringstelling te toetsen, omdat de tenuitvoerlegging van dit bevel was opgeschort totdat de detentie uit andere hoofde eindigt. De rechtbank verwachtte dat de officier van justitie de zaak zo spoedig mogelijk zou aanbrengen bij de raadkamer van de Internationale rechtshulpkamer zodra de detentie eindigt.

Tijdens de zitting op 1 en 2 december 2020 waren de rechters H.P. Kijlstra, J.A.A.G. de Vries en A.K. Glerum aanwezig, evenals de griffiers C.W. van der Hoek en K. Spanjaart. Het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door de officieren van justitie K. van der Schaft en M. Diependaal. De opgeëiste persoon, geboren in 1987, was uit andere hoofde gedetineerd en zijn advocaat, A.L. Rinsma, was niet ter zitting verschenen.

De rechtbank heeft de verdediging de mogelijkheid geboden om gehoord te worden en om schriftelijke standpunten in te dienen. De officier van justitie merkte op dat er geen noodzaak was om een beslissing te nemen over de detentie, aangezien de opgeëiste persoon feitelijk niet in detentie zat voor de overleveringszaak. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting opgeschort tot een nader te bepalen tijdstip en verlengde de termijn voor uitspraak met dertig dagen. De volgende zitting is gepland op 17 december 2020 om 10.30 uur.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751884-20
PROCES-VERBAAL
ZITTING
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden zitting van bovengenoemde rechtbank op
1 en 2 december 2020.
Tegenwoordig:
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en A.K. Glerum, rechters,
mrs. C.W. van der Hoek en K. Spanjaart, griffiers.
Het Openbaar Ministerie wordt vertegenwoordigd door mrs. K. van der Schaft en
M. Diependaal, officieren van justitie.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen opgeëiste persoon uitroepen.
Aan de orde is de behandeling van de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet van 27 oktober 2020, ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. De vordering strekt tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 6 oktober 2020 door het Parket bij het Hof van beroep te Gent (België).
De opgeëiste persoon:

[opgeëiste persoon] ,

geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
uit andere hoofde gedetineerd in de [naam] ,
en zijn advocaat, mr. A.L. Rinsma, advocaat te Utrecht zijn niet ter zitting verschenen.
De voorzitter houdt voor dat het Hof van Justitie van de EU (HvJ EU) 24 november jl. uitspraak heeft gedaan. [1] Wij zitten nu in de follow-up van arrest van vorige week. Een van de eerste vragen waar wij mee worden geconfronteerd betreft de gevolgen van de uitspraak voor de detentie van opgeëiste personen. Op de zitting van dinsdag 24 november 2020 kwamen het arrest en de gevolgen daarvan in vier zaken aan de orde. Partijen hebben daarop hun visie gegeven. Woensdag is een beslissing genomen en gepubliceerd en op de 26ste is een persbericht gepubliceerd. [2] Vandaag wordt enkel beslist op het punt van de gevolgen van het arrest voor de eventuele detentie. Dit is aan de raadslieden kenbaar gemaakt per e-mail d.d. 26 november 2020. Hierin is ook aangegeven dat zij indien gewenst bij de behandeling ter terechtzitting aanwezig konden zijn, of een schriftelijk standpunt naar voren konden brengen. De rechtbank heeft er verder op gewezen dat eventuele verzoeken tot opheffing of schorsing van de overleveringsdetentie onverkort (en zoals gebruikelijk) kunnen worden ingediend bij de raadkamer van de rechtbank. Uitbreiding van de raadkamercapaciteit is in volle gang.
Drie raadslieden hebben te kennen gegeven gehoord te willen worden en deze verzoeken zijn gehonoreerd. Enkele raadslieden hebben verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak tot een later tijdstip en ook deze verzoeken zijn gehonoreerd. Verder heeft een aantal raadslieden een schriftelijk standpunt ingediend waar de rechtbank uiteraard kennis van neemt.
De voorzitter constateert dat de verdediging niet heeft laten weten van deze mogelijkheden gebruik te willen maken.
De officier van justitie deelt mede, zakelijk weergegeven:
Er is geen noodzaak tot het nemen van een beslissing over de detentie, omdat de opgeëiste persoon feitelijk niet in detentie zit voor de overlevingszaak, maar uit anderen hoofde is gedetineerd.
De voorzitter deelt mee dat het onderzoek ter zitting wordt opgeschort tot een nader te bepalen tijdstip waarop de beslissing kenbaar gemaakt zal worden.
Na beraad in raadkamer heeft de rechtbank op 2 december 2020, in tegenwoordigheid van de officier van justitie, haar beslissing kenbaar gemaakt.
De voorzitter deelt als beslissing van de rechtbank het volgende mee.
De rechtbank is van oordeel dat thans geen noodzaak bestaat om de rechtmatigheid van het bevel tot inverzekeringstelling te toetsen, nu de tenuitvoerlegging van dit bevel is opgeschort tot het moment waarop de detentie uit anderen hoofde eindigt. Zodra de detentie uit anderen hoofde eindigt, verwacht de rechtbank dat de officier deze de zaak zo spoedig mogelijk aanbrengt bij de raadkamer van de Internationale rechtshulpkamer van de rechtbank Amsterdam, overeenkomstig de werkwijze zoals in bovengenoemde uitspraak van 25 november 2020 is beschreven.
De rechtbank verlengt de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22 van de OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen.
Het onderzoek wordt geschorst tot de zitting van
17 december 2020 om 10.30 uur.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.C‑510/19, ECLI:EU:C:2020:494 (