ECLI:NL:RBAMS:2020:6010

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
3 december 2020
Zaaknummer
13/751987-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omzetting van voorlopige aanhouding in aanhouding en de gevolgen voor detentietitel

Op 2 december 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de omzetting van een voorlopige aanhouding in een aanhouding. De rechtbank oordeelde dat deze omzetting door de officier van justitie geen detentietitel oplevert. Dit oordeel wijkt af van de stelling van de officier van justitie, die stelde dat de omzetting een juridische basis voor detentie zou vormen. De rechtbank baseert haar oordeel op de administratieve aard van de omzetting, die enkel bedoeld is om het begin van de beslistermijn te markeren. De rechtbank verwijst naar artikel 27, tweede lid, van de Overleveringswet (OLW), dat bepaalt dat de rechtbank beslist over de gevangenhouding van de opgeëiste persoon, mits deze in bewaring of in verzekering is gesteld.

De zaak werd behandeld in het openbaar op 1 en 2 december 2020, waarbij de rechtbank de vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie en de verdediging in de gelegenheid stelde om hun standpunten naar voren te brengen. De verdediging heeft echter geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om aanwezig te zijn of schriftelijk te reageren. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak geschorst en een beslissing genomen over de detentie van de opgeëiste persoon, waarbij zij de termijn voor de beslissing met dertig dagen verlengde. De rechtbank concludeert dat er op dat moment geen noodzaak is om de detentietitel te toetsen, aangezien de detentie is gebaseerd op een beslissing van de rechter-commissaris en niet op een beslissing van de officier van justitie. De zaak wordt geschorst tot de volgende zitting op 17 december 2020.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751987-20
PROCES-VERBAAL
ZITTING
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden zitting van bovengenoemde rechtbank op
1 en 2 december 2020.
Tegenwoordig:
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en A.K. Glerum, rechters,
mrs. C.W. van der Hoek en K. Spanjaart, griffiers.
Het Openbaar Ministerie wordt vertegenwoordigd door mrs. K. van der Schaft en
M. Diependaal, officieren van justitie.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen opgeëiste persoon uitroepen.
Aan de orde is de behandeling van de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet van 12 november 2020, ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. De vordering strekt tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 15 oktober 2020 door
Western District Prosecutor’s Office(Estland).
De opgeëiste persoon:

[opgeëiste persoon] ,

geboren op [geboortedag] 1983 te [woonplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans verblijvende in het [naam] te [plaats] ,
en zijn advocaat, mr. L.H.M. van Rosendaal, advocaat te Eindhoven zijn ter zitting niet verschenen.
De voorzitter houdt voor dat het Hof van Justitie van de EU (HvJ EU) 24 november jl. uitspraak heeft gedaan. [1] Wij zitten nu in de follow-up van arrest van vorige week. Een van de eerste vragen waar wij mee worden geconfronteerd betreft de gevolgen van de uitspraak voor de detentie van opgeëiste personen. Op de zitting van dinsdag 24 november 2020 kwamen het arrest en de gevolgen daarvan in vier zaken aan de orde. Partijen hebben daarop hun visie gegeven. Woensdag is een beslissing genomen en gepubliceerd en op de 26ste is een persbericht gepubliceerd. [2] Vandaag wordt enkel beslist op het punt van de gevolgen van het arrest voor de eventuele detentie. Dit is aan de raadslieden kenbaar gemaakt per e-mail d.d. 26 november 2020. Hierin is ook aangegeven dat zij indien gewenst bij de behandeling ter terechtzitting aanwezig konden zijn, of een schriftelijk standpunt naar voren konden brengen. De rechtbank heeft er verder op gewezen dat eventuele verzoeken tot opheffing of schorsing van de overleveringsdetentie onverkort (en zoals gebruikelijk) kunnen worden ingediend bij de raadkamer van de rechtbank. Uitbreiding van de raadkamercapaciteit is in volle gang.
Drie raadslieden hebben te kennen gegeven gehoord te willen worden en deze verzoeken zijn gehonoreerd. Enkele raadslieden hebben verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak tot een later tijdstip en ook deze verzoeken zijn gehonoreerd. Verder heeft een aantal raadslieden een schriftelijk standpunt ingediend waar de rechtbank uiteraard kennis van neemt.
De voorzitter constateert dat de verdediging niet heeft laten weten van deze mogelijkheden gebruik te willen maken.
De officier van justitie deelt mede, zakelijk weergegeven:Het betreft een voortgezette inverzekeringstelling nadat de rechter-commissaris de bewaring heeft bevolen. Als de inverzekeringstelling niet was voortgezet door de officier van justitie, zou er geen detentietitel zijn. De detentietitel is dus door de officier van justitie bevolen.
De rechtbank schorst het onderzoek ter zitting tot een nader te bepalen tijdstip waarop de beslissing kenbaar gemaakt zal worden.
Na beraad in raadkamer heeft de rechtbank op 2 december 2020, in tegenwoordigheid van de officier van justitie, haar beslissing uitgesproken.
De voorzitter deelt als beslissing van de rechtbank het volgende mee.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de omzetting door de officier van justitie van de voorlopige aanhouding in een aanhouding geen detentietitel van de officier van justitie oplevert. De “omzetting” is een administratieve handeling (Kamerstukken II 2003/04, 29042, 3, p. 21), die nodig is om het begin van de beslistermijn te markeren. De tekst van art. 27, tweede lid, OLW biedt steun aan deze lezing. Volgens deze bepaling beslist de rechtbank over de gevangenhouding van de opgeëiste persoon “zo deze in bewaring of in verzekering is gesteld”.
Hieruit volgt dat op dit moment geen noodzaak bestaat om – als gevolg van het arrest van het HvJ EU van 24 november jl. – de detentietitel te toetsen, nu de detentie is gebaseerd op een beslissing van de rechter-commissaris en niet op een beslissing van de officier van justitie.
De rechtbank verlengt de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22 van de OLW zou moeten doen met dertig dagen.
Het onderzoek wordt geschorst tot de zitting van
17 december 2020 om 13.30 uur.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.C‑510/19, ECLI:EU:C:2020:494 (