ECLI:NL:RBAMS:2020:6009

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
3 december 2020
Zaaknummer
13/751893-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Behandeling van een Europees aanhoudingsbevel en de gevolgen van detentie voor opgeëiste personen

Op 2 december 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een zaak behandeld met betrekking tot een Europees aanhoudingsbevel (EAB), dat was uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg Limburg (België) op 8 oktober 2020. De zaak werd behandeld door de Internationale Rechtshelpkamer van de rechtbank. De opgeëiste persoon, geboren in 1966, was niet ter zitting verschenen, net als zijn advocaat. De rechtbank heeft op deze zitting de gevolgen van een recente uitspraak van het Hof van Justitie van de EU (HvJ EU) van 24 november 2020 besproken, die betrekking had op de detentie van opgeëiste personen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schorsingsvoorwaarden die aan de opgeëiste persoon waren opgelegd, niet gelijk te stellen zijn met een gevangenzetting. Dit betekent dat er geen noodzaak is om een bevel tot inverzekeringstelling te toetsen, aangezien de tenuitvoerlegging van het bevel onder voorwaarden is geschorst. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak geschorst tot een nader te bepalen tijdstip, waarbij de beslissing op 2 december 2020 werd bekendgemaakt. De rechtbank heeft eerder al een kaderbesluitconforme uitleg gegeven aan de bepalingen van de Overleveringswet met betrekking tot de inverzekeringstelling van de opgeëiste persoon. De officier van justitie heeft aangegeven dat een schorsing van de detentie beperkende werking heeft, maar niet gelijk te stellen is met een detentie. De rechtbank heeft de verzoeken van de verdediging om gehoord te worden en om aanhouding van de behandeling gehonoreerd, maar constateerde dat de verdediging geen gebruik had gemaakt van de mogelijkheden die hen waren geboden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751893-20
PROCES-VERBAAL
ZITTING
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden zitting van bovengenoemde rechtbank op
1 en 2 december 2020.
Tegenwoordig:
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en A.K. Glerum, rechters,
mrs. C.W. van der Hoek en K. Spanjaart, griffiers.
Het Openbaar Ministerie wordt vertegenwoordigd door mrs. K. van der Schaft en M. Diependaal, officieren van justitie.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen opgeëiste persoon uitroepen.
Aan de orde is de behandeling van de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet van 28 oktober 2020, ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. De vordering strekt tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 8 oktober 2020 door de onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg Limburg (België)
De opgeëiste persoon:

[opgeëiste persoon] ,

geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] ,
en zijn advocaat mr. N. Birrou, advocaat te Roermond, zijn niet ter zitting verschenen.
De voorzitter houdt voor dat het Hof van Justitie van de EU (HvJ EU) 24 november jl. uitspraak heeft gedaan. [1] Wij zitten nu in de follow-up van arrest van vorige week. Een van de eerste vragen waar wij mee worden geconfronteerd betreft de gevolgen van de uitspraak voor de detentie van opgeëiste personen. Op de zitting van dinsdag 24 november 2020 kwamen het arrest en de gevolgen daarvan in vier zaken aan de orde. Partijen hebben daarop hun visie gegeven. Woensdag is een beslissing genomen en gepubliceerd en op de 26ste is een persbericht gepubliceerd. [2] Vandaag wordt enkel beslist op het punt van de gevolgen van het arrest voor de eventuele detentie. Dit is aan de raadslieden kenbaar gemaakt per e-mail d.d. 26 november 2020. Hierin is ook aangegeven dat zij indien gewenst bij de behandeling ter terechtzitting aanwezig konden zijn, of een schriftelijk standpunt naar voren konden brengen. De rechtbank heeft er verder op gewezen dat eventuele verzoeken tot opheffing of schorsing van de overleveringsdetentie onverkort (en zoals gebruikelijk) kunnen worden ingediend bij de raadkamer van de rechtbank. Uitbreiding van de raadkamercapaciteit is in volle gang.
Drie raadslieden hebben te kennen gegeven gehoord te willen worden en deze verzoeken zijn gehonoreerd. Enkele raadslieden hebben verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak tot een later tijdstip en ook deze verzoeken zijn gehonoreerd. Verder heeft een aantal raadslieden een schriftelijk standpunt ingediend waar de rechtbank uiteraard kennis van neemt.
De voorzitter constateert dat de verdediging niet heeft laten weten van deze mogelijkheden gebruik te willen maken.
De officier van justitie deelt mede, zakelijk weergegeven:
Een schorsing van de detentie heeft beperkende werking maar is niet gelijk te stellen met een detentie. Er is geen noodzaak om de inverzekeringstelling te toetsen.
De rechtbank schort het onderzoek ter zitting op tot een nader te bepalen tijdstip waarop de beslissing kenbaar gemaakt zal worden.
Na beraad in raadkamer heeft de rechtbank op 2 december 2020, in tegenwoordigheid van de officier van justitie, haar beslissing kenbaar gemaakt.
De voorzitter deelt als beslissing van de rechtbank mee:
In haar uitspraak van 25 november 2020 heeft de rechtbank reeds een kaderbesluitconforme uitleg gegeven aan de bepalingen van de Overleveringswet met betrekking tot de inverzekeringstelling van de opgeëiste persoon door de officier van justitie bij het arrondissementsparket te Amsterdam.
In dit geval heeft de officier van justitie de betrokkene in verzekering gesteld, maar de tenuitvoerlegging van het bevel onder voorwaarden geschorst.
De rechtbank wijst op dit punt op de uitspraak van het HvJ van 28 juli 2016 (C-294/16 PPU, ECLI:EU:C:2016:610 (
JZ), punt 47). Zij is van oordeel dat de schorsingsvoorwaarden, zoals aan de opgeëiste persoon opgelegd, voor wat betreft hun aard, duur, gevolgen en uitvoeringsmodaliteiten niet zodanig zijn, dat deze gelijk te stellen zijn met een gevangenzetting.
Dientengevolge is er thans geen noodzaak om een bevel tot inverzekeringstelling waarvan de tenuitvoerlegging is geschorst te toetsen.
Het onderzoek wordt geschorst tot de zitting van
23 december 2020 om 13.30 uur.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffiers is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.C‑510/19, ECLI:EU:C:2020:494 (