Op 2 december 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een zaak behandeld met betrekking tot een Europees aanhoudingsbevel (EAB), dat was uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg Limburg (België) op 8 oktober 2020. De zaak werd behandeld door de Internationale Rechtshelpkamer van de rechtbank. De opgeëiste persoon, geboren in 1966, was niet ter zitting verschenen, net als zijn advocaat. De rechtbank heeft op deze zitting de gevolgen van een recente uitspraak van het Hof van Justitie van de EU (HvJ EU) van 24 november 2020 besproken, die betrekking had op de detentie van opgeëiste personen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schorsingsvoorwaarden die aan de opgeëiste persoon waren opgelegd, niet gelijk te stellen zijn met een gevangenzetting. Dit betekent dat er geen noodzaak is om een bevel tot inverzekeringstelling te toetsen, aangezien de tenuitvoerlegging van het bevel onder voorwaarden is geschorst. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak geschorst tot een nader te bepalen tijdstip, waarbij de beslissing op 2 december 2020 werd bekendgemaakt. De rechtbank heeft eerder al een kaderbesluitconforme uitleg gegeven aan de bepalingen van de Overleveringswet met betrekking tot de inverzekeringstelling van de opgeëiste persoon. De officier van justitie heeft aangegeven dat een schorsing van de detentie beperkende werking heeft, maar niet gelijk te stellen is met een detentie. De rechtbank heeft de verzoeken van de verdediging om gehoord te worden en om aanhouding van de behandeling gehonoreerd, maar constateerde dat de verdediging geen gebruik had gemaakt van de mogelijkheden die hen waren geboden.