ECLI:NL:RBAMS:2020:5864

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2020
Publicatiedatum
27 november 2020
Zaaknummer
13/751802-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in België

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 september 2020 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, België. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1986, die gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zijn geclassificeerd als strafbare feiten volgens zowel Belgisch als Nederlands recht. De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in België beoordeeld, waarbij de verdediging aanvoerde dat deze omstandigheden onmenselijk zijn en dat de overlevering daarom geweigerd zou moeten worden. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat er geen algemeen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke behandeling. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve gegevens zijn die de claims van de verdediging ondersteunen en dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormen voor de overlevering. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, aangezien het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en er geen weigeringsgronden aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751802-19
RK nummer: 20/3133
Datum uitspraak: 11 september 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 juni 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 augustus 2019 door de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde (België), en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Justitieel Complex [locatie te plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 augustus 2020. Het verhoor heeft door middel van een telehoor-verbinding plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. Polat, advocaat te Haarlem.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding van 30 augustus 2019 van de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

4.1.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1, 9, 10 en 11, te weten:
Deelneming aan een criminele organisatie
Witwassen van opbrengsten van misdrijven
Valsemunterij met inbegrip van namaak van de euro
Informaticacriminaliteit
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op elk van deze feiten naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De procureur des Konings bij het parket van de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, heeft op 23 juli 2020 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de heer [opgeëiste persoon], geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] (Nederland).
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
medeplegen van computervredebreuk, meermalen gepleegd
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd
.
7.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW
Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Belgische autoriteiten plaats te vinden.
De officier van justitie heeft de volgende argumenten aangevoerd:
Het onderzoek is in België aangevangen, de bewijsmiddelen bevinden zich in België, de Belgische rechtsorde is geschonden en medeverdachten worden in België vervolgd en zijn ook al overgeleverd.
Gelet op de aangevoerde argumenten, heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom wordt van bedoelde weigeringsgrond afgezien.

8.Detentieomstandigheden in België

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd gelet op de omstandigheden in de Belgische detentie-instellingen. De situatie is niet substantieel gewijzigd sinds 2017-2018, toen de rechtbank de overlevering aan België tegenhield. Gedetineerden verblijven in België doorgaans met zijn tweeën of drieën in veel te kleine cellen. Gelet op de huidige coronapandemie, brengt dit bovendien een verhoogd risico met zich mee op besmetting. Dit leidt weliswaar niet vaak tot de dood, maar het kan wel zodanig diepe sporen nalaten dat feitelijk zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Subsidiair dient de zaak te worden aangehouden om de uitvaardigende justitiële autoriteit te verzoeken om een garantie dat de opgeëiste persoon na overlevering in een monocel wordt geplaatst. Ook dient de rechtbank erop toe te zien dat deze garantie daadwerkelijk wordt nageleefd, nu is gebleken dat een dergelijke garantie in een andere zaak niet door de Belgische autoriteiten is nagekomen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er volgens vaste rechtspraak van deze rechtbank geen algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die in België zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld. De verdediging heeft geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens naar voren gebracht waaruit anders blijkt. In sommige andere zaken zijn door de Belgische autoriteiten garanties gegeven dat de opgeëiste persoon na overlevering in een monocel zal worden geplaatst, maar om dergelijke garanties is door het Openbaar Ministerie nooit verzocht. De overlevering kan worden toegestaan en er bestaat geen aanleiding om te zaak aan te houden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vat het verweer op als beroep op schending van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest).
De rechtbank stelt voorop dat niet is gebleken van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in Belgische detentie-instellingen (zie onder meer: Rechtbank Amsterdam 24 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:10055). Ook is tot op heden niet gebleken van een verhoogd risico op besmetting met het coronavirus.
De rechtbank stelt vast dat raadsman zijn standpunt niet (met stukken) heeft onderbouwd en is van oordeel dat niet is gebleken van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentie-instellingen betreffen (zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake Aranyosi en Căldăraru van 5 april 2016 (C-404/15 en C-659/15 PPU, r.o. 88 en 89, ECLI:EU:C:2016:198).
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormen voor overlevering. De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding om de zaak aan te houden om garanties te vragen aan de Belgische autoriteiten.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47, 138ab, 140, 311, 326 en 420bis Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. C.W.M. Giesen en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 september 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.