ECLI:NL:RBAMS:2020:5802

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
AWB 19/1723 (zie ook 19/1725)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering subsidieaanvraag voor filmproductie op basis van eerdere tekortkomingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een subsidieaanvraag door [naam]. De eiser, [eiser], had een aanvraag ingediend voor subsidie ter hoogte van € 8.000,- voor de treatmentontwikkeling van de filmproductie ‘[naam]’. De aanvraag werd afgewezen door [naam] op 9 maart 2018, en het bezwaar van de eiser werd op 15 februari 2019 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 3 september 2020, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat de weigering van de subsidie in overeenstemming was met artikel 14, derde lid, van het Algemeen Reglement van [naam]. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had voldaan aan eerdere verplichtingen die verbonden waren aan eerder toegekende subsidies, wat de afwijzing van de aanvraag rechtvaardigde. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over de evenredigheid van de weigering en het gelijkheidsbeginsel besproken, maar deze werden verworpen. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de subsidie niet in strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur, hoewel werd vastgesteld dat de hoorplicht was geschonden. Dit gebrek werd echter gepasseerd omdat de eiser in beroep voldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunt naar voren te brengen.

De rechtbank heeft de aanvraag om subsidie in redelijkheid mogen weigeren en verklaarde het beroep van de eiser ongegrond. De rechtbank heeft [naam] wel veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 345,- aan de eiser. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/1723

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] te [plaatsnaam] , eiser (hierna: [eiser] )

(gemachtigde: [naam] ),
en
het bestuur van de [naam] , verweerder (hierna: [naam] )
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Met het besluit van 9 maart 2018 (het primaire besluit) heeft [naam] de subsidieaanvraag van [eiser] voor de filmproductie ‘ [naam] ’ afgewezen.
Met het besluit van 15 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft [naam] het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. [naam] heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2020, alwaar de zaak gevoegd is behandeld met AMS 19/1725. [eiser] heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] , [functie] bij [eiser] . [naam] heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] , [functie] bij [naam] .
Na sluiting van het onderzoek zijn de gevoegde zaken gesplitst en wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1.1.
[naam] verstrekt, ter bevordering van de kwaliteit en de diversiteit van de filmproductie in Nederland en een voor de filmkunst ontvankelijk klimaat in Nederland, subsidies ten behoeve van filmproducties of filmactiviteiten.
1.2.
Op 6 februari 2018 heeft [eiser] een subsidieaanvraag ingediend bij [naam] ter hoogte van € 8.000,- voor de treatmentontwikkeling van de filmproductie ‘ [naam] ’.
1.3.
Met het primaire besluit – gehandhaafd in het bestreden besluit – heeft [naam] de aanvraag van [eiser] afgewezen op grond van artikel 14, derde lid, van het Algemeen Reglement van de [naam] (hierna: het Algemeen Reglement). Volgens [naam] is [eiser] ernstig in gebreke gebleven bij eerdere fondsaanvragen. Zo is aantoonbaar niet voldaan aan voorschriften gesteld aan eerder toegekende subsidies en is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van verplichtingen verbonden aan diverse eerdere subsidieverleningen en uitvoeringsovereenkomsten van [naam] . Het gaat hierbij om de subsidieverleningen voor ‘ [naam] ’, ‘ [naam] ’, ‘ [naam] ’, ‘ [naam] ’ en ‘ [naam] ’, aldus [naam] .
2. [eiser] is het – kort samengevat – niet eens met de weigering van zijn subsidieaanvraag inzake ‘ [naam] ’. [eiser] beroept zich op meerdere algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het evenredigheidsbeginsel, het transparantiebeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Ook heeft [naam] de hoorplicht geschonden, aldus [eiser] . De rechtbank zal deze punten hierna bespreken.
Beoordeling door de rechtbank
3. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) [1] heeft een bestuursorgaan bij het verlenen, verminderen of beëindigen van subsidie een grote mate van beleidsvrijheid. Dit betekent dat de rechter zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend dient op te stellen. De rechtbank beoordeelt of een weigering van subsidie in strijd is met een of meer door betrokkene ingeroepen algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Zo zal een dergelijk besluit zorgvuldig moeten zijn voorbereid en van een inzichtelijke motivering moeten worden voorzien, waarbij de relevante beoordelingscriteria zijn betrokken. Beoordeeld moet worden of het bestuursorgaan, met inachtneming van de hierboven genoemde beginselen, in redelijkheid, bij afweging van de betrokkenen belangen tot dat besluit heeft kunnen komen.
Artikel 14 lid 3 van het Algemeen Reglement
4.1.
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er sprake is van een schending van artikel 14, derde lid, van het Algemeen Reglement, en of [naam] dit artikel aan de weigering ten grondslag kon leggen.
4.2.
Op grond van artikel 14, derde lid, van het Algemeen Reglement kan [naam] een aanvraag voor subsidie afwijzen, indien de aanvrager of de natuurlijke persoon die de aanvrager rechtsgeldig vertegenwoordigt niet aantoonbaar heeft voldaan aan voorschriften gesteld aan eerder door het bestuur toegekende subsidies, dan wel toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van één of meer verplichtingen verbonden aan een eerdere subsidieverlening of een uitvoeringsovereenkomst van [naam] .
4.3.
De rechtbank overweegt dat uit de vaststellingsbeschikkingen inzake het project ‘ [naam] ’ van 28 januari 2015 en 2 februari 2015 naar voren komt dat [eiser] subsidiegelden ter financiering van ‘ [naam] ’ heeft gebruikt ter dekking van de kosten voor de filmproductie ‘ [naam] ’. Ook had [eiser] op dat moment niet aan al zijn financiële verplichtingen voldaan. Daarnaast komt uit de vaststellingsbeschikkingen inzake het project ‘ [naam] ’ van 10 januari 2017 en 16 februari 2017 naar voren dat [eiser] niet heeft voldaan aan de verplichtingen omtrent de wijze van financiële verslaglegging, correcte besteding van de subsidiegelden aan de filmproductie en correcte besteding van subsidie in Nederland dan wel aan Nederlandse rechtspersonen en betaling van door [eiser] gecontracteerde partijen voor de filmproductie geleverde diensten. Ook uit de vaststellingsbeschikking inzake de filmproductie ‘ [naam] ’ van 11 april 2017 komt naar voren dat [eiser] meerdere verplichtingen niet is nagekomen. Zo heeft hij niet voldaan aan de verplichting om tijdig stukken aan te leveren die noodzakelijk zijn om de subsidie te kunnen vaststellen. Ten aanzien van de filmproductie ‘ [naam] ’ volgt uit de vaststellingsbeschikking van 13 april 2017 dat [eiser] heeft nagelaten wijzingen ten opzichte van de [functie] voor te leggen ter goedkeuring aan [naam] , terwijl dit wel had gemoeten. En uit de vaststellingsbeschikkingen inzake het filmproject ‘ [naam] ’ van 16 juni 2017 en 6 juli 2017 komt naar voren dat [eiser] [naam] ten onrechte niet (tijdig) heeft geïnformeerd over de veranderingen die zijn opgetreden in het financieringsplan sinds de subsidieverlening, verzuimd heeft een aanvraag tot vaststelling van de subsidie te doen en een bedrag van € 40.000,- dat bij wijze van voorschot ter beschikking was gesteld, ten onrechte niet ten goede heeft laten komen aan de productie ‘ [naam] ’. Met een uitspraak van 16 juli 2018 [2] heeft de Afdeling daarover geoordeeld dat [naam] de subsidie met € 40.000,- kon verlagen omdat [eiser] niet heeft aangetoond dat dit bedrag ten goede is gekomen van de filmproductie ‘ [naam] ’ en hij niet heeft voldaan aan de aan subsidie verbonden verplichtingen.
4.4.
Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan het vereiste voor afwijzing als bedoeld in artikel 14, derde lid, van het Algemeen Reglement. Voornoemde uitspraak van de Afdeling en de vaststellingsbeschikkingen zijn onherroepelijk. Voor zover [eiser] de geconstateerde overtredingen betwist of meent dat deze hem niet zijn aan te rekenen, had hij dit in procedures tegen de vaststellingsbeschikkingen kunnen aanvechten. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat het niet nakomen van de subsidieverplichtingen bij het filmproject ‘ [naam] ’, zoals door de Afdeling is bevestigd, reeds voldoende grondslag is om tot weigering van de subsidie op grond van artikel 14, derde lid, van het Algemeen Reglement over te kunnen gaan.
Evenredigheid
5.1.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de weigering van de subsidieaanvraag evenredig is, of dat [naam] kon volstaan met een minder ingrijpend middel.
5.2.
Volgens [eiser] staat de weigering van de subsidie niet in verhouding tot de vermeende lichte overtredingen. Volgens [eiser] is sprake van ‘broodroof’ en had er eerst gewaarschuwd moeten worden. Bovendien had [naam] in het kader van de zorgvuldigheid enkel naar de vorige zaak ‘ [naam] ’ mogen kijken. De weigering had daarnaast aan tijd gebonden moeten zijn. De handelwijze van [naam] is niet transparant, aldus [eiser] .
5.3.
De rechtbank stelt vast dat uit het Algemeen Reglement niet volgt dat [naam] [eiser] eerst had moeten waarschuwen, alvorens tot toepassing van artikel 14, derde lid, van het Algemeen Reglement en dus tot afwijzing van de onderhavige aanvraag over te gaan. Overigens merkt de rechtbank op dat [eiser] in de vaststellingsbeschikkingen van ‘ [naam] ’, ‘ [naam] ’, ‘ [naam] ’, ‘ [naam] ’ en ‘ [naam] ’ al door [naam] is gewezen op tekortkomingen aan de kant van [eiser] en [eiser] al meerdere malen is gewezen op het feit dat [naam] het niet nakomen van de aan de subsidie verbonden verplichtingen hoog opneemt. De stelling van [eiser] dat [naam] enkel de constateringen over het filmproject ‘ [naam] ’ had mogen meewegen kan de rechtbank niet volgen. Nog los van het feit dat het Algemeen Reglement niet uitsluit dat de aanvraag was af te wijzen enkel op grond van de tekortkomingen geconstateerd inzake het filmproject ‘ [naam] ’, volgt de rechtbank [naam] in zijn standpunt dat het bij diens afweging, juist alle voorgaande producties mocht betrekken en dat daaruit naar voren komt dat het gaat om een opeenstapeling van meerdere overtredingen bij meerdere filmproducties. Deze overtredingen bij elkaar gezien hebben uiteindelijk geleid tot de afwijzing van de onderhavige aanvraag.
5.4.
Het standpunt van [eiser] dat [naam] onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn financiële belangen, volgt de rechtbank niet. In deze zaak gaat het om een financieel belang van € 8.000,-. Gelet op het algemeen belang bij de verdeling en correcte besteding van subsidiegelden en de verantwoordelijkheid die [naam] in deze heeft en ook om daarbij ten opzichte van andere aanvragers een signaal af te geven dat men zich aan de regels moet houden, kon [naam] naar het oordeel van de rechtbank het algemeen belang van de weigering van subsidie zwaarder laten wegen dan het belang van [eiser] om het subsidiebedrag van € 8.000,- toegewezen te krijgen.
5.5.
Dat het afwijzingsbesluit aan tijd gebonden had moeten zijn, volgt de rechtbank evenmin. De afwijzing ziet enkel op de aanvraag om subsidie inzake het filmproject ‘ [naam] ’. Zoals [naam] op zitting heeft toegelicht zal bij een volgende aanvraag een nieuwe beoordeling door [naam] plaatsvinden. Een eventuele volgende weigering op grond van artikel 14, derde lid, van het Algemeen Reglement kan dan ook weer aan de bestuursrechter worden voorgelegd. Het beroep van [eiser] op het evenredigheidsbeginsel slaagt dan ook niet.
Gelijkheidsbeginsel
6.1.
Volgens [eiser] heeft [naam] in strijd gehandeld met het gelijkheidsbeginsel door aan hem wel sancties op te leggen en aan andere producenten die fouten hebben gemaakt – zoals de producent van ‘ [naam] ’ – niet.
6.2.
Het gelijkheidsbeginsel, zoals dat door de verschillende hoger beroepsrechters in bestuurszaken wordt uitgelegd, vereist – kort gezegd – dat vergelijkbare situaties niet verschillend worden behandeld, tenzij een dergelijke behandeling objectief gezien gerechtvaardigd is. [3] Van gelijke gevallen zal niet snel sprake zijn. De rechtbank overweegt in deze zaak dat het bij de (vermeende) overtreding van de producent van ‘ [naam] ’ slechts om één filmproductie ging, terwijl het in het geval van [eiser] om een opeenstapeling van overtredingen bij meerdere filmproducties gaat. Alleen al om deze reden is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van gelijke gevallen. Het beroep van [eiser] op het gelijkheidsbeginsel slaagt dus niet.
Schending hoorplicht
7.1.
Daarnaast voert [eiser] aan dat [naam] de hoorplicht heeft geschonden, door hem in de bezwaarfase niet te horen. [eiser] ging ervan uit dat de hoorzitting niet door zou gaan, omdat hij de bezwaarschriftencommissie had gewraakt in de daaraan voorafgaande hoorzitting van een andere procedure en de wraking ook gold voor de hoorzitting in de onderhavige zaak. Niemand heeft [eiser] erop gewezen dat de hoorzitting wel doorgang zou vinden voordat [eiser] werd verzocht om weg te gaan bij de gewraakte hoorzitting.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat gedurende de bezwaarfase verschillende hoorzittingen hebben plaatsgevonden, laatstelijk op 14 december 2018. Voor wat betreft deze laatste hoorzitting kan de rechtbank uit hetgeen hierover door partijen nader is toegelicht op zitting niet afleiden dat voor [eiser] al vóór de schorsing in de zaak over het verzoek om sanctietoepassing en schadevergoeding duidelijk was dat de aansluitende hoorzitting in de onderhavige zaak toch doorgang zou vinden. De rechtbank begrijpt dat dit gegeven pas ná de schorsing bekend werd gemaakt door de bezwaarschriftencommissie, die besloot met een andere (dan de gewraakte) voorzitter door te gaan met de hoorzitting in onderhavige zaak. Op dat moment was de gemachtigde van [eiser] niet meer aanwezig. De rechtbank vindt het begrijpelijk dat de gemachtigde van [eiser] na het door hem ingediende wrakingsverzoek in onderhavige zaak dacht dat de hoorzitting in deze zaak geen doorgang zou vinden. Dit was immers eerder ook de procedure geweest, toen eerst de wrakingscommissie op het wrakingsverzoek besliste en vervolgens een nieuwe hoorzitting werd ingepland. Het standpunt van [naam] dat het voor [eiser] duidelijk moest zijn dat de hoorzitting in deze zaak alsnog zou aanvangen en de gemachtigde van [eiser] zich daarvoor bewust heeft afgemeld, volgt de rechtbank dan ook niet. De rechtbank is daarom van oordeel dat [naam] de hoorplicht heeft geschonden. Het bestreden besluit is daarmee tot stand gekomen in strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7.3.
De rechtbank moet vervolgens bezien wat het gevolg hiervan is. In dat kader is de rechtbank van oordeel dat [eiser] niet in zijn belangen is geschaad door voornoemde schending van de hoorplicht. Het gebrek is namelijk hersteld nu [eiser] in beroep alsnog voldoende in de gelegenheid is geweest zijn standpunt naar voren te brengen. De rechtbank zal dit gebrek dan ook passeren op grond van artikel 6:22 van de Awb.
Overige rechtsbeginselen
8.1.
Dat [naam] in strijd heeft gehandeld met het verbod op détournement de procédure, nu [naam] al voordat de subsidieaanvraag werd afgewezen tegen anderen zou hebben gezegd geen subsidie te zullen verlenen aan [eiser] en anderen ook zou hebben afgeraden in zee te gaan met [eiser] , is de rechtbank niet gebleken.
8.2.
Van strijd van het bestreden besluit of de totstandkoming daarvan met enig ander algemeen rechtsbeginsel, voor zover dat hierboven niet al aan de orde is gekomen, is de rechtbank evenmin gebleken.
Conclusie
9.1.
[naam] heeft de aanvraag om subsidie voor de treatmentontwikkeling voor het project ‘ [naam] ’ in redelijkheid mogen weigeren.
9.2.
Wel ziet de rechtbank in hetgeen in rechtsoverwegingen 7.2. en 7.3. is overwogen aanleiding [naam] te veroordelen in het door [eiser] betaalde griffierecht. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
9.3.
Het beroep is ongegrond.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt [naam] op het betaalde griffierecht van € 345,- aan [eiser] te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig - Rocour, voorzitter, en mr. J.A.W. Jansen en mr. J.C.S. van Limburg Stirum, leden, in aanwezigheid van mr. I.N. van Soest, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1731.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:181 en de uitspraak van de Afdeling van 22 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3770.