ECLI:NL:RBAMS:2020:5772

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
24 november 2020
Zaaknummer
13/846042-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorhanden hebben en opslaan van professioneel vuurwerk

Op 14 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het voorhanden hebben en opslaan van professioneel vuurwerk. De zaak kwam ter terechtzitting op 30 september 2020, waar de verdachte niet aanwezig was. De officier van justitie, mr. H.H.M. Beune, vorderde bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Bunnik, pleitte voor vrijspraak. De tenlastelegging omvatte het voorhanden hebben van ongeveer 1336 kilogram vuurwerk, dat niet was opgeslagen in een daarvoor toegelaten inrichting. De rechtbank oordeelde dat het aangetroffen vuurwerk als professioneel moest worden gekwalificeerd, omdat het gevaarlijk was en bestemd voor gebruik door personen met gespecialiseerde kennis. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, door actief betrokken te zijn bij het opslaan en vervoeren van het vuurwerk, zich schuldig had gemaakt aan medeplegen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden ontslagen van rechtsvervolging voor het onder feit 1 subsidiair en onder feit 2 ten laste gelegde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 200 dagen, waarvan 172 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht en behandelverplichting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/846042-18 (Promis)
Datum uitspraak: 14 oktober 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 september 2020. Verdachte was niet bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H.H.M. Beune, en van wat zij en de raadsvrouw van verdachte, mr. S.C. van Bunnik, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op zitting – kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. medeplegen van voorhanden hebben en opslaan van professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, subsidiair ten laste gelegd als het voorhanden hebben en opslaan van professioneel vuurwerk als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis;
2. medeplegen van (opzettelijk) voorhanden hebben van ongeveer 1336 kilogram vuurwerk buiten een voor de opslag van vuurwerk toegelaten inrichting.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde komt de officier van justitie tot een bewezenverklaring, maar vordert zij ontslag van alle rechtsvervolging (verwezen wordt naar rubriek 5 van dit vonnis). De officier van justitie heeft daarnaast op grond van de bewijsmiddelen in het dossier gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 (primair en subsidiair) en 2 ten laste gelegde.
Daartoe heeft zij aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat het aangetroffen materiaal daadwerkelijk vuurwerk was, zoals in de tenlastelegging benoemd. Het aangetroffen materiaal is alleen op uiterlijke kenmerken onderzocht. Met betrekking tot de categorisering wordt verwezen naar NFI-rapporten, waarbij het onduidelijk is of het aangetroffen vuurwerk overeenkomt met het door het NFI onderzochte materiaal. Aan de hand van dit onderzoek kunnen de feiten daarom niet bewezen worden. Daarnaast stelt de raadsvrouw dat er onvoldoende bewijs is om het medeplegen te bewijzen en ook niet bewezen kan worden dat verdachte wist had dat het professioneel vuurwerk betrof.
Indien een bewezenverklaring volgt voor het onder feit 1 primair ten laste gelegde, stelt de raadsvrouw zich, net als de officier van justitie, op het standpunt dat verdachte daarvan moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging (verwezen wordt naar rubriek 5 van dit vonnis).
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Professioneel vuurwerkWat als professioneel vuurwerk heeft te gelden volgt uit het Vuurwerkbesluit en de Tijdelijke regeling ex artikel 1.1.1, derde lid, Vuurwerkbesluit (hierna: Tijdelijke regeling). In deze regelgeving staat vermeld dat vuurwerk als professioneel wordt gekwalificeerd wanneer het veel gevaar oplevert en uitsluitend bestemd is voor gebruik door personen met gespecialiseerde kennis, en waarvan het geluidsniveau niet schadelijk is voor de menselijke gezondheid (categorie F4). Vuurwerk dat weinig of middelmatig gevaar oplevert (categorieën F2 en F3) en dat niet bij of krachtens het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik, is eveneens als professioneel aan te merken. Het is de verantwoordelijkheid van de fabrikant en/of de importeur om het vuurwerk (of het pyrotechnische artikel voor theatergebruik) in een bepaalde categorie onder te brengen op grond van toepassing, doel en gevaar, met inbegrip van hun geluidniveau. [1] Verder wordt onder professioneel vuurwerk verstaan vuurwerk dat niet behoort tot categorie F1, F2 of F3 en wel behoort tot vuurwerk bestemd voor particulier gebruik als bedoeld in artikel 1.2.2, zevende lid, Vuurwerkbesluit of vuurwerk waarvan de bestemming niet kan worden vastgesteld. [2]
De rechtbank stelt vast dat door de politie de volgende hoeveelheden vuurwerk zijn aangetroffen:
  • 240 kilogram Chinese rollen;
  • 130 kilogram nitraten;
  • 260 kilogram en 16 stuks flowerbeds;
  • 256 signaalraketten;
  • 1000 stuks knalvuurwerk.
Van voornoemd vuurwerk waren de Chinese rollen voorzien van een categorie-aanduiding, te weten categorie F4. Conform de hierboven genoemde regelgeving is daarmee al sprake van professioneel vuurwerk. Ten aanzien van het overige vuurwerk geldt dat het (door de fabrikant of de importeur) niet is ingedeeld in een categorie als bedoeld in de Tijdelijke regeling. Indien kan worden vastgesteld dat het vuurwerk bestemd was voor particulier gebruik, zou dit tot de conclusie leiden dat het overige vuurwerk eveneens als professioneel moet worden aangemerkt. Uit artikel 1.2.2, zevende lid, Vuurwerkbesluit volgt dat vuurwerk onder meer bestemd is voor particulier gebruik wanneer het wordt aangetroffen bij een particulier. De rechtbank stelt vast dat verdachte en de medeverdachten allen particulieren zijn en het vuurwerk in hun aanwezigheid is aangetroffen. Al het aangetroffen vuurwerk is daarmee professioneel van aard.
Wetenschap en medeplegen
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 7 december 2018 de aangetroffen partij vuurwerk in een bus op het terrein van het garagebedrijf van medeverdachte [medeverdachte] heeft opgeslagen. [medeverdachte] heeft namelijk verklaard dat verdachte contact met hem had opgenomen met de vraag of hij een bus had. Verdachte wilde een bus met goederen op het terrein van [medeverdachte] parkeren. Vervolgens heeft [medeverdachte] samen met [naam] (
de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte]) dozen vanuit een bus van verdachte in een bestelbus van [medeverdachte] geladen. Op 9 december is [medeverdachte] met verdachte naar de loods in Zwanenburg gereden, maar was de verhuurder van de aldaar gelegen loods niet beschikbaar. Vervolgens hebben ze op 10 december 2018 wederom de dozen naar de loods in Zwanenburg vervoerd. Aldaar heeft [medeverdachte] , samen met enkele anderen, het vuurwerk uitgeladen. Bij de inval die direct volgde is verdachte in/bij de loods aangetroffen.
Op de foto’s in het dossier zijn op de aangetroffen dozen duidelijk teksten als ‘cracker’, ‘fireworks’ en ‘rocket’ te lezen. Verder waren de dozen voorzien van gekleurde stickers die aangaven dat de inhoud bestond uit ontplofbare stoffen. Verdachte heeft deze dozen (op zijn minst) twee keer overgeladen. Daarbij kan het niet anders dan dat verdachte de teksten op de dozen moet hebben gezien en dus ook bekend was met de inhoud daarvan. Dat verdachte, zoals hij blijkens het reclasseringsrapport daar heeft verteld, op weg was naar zijn werk, pakketten zou gaan wegbrengen en verder van niks wist, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde.
Omdat verdachte wetenschap had van het vuurwerk, hij op meerdere momenten aanwezig was bij het overladen van het vuurwerk en omdat hij degene was die contact opnam met [medeverdachte] voor het regelen van de bus voor tijdelijke opslag en het vervoer naar de loods in Zwanenburg, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van medeplegen. De rol van verdachte kan niet als ondergeschikt worden aangemerkt. Verdachte heeft immers een wezenlijke bijdrage geleverd aan het voorhanden hebben en opslaan van het vuurwerk en daarbij ook bewust en nauw samengewerkt met anderen. Verdachte heeft zich daarom als medepleger opzettelijk schuldig gemaakt aan het onder feit 1 en onder feit 2 ten laste gelegde.
Samenloop
De rechtbank stelt vast dat hetgeen onder 1 en 2 bewezen wordt geacht betrekking heeft op dezelfde partij vuurwerk, die is aangetroffen in de opslagruimte in Zwanenburg. Daarmee is sprake van gelijktijdigheid van handelen. Verder komt de strekking van het te beschermen rechtsbelang van het onder 1 en 2 bewezen geachte overeen. De rechtbank acht dan ook artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing en concludeert tot eendaadse samenloop tussen de bewezen geachte feiten.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1. primair
op 10 december 2018 te Zwanenburg (gemeente Haarlemmermeer), tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk, professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, te weten:
- 630 kilogram vuurwerk lijst II waarvan 240 kilogram Chinese rollen, 130 kilogram nitraten en 260 kilogram flowerbeds, en;
- 256 signaalraketten, en;
- 16 flowerbeds, en;
- 1000 stuks knalvuurwerk
heeft opgeslagen en voorhanden heeft gehad.
1. subsidiair
op 10 december 2018 te Zwanenburg (gemeente Haarlemmermeer), tezamen en in vereniging met een ander,
als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, opzettelijk, professioneel vuurwerk te weten:
- 630 kilogram vuurwerk lijst II waarvan 240 kilogram Chinese rollen, 130 kilogram nitraten en 260 kilogram flowerbeds, en;
- 256 signaalraketten, en;
- 16 flowerbeds, en;
- 1000 stuks knalvuurwerk
heeft opgeslagen en voorhanden heeft gehad.
2.
op 10 december 2018 te Zwanenburg (gemeente Haarlemmermeer), tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk, 1336 kilogram vuurwerk buiten een inrichting als bedoeld in artikel 1.1.4, 2.2.1, 3.2.1 of 3A.2.1 Vuurwerkbesluit waarvoor een omgevingsvergunning is verleend die betrekking heeft op de opslag van vuurwerk en artikel 2.2.1 Vuurwerkbesluit waarvoor een melding is gedaan krachtens artikel 2.2.4 Vuurwerkbesluit, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

De officier van justitie en de raadsvrouw hebben gesteld dat verdachte ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat het feit niet gekwalificeerd kan worden. Verwezen wordt naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem – Leeuwaarden van 22 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8857). Het Gerechtshof oordeelt in dat arrest het volgende:
De tenlastelegging is gebaseerd op artikel 1.2.2, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit. In het derde lid van dit artikel is het opslaan en voorhanden hebben van professioneel vuurwerk ook verboden, maar dan voor een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis. Uit de Nota van Toelichting, behorend bij het besluit van 9 december 2009 tot wijziging van het Vuurwerkbesluit (Stb. 2009, 605), blijkt dat het eerste lid van deze bepaling zich richt tot de fabrikant, de importeur en de distributeur van professioneel vuurwerk, terwijl het derde lid ziet op particulieren. Het derde lid van dit artikel is gelet hierop, waar het gaat om het opslaan en voorhanden hebben van professioneel vuurwerk, als systematische specialis ten opzichte van het eerste lid te beschouwen. Verdachte is een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, hij heeft het vuurwerk als particulier opgeslagen en voorhanden gehad. Dat brengt gelet op artikel 55, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht mee dat alleen het derde lid van artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit als strafbepaling in aanmerking komt.
De rechtbank concludeert met de officier van justitie en de raadsvrouw en op grond van het bovenstaande dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor het onder feit 1 primair ten laste gelegde.
De onder 1 subsidiair en onder 2 bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 subsidiair en onder 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar met aftrek, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting (inclusief de mogelijkheid van een klinische opname).
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat bij de straftoemeting rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het tijdsverloop. Verzocht is om geen onvoorwaardelijk gevangenisstraf op te leggen die de duur van het voorarrest overstijgt. Rekening houdend met het voorarrest moet daarom worden volstaan met een resterend voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. Ten aanzien van de bijzondere voorwaarden heeft de verdediging geen bezwaar voor het opleggen van een meldplicht. Dat geldt niet voor de overige door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Het reclasseringsrapport is daarvoor te oud en de noodzaak van de overige bijzondere voorwaarden staat daarmee niet langer vast.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft, samen met aan ander, een aanzienlijke hoeveelheid professioneel vuurwerk voorhanden gehad en opgeslagen in een ruimte die daarvoor niet was ingericht. Het voorhanden hebben en de opslag van professioneel vuurwerk is extreem gevaarzettend. Voor het vervoer en de opslag van dergelijk vuurwerk gelden strenge regels en is gespecialiseerde kennis vereist. Afgezien van de brandgevaarlijkheid bij de opslag, brengt het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk risico’s met zich, niet slechts voor degene die het vuurwerk tot ontbranding brengt, maar ook voor eventuele omstanders. Te denken valt aan gehoorbeschadiging, oogletsel, verminking van ledematen of erger. Niet gebleken is dat verdachte zich op enige manier bekommerd heeft om deze in potentie levensgevaarlijke risico’s. Dit is uitermate onverantwoordelijk gedrag. Het is niet voor niets dat de straffen die hiervoor worden opgelegd aanzienlijk zijn.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel van het strafblad van verdachte van 14 juli 2019. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare is veroordeeld.
Bij de straftoemeting neemt de rechtbank verder in aanmerking een advies van Reclassering Nederland van 2 januari 2019, betreffende verdachte. De reclassering adviseert aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een behandelverplichting (inclusief mogelijkheid tot klinische opname), meewerken aan middelencontrole, een contactverbod met de medeverdachten en meewerken aan het realiseren en behouden van een dagbesteding.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezen geachte feiten in beginsel een forse vrijheidsbenemende straf rechtvaardigen. Gelet op de straffen die aan de medeverdachten zijn opgelegd, de rol van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden (verstandelijk beperking en beïnvloedbaarheid), acht de rechtbank evenwel een gevangenisstraf, met een voorwaardelijk deel, in combinatie met een taakstraf passend. Het is belangrijk dat verdachte goed begrijpt dat hij niet nog een keer de fout in moet gaan en dat hij onder toezicht van de reclassering komt. De rechtbank zal daarom een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 200 dagen, waarvan 172 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Verdachte hoeft dus niet terug naar de gevangenis, maar heeft gedurende een proeftijd van twee jaren een forse voorwaardelijke straf boven zijn hoofd hangen. Aan het voorwaardelijk strafdeel verbindt de rechtbank twee bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, te weten de meldplicht en de behandelverplichting. Voor de effectuering van de behandelverplichting acht de rechtbank ook de mogelijkheid tot een klinische opname voor maximaal zeven weken wenselijk. Naast de deels voorwaardelijke gevangenisstraf acht de rechtbank oplegging van een taakstraf van 180 uren passend.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht;
- 1 a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer;
- 1.2.2 en 1.2.4 van het Vuurwerkbesluit.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart het onder 1 subsidiair en onder 2 bewezene strafbaar.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde:
eendaadse samenloop van medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 200 (tweehonderd) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte van deze straf, groot
172 (honderd tweeënzeventig) dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- veroordeelde zich meldt bij Reclassering Inforsa op het adres: [adres reclassering] . Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zolang en zo vaak de reclassering dit nodig acht;
- veroordeelde zich laat behandelen door Arkin of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij bijvoorbeeld terugval in middelengebruik en/of overmatig middelengebruik ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor bijvoorbeeld: crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat betrokkene zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 (negentig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Lier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 oktober 2020.

Voetnoten

1.Artikel 1A.1.3 en artikel 1A.2A.8 Vuurwerkbesluit
2.Artikel 1 Tijdelijke regeling