3.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen uit het dossier en de bekennende verklaring van verdachte, bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd.
Oordeel van de rechtbank over de onderlinge verhouding tussen het eerste, tweede en derde lid van artikel 1.2.2 Vuurwerkbesluit (Vwb)
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde in het bijzonder het volgende.
Sinds een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8857)is in de feitenrechtspraak meermalen geoordeeld dat het derde lid van artikel 1.2.2 Vwb als een systematische specialis moet worden beschouwd van het eerste lid. Uit de rechtspraak die sindsdien op dit punt is gewezen, komt echter (tot nu toe) geen eenduidig beeld naar voren. De rechtbank heeft zich naar aanleiding van de ontwikkelingen in de rechtspraak de vraag gesteld hoe de eerste drie leden van artikel 1.2.2 Vwb zich tot elkaar verhouden en komt tot de volgende conclusies.
Het besluit en de wetsgeschiedenis
De eerste drie leden van artikel 1.2.2 Vwb luiden sinds 4 juli 2010 als volgt:
“1 Het is verboden professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, indien bestemd voor particulier gebruik, binnen het grondgebied van Nederland te brengen, op te slaan, te vervaardigen, voorhanden te hebben of aan een ander ter beschikking te stellen.
2 Het is verboden aan een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik ter beschikking te stellen.
3 Het is verboden als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik op te slaan, voorhanden te hebben of tot ontbranding te brengen.”
In de Nota van Toelichting bij de wijziging van het Vwb van 4 juli 2010zijn onder meerde volgende passages opgenomen over artikel 1.2.2:
“Het verbodsartikel voorziet erin handhavend te kunnen optreden tegen degenen die professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in strijd met het besluit hebben bestemd voor gebruik door particulieren. Aangezien aan het gebruik van deze artikelen meer gevaren kleven dan aan het gebruik van consumentenvuurwerk behoren dergelijke artikelen om veiligheidsredenen niet in handen van particulieren te komen. Om hieraan daadwerkelijk de hand te kunnen houden is in artikel 1.2.2., eerste lid, het verbod om professioneel vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik te bestemmen voor particulier gebruik, gericht tot de hele vuurwerkketen, zijnde de fabrikant, de importeur en distributeur. Alleen door de handhaving te richten op de hele keten kan het bovengenoemde doel bereikt worden. Zouden fabrikanten en importeurs hiervan gevrijwaard zijn, dan is de kans zeer groot dat dit gevaarlijke vuurwerk particulieren zal bereiken. Dit is uitermate onwenselijk.”
“De drie leden van het artikel volgen in grote lijnen de gehele keten. Het eerste lid richt zich op de fabrikant, importeur en distributeur. Het heeft op de detailhandelaar betrekking ten aanzien van het voorhanden hebben. Het tweede lid richt zich op de transactie tussen de detailhandelaar en de particulier. Het derde lid betreft de particulier zelf. (…)
Er zijn kleine verschillen in formulering tussen de leden van artikel 1.2.2. In het eerste lid is de term «toepassen» niet opgenomen, omdat de toepassing in de daar bedoelde schakels van de keten niet speelt.”
Conclusie: de verschillende leden bevatten kwaliteitsdelicten
Uit de toelichting volgt dat de eerste drie leden van artikel 1.2.2 Vwb gezamenlijk zich richten tot de gehele keten van het professionele vuurwerk, met als doel te voorkomen dat professioneel vuurwerk in handen komt van niet-professionals. Elk van de leden richt zich tot een eigen doelgroep en stelt gedragingen strafbaar die voor die doelgroep relevant zijn.
De rechtbank leidt hieruit af dat de fabrikant, de importeur en de distributeur de normadressaat zijn van de verboden van lid 1. Voor wat betreft het voorhanden hebben geldt dat ook de detailhandelaar een normadressaat is. De detailhandelaar is daarnaast de normadressaat van het verbod van lid 2. De particulieren (de personen zonder gespecialiseerde kennis) zijn de normadressaten van de verboden van het derde lid. Dit betekent dat de leden 1 en 2 impliciete kwaliteitsdelicten zijn. Het derde lid is een expliciet kwaliteitsdelict, nu de kwaliteit ‘als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis’ in de strafbepaling is opgenomen.
Wat betekent dit voor de bewezenverklaring?
Om tot een bewezenverklaring te komen van een kwaliteitsdelict, is vereist dat de aanwezigheid van de relevante hoedanigheid bewezen kan worden. Voor de begrippen ‘fabrikant’, ‘importeur’ en ‘distributeur’ dient aansluiting gezocht te worden bij de definities uit artikel 1.1.1 Vwb. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat fabrikanten, importeurs en distributeurs professionals zijn. Het gaat om (rechts)personen die op zichzelf genomen gedragingen mogen verrichten met betrekking tot professioneel vuurwerk, maar niet als dit vuurwerk bestemd is voor particulier gebruik.
Het begrip ‘detailhandelaar’ is niet gedefinieerd in het Vwb. Dit maakt dat de inhoud van dit begrip naar normaal spraakgebruik moet worden uitgelegd. In de eerste plaats is een detailhandelaar een professionele verkoper van professioneel vuurwerk. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook een niet-professional als detailhandelaar optreden, maar impliceert het begrip detailhandelaar wel dat sprake is van gedragingen die gericht zijn op structureel en/of systematisch handeldrijven met professioneel vuurwerk, doorgaans ook met onbekenden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte in deze zaak kan worden gekwalificeerd als een detailhandelaar. Verdachte is geen officiële verkoper, maar heeft wel via het internetplatform “Telegram” structureel en systematisch handel gedreven in professioneel vuurwerk. Het professionele vuurwerk werd daarbij in algemene zin aangeboden en vervolgens verkocht aan particulieren. De (impliciet) vereiste aanwezigheid van de hoedanigheid van detailhandelaar is daarmee bewezen.