ECLI:NL:RBAMS:2020:5750

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
23 november 2020
Zaaknummer
13/751803-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot methyl-alfa-fenyl-acetoacetaat en voorbereidingshandelingen voor amfetamineproductie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 november 2020 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Münster in Duitsland. De opgeëiste persoon wordt verdacht van betrokkenheid bij het bestellen en voorhanden hebben van methyl-alfa-fenyl-acetoacetaat (MAPA), een stof die vóór de strafbaarstelling in Nederland en Duitsland werd besteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten die aan de opgeëiste persoon worden verweten, kunnen worden gezien als voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van amfetamine en/of methamfetamine, wat valt onder de lijst van strafbare feiten in bijlage 1 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft het verweer van de verdediging verworpen, dat stelde dat de uitvaardigende autoriteit de feiten niet in redelijkheid had aangeduid als strafbare feiten. De rechtbank oordeelde dat er geen evidente tegenstrijdigheid was tussen de feiten en de aangekruiste categorie in het EAB.

De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die door de Duitse autoriteiten is gegeven, dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in Nederland zijn straf zal kunnen ondergaan. De rechtbank concludeerde dat aan de voorwaarden voor overlevering is voldaan, aangezien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de overlevering toe te staan, toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn die zich verzetten tegen de overlevering, en heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751803-20
RK nummer: 20/4592
Datum uitspraak: 17 november 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 september 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 september 2020 door het
Amtsgericht Münster(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
thans gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 november 2020. Het verhoor heeft, via telehoren, plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.W. Hermens, advocaat te Rotterdam.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van het
Amtsgericht Münstervan 21 september 2020 (referentienummer: 23 Gs 4070/20).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek terzake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

4.1.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet in beginsel achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Duits recht een vrijheidsstraf met een maximum van tenminste drie jaren gesteld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitvaardigende justitiële autoriteit een deel van de strafbare feiten niet in redelijkheid heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De opgeëiste persoon zou volgens het EAB onder meer betrokken zijn geweest bij het bestellen van de stof
methyl-alfa-fenyl-acetoacetaat(hierna: MAPA) voordat deze stof in Duitsland en in Nederland strafbaar was gesteld. De raadsman heeft ter onderbouwing van dit standpunt verwezen naar het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het namens de Europese Unie door de Commissie Verdovende Middelen in te nemen standpunt over de toevoeging van een stof aan tabel I bij het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen en het onderliggende besluit van de Verenigde Naties. [1]
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten in redelijkheid heeft aangekruist als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het deel van de feiten waarop de raadsman doelt, ziet op voorbereidingshandelingen voor het vervaardigen van amfetamine. De stof MAPA kan namelijk worden omgezet in BMP, zijnde een precursor van amfetamine. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de officier van justitie onder meer verwezen naar een uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 5 maart 2020 (ECLI:NL:RBGEL:2020:1785).
Oordeel van de rechtbank
Het is in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om te beoordelen of de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht al dan niet onder de hiervoor genoemde lijst vallen en welk feit dient te worden aangekruist. Enkel in gevallen waarin sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie zou dit tot de conclusie moeten leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten niet in redelijkheid heeft aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de uitvaardigende justitiële autoriteiten de feiten in redelijkheid heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Uit het EAB blijkt dat de verdenking die rust op de opgeëiste persoon, te weten onder meer het bestellen en voorhanden hebben van de stof MAPA, door de Duitse autoriteiten, kennelijk in het licht van de feiten 2 tot en met 4 wordt gezien als een voorbereidingshandeling voor het vervaardigen van de verdovende middelen amfetamine en/of methamfetamine. Voorbereidingshandelingen tot het plegen van drugsgerelateerde feiten kunnen in redelijkheid worden gebracht onder een feit vermeld onder nummer 5 in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Dat het enkele bestellen en bezit van deze middelen destijds in Duitsland als zodanig niet zelfstandig strafbaar zouden zijn gesteld, leidt daarom niet tot een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie.
De rechtbank verwerpt het verweer.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij terzake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Die Leitende Oberstaatsanwältin in Münsterheeft op 19 november 2020 (de rechtbank begrijpt: 19 oktober 2020) de volgende garantie gegeven:
Met betrekking tot uw vooraf genoemde e-mail van 15.10.2020, geef ik u de eer om de overdracht terug naar Nederland te garanderen ten aanzien van de verdachte [opgeëiste persoon] in het geval dat de verdachte na zijn uitlevering aan de Bondsrepubliek Duitsland tot een executeerbare vrijheidsstraf wordt veroordeeld.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B en D van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden door zich of een ander middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen,
en:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden door stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Standpunt van de officier van justitie
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Duitse autoriteiten plaats te vinden. De volgende argumenten zijn aangevoerd:
  • het onderzoek is in Duitsland aangevangen;
  • het bewijs bevindt zich in Duitsland;
  • de rechtsorde in Duitsland is geschokt, en:
  • de medeverdachten worden in Duitsland vervolgd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren, omdat de afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten de voorkeur zou verdienen. De meer strafwaardige onderdelen van de beschuldiging hebben in Nederland plaatsgevonden, nu de stof MAPA in Nederland zou zijn verwerkt tot amfetamine en methamfetamine.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier van justitie opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a OLW

Standpunten ter zitting
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich, zakelijk weergegeven, op het standpunt gesteld dat de overlevering ook anderszins dient te worden geweigerd. De opgeëiste persoon is op 2 november 2020 door de politie gehoord in een Nederlandse strafzaak die ziet op de productie van synthetische drugs, geïnitieerd door het Landelijk Parket Zwolle. Nu deze strafzaak wellicht betrekking heeft op feiten die zijn gepleegd in dezelfde periode als waarop het feitencomplex in het EAB ziet, zou er sprake kunnen zijn van een strafvervolging in Nederland voor feiten die overeenkomen met de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht.
De officier van justitie heeft meegedeeld dat zij niet over informatie beschikt met betrekking tot een lopende vervolging in Nederland van de opgeëiste persoon.
Oordeel van de rechtbank
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, OLW wordt de overlevering van de opgeëiste persoon niet toegestaan voor feiten terzake waarvan tegen hem een strafvervolging in Nederland gaande is. De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht niet is gebleken dat sprake is van een tegen de opgeëiste persoon aangevangen strafvervolging in Nederland welke betrekking zou hebben op (deels) dezelfde feiten als waarvoor de overlevering wordt verzocht. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a OLW doet zich daarom niet voor. De rechtbank ziet evenmin aanleiding hieromtrent nader onderzoek te doen.
De rechtbank verwerpt het verweer.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Münster(Duitsland).
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en M.J. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 november 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Europese Commissie, Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het namens de Europese Unie tijdens de 63e zitting van de Commissie Verdovende Middelen in te nemen standpunt over de toevoeging van een stof aan tabel 1 bij het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen van 17 januari 2020, COM(2020) 17 final; Decision 63/1, Inclusion of methyl