In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 6 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een opdrachtgever en twee aannemers. De opdrachtgever, aangeduid als [eiseres], had een opdracht gegeven aan [gedaagde 1], die opereerde onder de handelsnaam [handelsnaam 1], voor het leggen van tegels in haar woning. De opdracht werd uitbesteed aan [gedaagde 2], die onder de handelsnaam [handelsnaam 2] opereerde. De opdrachtgever heeft gesteld dat het tegelwerk ondeugdelijk is uitgevoerd en heeft schade geleden als gevolg van deze tekortkomingen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde 1] in verzuim was en dat er verstek is verleend tegen deze gedaagde. De vordering van [eiseres] is toegewezen, waarbij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling van schadevergoeding, buitengerechtelijke incassokosten en expertisekosten. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat [gedaagde 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] door niet zorgvuldig om te gaan met haar belangen, ondanks dat hij niet de hoofdaannemer was. De vordering van [eiseres] is gebaseerd op artikel 6:87 van het Burgerlijk Wetboek, dat betrekking heeft op vervangende schadevergoeding.