Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 3] , vertegenwoordigd door gemachtigde mr. F Wiersma van ARAG Rechtsbijstand, vordert € 1.171,61 aan vergoeding van materiële schade en € 4.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts verzoekt hij tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.4.2.Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij bereid is het bedrag te betalen dat de rechtbank zal opleggen. Hij heeft gevraagd om het bedrag te matigen en om termijnbetaling. De raadsman heeft, onder verwijzing naar zijn pleitnota en een vonnis van deze rechtbank van 31 oktober 2019, naar voren gebracht dat de vordering voor wat betreft een deel van de materiële schade onvoldoende is onderbouwd en dat de benadeelde partij voor dat gedeelte niet-ontvankelijk in zijn vordering dient te worden verklaard. Dat betreft de schoenen, het T-shirt, de kosten van de ambulance en de kosten voor de fysiotherapie. Voor het overige gedeelte van de materiële schade refereert de raadsman aan het oordeel van de rechtbank. De immateriële schade dient stevig te worden gematigd tot een bedrag van € 1.000,00.
6.4.3.Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] door het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering van de volgende posten is betwist:
1. Schoenen
2. T-shirt
3. Eigen risico medische kosten (ambulance)
4. Fysiotherapie
5. Immateriële schade (matigen tot € 1.000,00).
Als uitgangspunt heeft te gelden dat degene die rechtstreekse schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich ter zake zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij kan voegen in het strafproces. De rechtbank is van oordeel dat de posten 3 (kosten handchirurg), 5 en 6, ten aanzien waarvan door de verdediging geen verweer is gevoerd, rechtstreeks voortvloeien uit het bewezenverklaarde. De rechtbank zal deze schadeposten daarom toewijzen.
De gevorderde vergoeding voor de onder 1, 2, 3 (ambulance) en 4 betwiste posten komt de rechtbank gelet op de goed en degelijk onderbouwde vordering ook niet onrechtmatig of ongegrond voor. Deze schadeposten zijn het gevolg van het handelen van verdachte en zullen daarom worden toegewezen. Voor de posten 3 en 4 zal geen wettelijke rente worden toegerekend, omdat deze kosten nog niet bij de benadeelde partij in rekening zijn gebracht.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding van € 1.171,61 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over een deel van dat bedrag, te weten € 283,62, vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 7 augustus 2020, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde lichamelijk en psychisch letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Gezien de onderliggende onderbouwing van de vordering en gelet op de aard en ernst van de verwondingen en de psychische gevolgen, alsmede rekening houdend met de geldbedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegerekend, acht de rechtbank vergoeding van een geldbedrag van € 2.000,00 billijk, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 7 augustus 2020, tot aan de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 3] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 en 2 primair bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 3.171,61, vermeerderd met de wettelijke rente over een deel van dat bedrag, te weten € 2.238,62, vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 7 augustus 2020, tot aan de dag van de algehele voldoening.