ECLI:NL:RBAMS:2020:5674

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
19 november 2020
Zaaknummer
13-203379-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal gevolgd van geweld en zware mishandeling met eendaadse samenloop

Op 18 november 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal gevolgd van geweld en zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 7 augustus 2020 in Amsterdam, waar de verdachte samen met anderen een aantal blikjes bier heeft gestolen uit een Albert Heijn winkel. De verdachte heeft de blikjes in zijn rolkoffer gestopt en probeerde de winkel te verlaten zonder te betalen. Medewerkers van de winkel, waaronder [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], hebben de verdachte aangesproken, waarna hij hen heeft geduwd en met [slachtoffer 3] heeft geworsteld. Tijdens deze worsteling heeft de verdachte [slachtoffer 3] in zijn oor en vinger gebeten, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld en dat er sprake was van een eendaadse samenloop van diefstal en zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan [slachtoffer 3] voor de geleden materiële en immateriële schade, die voortvloeide uit het incident.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13-203379-20
Datum uitspraak: 18 november 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 november 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G.P. Sholeh, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. N.D. de Fluiter, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij,
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde,
op 7 augustus 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer blikje(s) bier, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan de Albert Heijn aan de [adres] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , medewerkers van de Albert Heijn en/of [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte,
- [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , medewerkers van de Albert Heijn, heeft geduwd en/of
- met [slachtoffer 3] heeft geworsteld (nadat zij op de grond waren gevallen) en/of
- [slachtoffer 3] in zijn vinger en/of oor heeft gebeten.
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde,
op of omstreeks 7 augustus 2020 te Amsterdam aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gedeeltelijk afgebeten oor, heeft toegebracht door opzettelijk met kracht meermalen, althans eenmaal, in het oor te bijten.
Subsidiair,
op of omstreeks 7 augustus 2020 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met kracht in het oor heeft gebeten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Verdachte heeft de blikjes bier vanuit de winkelwagen in zijn rolkoffer gestopt en wilde vervolgens zonder te betalen de kassa passeren. Dat is gezien door de medewerkers van Albert Heijn en wordt ook bevestigd door de camerabeelden. Door deze artikelen uit het zicht van de rechthebbende te onttrekken is er sprake van een voltooide diefstal.
Het geweldsaspect kan ook worden bewezen. Verdachte werd door de aangever verzocht te blijven wachten in afwachting van de politie, maar hij wilde de winkel verlaten en heeft daarbij fors geweld gebruikt door onder meer het slachtoffer [slachtoffer 3] in zijn oor en in zijn vinger te bijten. Door deze gedragingen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een diefstal gevolgd van geweld en zware mishandeling van slachtoffer [slachtoffer 3] . Uit de letselverklaring blijkt dat het gaat om zichtbaar letsel. Het afbijten van een stukje oor met als gevolg een litteken in het gezicht dat nooit meer zal herstellen. Dit kan blijkens rechtspraak van de Hoge Raad worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel (ECLI:NL:HR:2018:1881).
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, onder verwijzing naar zijn pleitnota, naar voren gebracht dat de onder 1 ten laste gelegde diefstal gevolgd van geweld niet kan worden bewezen. Verdachte heeft de blikjes bier in de winkel in zijn niet afgesloten rolkoffer gestopt, omdat hij in de veronderstelling was dat de medeverdachte deze zou betalen. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte in de rij gaat staan voor de kassa’s. Op dat moment wist hij niet dat de medeverdachte al uit de winkel was gelopen. Als verdachte wordt aangesproken door de medewerker van Albert Heijn, loopt hij met hem mee omdat hij op geen enkel moment heeft geprobeerd te verbergen dat hij producten uit de winkel bij zich had. Vanwege de taalbarrière -verdachte spreekt geen woord Engels - is het hem niet gelukt zijn kant van het verhaal duidelijk te maken en hij heeft in paniek geprobeerd de winkel te verlaten. Hieruit kan niet worden afgeleid dat verdachte het oogmerk had om de blikjes bier zich wederrechtelijk toe te eigenen, zodat hij van de onder 1 ten laste gelegde winkeldiefstal dient te worden vrijgesproken.
Door de raadsman is verder bepleit dat in het geval verdachte zich niet heeft schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal, hij zich mocht verdedigen tegen de wederrechtelijk aanranding van [slachtoffer 3] . Verdachte werd van achteren om zijn nek gegrepen en kwam daarbij ten val. Tijdens de worsteling is hij in zijn ogen gestoken met een of meer vingers. Verdachte raakte door deze onverhoedse aanval in paniek, probeerde zich los te maken en heeft in het oor en de vinger van [slachtoffer 3] gebeten. De raadsman doet een beroep op noodweer(exces), nu het handelen van [slachtoffer 3] onrechtmatig was.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte een winkelwagen had, waar hij in eerste instantie de blikjes bier in heeft gezet. Op een gegeven moment, terwijl verdachte nog midden in de winkel staat, hevelt hij de blikjes bier vanuit zijn winkelwagen over in zijn rolkoffer. Hoewel deze rolkoffer niet geheel was dichtgeritst, heeft verdachte de inhoud van deze rolkoffer aan het zicht onttrokken. Verdachte heeft zich vervolgens in de richting van de kassa’s begeven, alwaar hij is aangesproken door een medewerker van Albert Heijn.
De rechtbank is van oordeel dat dit handelen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm niet anders kan worden geduid dan dat de opzet van verdachte reeds op het moment dat hij de blikjes bier vanuit de winkelwagen in zijn rolkoffer stopte, en daardoor de feitelijk heerschappij over deze blikjes kreeg, was gericht op het wederrechtelijk wegnemen van deze goederen. De verklaring van verdachte dat hij dacht dat zijn vriend zou afrekenen, acht de rechtbank, gelet op voornoemd handelen, dan ook niet aannemelijk.
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat verdachte, nadat hij op heterdaad was betrapt, met de medewerker van Albert Heijn stond te wachten op de komst van de politie. Verdachte liet blijken niet op de politie te willen wachten door meerdere malen “no arrest!” te roepen. Hij duwde vervolgens deze medewerker en haar collega weg om naar de uitgang van deze winkel te lopen. Verdachte werd vervolgens door het latere slachtoffer [slachtoffer 3] tegen gehouden, waarna een worsteling ontstond en beide mannen op de grond zijn gevallen. In geval van betrapping op heterdaad mag een oplettende omstander de dader met gepast geweld aanhouden. Het geweld dat door [slachtoffer 3] is gebruikt bij de aanhouding van verdachte, merkt de rechtbank aan als proportioneel. Van buitensporig geweld jegens verdachte is niet gebleken. Het verweer van de raadsman dat sprake zou zijn van een onrechtmatige aanhouding kan dan ook niet slagen. De rechtbank gaat voorbij aan de verklaring van verdachte dat hij tijdens de worsteling in zijn ogen is gestoken en zich daarom in paniek heeft geprobeerd los te maken door het slachtoffer [slachtoffer 3] in oor en vinger te bijten, nu deze verklaring verder niet wordt ondersteund in het dossier. Er is aldus geen sprake van een noodweer(exces)situatie. Het handelen van verdachte merkt de rechtbank aan als geweld om, bij betrapping op heterdaad, ‘koste wat het kost’ de vlucht mogelijk te maken. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een winkeldiefstal gevolgd door geweld.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de onder 2 primair ten laste gelegde zware mishandeling wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Bij de beantwoording van de vraag of [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, stelt de rechtbank voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd als dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, zijn belangrijke factoren de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Gedurende de hiervoor omschreven worsteling tussen verdachte en slachtoffer [slachtoffer 3] heeft verdachte het slachtoffer onder meer in zijn oor gebeten. Uit de Letselrapportage Forensische Geneeskunde van 10 augustus 2020 volgt dat na onderzoek in het ziekenhuis een stukje van de oorschelp bleek te ontbreken en uit de nadere onderbouwing van het letsel aan het oor, zoals gevoegd bij het voegingsformulier, is duidelijk geworden dat het oor nog steeds pijn doet bij lichte druk op de oorschelp. Er is een zichtbare afwijking aan de oorschelp en het slachtoffer wordt hierdoor constant herinnerd aan deze blijvende schade en aan het incident met verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat het letsel dat [slachtoffer 3] door de gedragingen van verdachte heeft opgelopen zwaar lichamelijk letsel oplevert, gelet op de aard van de verwondingen en de gevolgen daarvan. Het uiterlijk van [slachtoffer 3] is door het extreme gedrag van de verdachte blijvend ontsierd en er is geen uitzicht op volledig herstel. Dit betekent dat de onder 2 primair ten laste gelegde zware mishandeling kan worden bewezen.
3.3.2.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte,
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde,
op 7 augustus 2020 te Amsterdam blikjes bier, die toebehoorden aan de Albert Heijn aan het [adres] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , medewerkers van de Albert Heijn en [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , medewerkers van de Albert Heijn, heeft geduwd en
- met [slachtoffer 3] heeft geworsteld, nadat zij op de grond waren gevallen, en
- [slachtoffer 3] in zijn vinger en oor heeft gebeten.
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde,
op 7 augustus 2020 te Amsterdam aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gedeeltelijk afgebeten oor, heeft toegebracht door opzettelijk met kracht in het oor te bijten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

Het verweer van de raadsman dat het handelen van het slachtoffer [slachtoffer 3] onrechtmatig was, heeft de rechtbank hiervoor weerlegd in rubriek 3. Voor zover de raadsman een beroep heeft gedaan op noodweer, dan wel noodweerexces, kan dit verweer niet slagen nu geen sprake is geweest van een noodweersituatie.
De bewezen geachte feiten zijn dan ook volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is eveneens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straf en de maatregel

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de onder 1 en 2 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest.
De winkeldiefstal en het gewelddadige optreden van verdachte hebben grote impact gehad op de medewerkers van Albert Heijn en het slachtoffer [slachtoffer 3] , die als omstander de winkelmedewerkers te hulp wilde schieten. Hij heeft deze moedige daad moeten bekopen met het verlies van een stuk van zijn oor, letsel aan zijn vinger, en langdurige psychische schade. Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de eendaadse samenloop, alsmede met de buitenlandse documentatie van verdachte.
6.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft als standpunt naar voren gebracht dat de verdachte naar Nederland is gekomen om te werken. Hij verzoekt de buitensporige hoge eis te matigen en eventueel een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een diefstal gevolgd van geweld en een zware mishandeling van slachtoffer [slachtoffer 3] , zoals hiervoor bewezen is verklaard. Winkeldiefstallen zijn ergerlijke feiten die voor veel overlast zorgen en schade toebrengen aan de gedupeerde slachtoffers. Daarnaast brengt het bij de benadeelden gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg. Door geweld te plegen na betrapt te zijn, laat verdachte bovendien zien dat hij bereid is om extreem fysiek verzet te plegen bij betrapping, met alle gevolgen van dien voor het slachtoffer [slachtoffer 3] . Hij wordt door het blijvende letsel, waarbij hij een stuk van zijn oor is verloren, continu herinnerd aan deze traumatische ervaring en loopt nog steeds bij (onder meer) de fysio- en manueel therapeut voor behandelingen aan zijn rug en schouder.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de buitenlandse documentatie van verdachte, te weten een uittreksel Justitiële Documentatie uit het European Criminal Records Information System (ECRIS) van 7 augustus 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder en herhaaldelijk in Polen en ook eenmaal in het Verenigd Koninkrijk wegens vermogensdelicten is veroordeeld. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij naar Nederland is gekomen om te werken en dat hij er spijt van heeft dat hij het slachtoffer in zijn vinger en oor heeft gebeten. Verdachte heeft bevestigd dat hij in Polen een strafblad heeft. Zijn familie in Polen was arm en vanwege die omstandigheid heeft hij diefstallen gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat het verleden en de gedragingen van verdachte, door dit soort gewelddadige delicten onder invloed van alcohol te plegen, niet in het voordeel van verdachte kunnen worden opgevat.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank tenslotte gelet op de landelijke oriëntatiepunten en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank acht alles overwegende een gevangenisstraf van zes maanden uit oogpunt van vergelding en normhandhaving passend en geboden.
6.4.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 3] , vertegenwoordigd door gemachtigde mr. F Wiersma van ARAG Rechtsbijstand, vordert € 1.171,61 aan vergoeding van materiële schade en € 4.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts verzoekt hij tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gevraagde schade bestaat uit de volgende posten:
1. Schoenen € 165,00
2. T-shirt - 22,70
3. Eigen risico medische kosten (ambulance en handchirurg) - 745,11
4. Fysiotherapie - 142,88
5. Medische middelen - 62,40
6. Reis- en parkeerkosten - 33,52
7. Immateriële schade - 4.000,00
6.4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij goed is onderbouwd en daarom volledig kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente. De benadeelde partij zal de rest van zijn leven zichtbaar letsel hebben aan zijn oor en het incident zal gepaard gaan met langdurige psychische gevolgen.
6.4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij bereid is het bedrag te betalen dat de rechtbank zal opleggen. Hij heeft gevraagd om het bedrag te matigen en om termijnbetaling. De raadsman heeft, onder verwijzing naar zijn pleitnota en een vonnis van deze rechtbank van 31 oktober 2019, naar voren gebracht dat de vordering voor wat betreft een deel van de materiële schade onvoldoende is onderbouwd en dat de benadeelde partij voor dat gedeelte niet-ontvankelijk in zijn vordering dient te worden verklaard. Dat betreft de schoenen, het T-shirt, de kosten van de ambulance en de kosten voor de fysiotherapie. Voor het overige gedeelte van de materiële schade refereert de raadsman aan het oordeel van de rechtbank. De immateriële schade dient stevig te worden gematigd tot een bedrag van € 1.000,00.
6.4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] door het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering van de volgende posten is betwist:
1. Schoenen
2. T-shirt
3. Eigen risico medische kosten (ambulance)
4. Fysiotherapie
5. Immateriële schade (matigen tot € 1.000,00).
Als uitgangspunt heeft te gelden dat degene die rechtstreekse schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich ter zake zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij kan voegen in het strafproces. De rechtbank is van oordeel dat de posten 3 (kosten handchirurg), 5 en 6, ten aanzien waarvan door de verdediging geen verweer is gevoerd, rechtstreeks voortvloeien uit het bewezenverklaarde. De rechtbank zal deze schadeposten daarom toewijzen.
De gevorderde vergoeding voor de onder 1, 2, 3 (ambulance) en 4 betwiste posten komt de rechtbank gelet op de goed en degelijk onderbouwde vordering ook niet onrechtmatig of ongegrond voor. Deze schadeposten zijn het gevolg van het handelen van verdachte en zullen daarom worden toegewezen. Voor de posten 3 en 4 zal geen wettelijke rente worden toegerekend, omdat deze kosten nog niet bij de benadeelde partij in rekening zijn gebracht.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding van € 1.171,61 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over een deel van dat bedrag, te weten € 283,62, vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 7 augustus 2020, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde lichamelijk en psychisch letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Gezien de onderliggende onderbouwing van de vordering en gelet op de aard en ernst van de verwondingen en de psychische gevolgen, alsmede rekening houdend met de geldbedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegerekend, acht de rechtbank vergoeding van een geldbedrag van € 2.000,00 billijk, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 7 augustus 2020, tot aan de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 3] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 en 2 primair bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 3.171,61, vermeerderd met de wettelijke rente over een deel van dat bedrag, te weten € 2.238,62, vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 7 augustus 2020, tot aan de dag van de algehele voldoening.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 55, 302 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde levert op:
Eendaadse samenloop van
diefstal gevolg van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken
en
zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
zes maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 1.171,61 aan vergoeding van materiële schade en € 2.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over een deel van dat bedrag, te weten: € 2.238,62, vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 7 augustus 2020, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 3.171,61 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over een deel van dat bedrag, te weten: € 2.238,62, vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 7 augustus 2020, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 41 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Eichperger, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en M.E. Grijsen, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 november 2020.