3.4Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat sprake is geweest van een ernstig ongeval waardoor het slachtoffer [slachtoffer] om het leven is gekomen. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte schuld heeft gehad aan het veroorzaken van dat ongeval.
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 WVW te komen, moet een bepaalde mate van schuld worden vastgesteld. Alleen wanneer er sprake is van aanmerkelijke schuld – een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid – kan een verdachte strafrechtelijk worden veroordeeld voor overtreding van artikel 6 WVW.
Bij de beoordeling van de vraag of de verdachte schuld heeft gehad aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (Hoge Raad 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822). De rechtbank stelt vast dat uit het dossier is gebleken dat uitvoerig onderzoek is gedaan. Zo heeft een vermijdbaarheidsberekening plaatsgevonden, is onderzoek gedaan naar de stopafstand en is op basis van beeldonderzoek een schatting gemaakt van de snelheid waarmee verdachte kort voor het moment van de aanrijding heeft gereden. De rechtbank constateert dat bepaalde factoren (zoals de exacte locatie van de aanrijding, de reactietijd van verdachte en de snelheid waarmee de fietser heeft gereden) op basis van de stukken in het dossier niet zijn komen vast te staan en dat in het kader van de bovengenoemde onderzoeken is gewerkt met aannames. De uitkomsten van die onderzoeken zijn daarom aangeduid in schattingen (uitgaande van die aannames) en daarbij zijn veelal marges vermeld. Daarmee zal de rechtbank rekening houden bij de beoordeling van die onderzoeksresultaten.
De snelheid
De snelheid waarmee verdachte kort voor het moment van de aanrijding heeft gereden is van belang voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Over de snelheid waarmee verdachte vlak voor het moment van de aanrijding zou hebben gereden volgt uit het dossier het volgende.
In het beeldonderzoek van 1 juli 2019 van het NFI naar de snelheid van de auto zijn kans-intervallen berekend voor de gemiddelde snelheid van de auto op basis van de metingen met gebruik van referentiebeelden van een vergelijkbare zaak uit 2017. Dat heeft geleid tot een schatting van de snelheid van de auto, aan de hand van de beelden van het huidige incident.
Hieruit volgt dat:
- er een kans van 90% is dat de snelheid waarmee de auto heeft gereden tussen de 66 en 71 kilometer per uur lag;
- er een kans van 95% is dat de snelheid waarmee de auto heeft gereden tussen de 65 en 71 kilometer per uur lag;
- er een kans van 97,5% is dat de snelheid waarmee de auto heeft gereden tussen de 64 en 72 kilometer per uur lag;
- er een kans van 99% is dat de snelheid waarmee de auto heeft gereden tussen de 64 en 72 kilometer per uur lag.
De beste schatter voor de gemiddelde snelheid van de auto bedraagt 69 kilometer per uur.
Uit de door Uber verstrekte GPS-data volgt dat door verdachte op 13 januari 2019 rond het tijdstip van de aanrijding met de volgende snelheid is gereden:
Tijdstip
Snelheid in kilometer per uur
2019-01-13 3:07:55
59,8133
2019-01-13 3:07:56
63,7982
2019-01-13 3:07:57
63,7982
2019-01-13 3:07:58
69,196
2019-01-13 3:07:59
69,196
2019-01-13 3:08:00
47,224
2019-01-13 3:08:01
47,224
2019-01-13 3:08:02
9,0948
De rechtbank ziet geen reden om aan de uitkomsten van het beeldonderzoek van het NFI en de daarop gebaseerde schatting van de snelheid te twijfelen. Over onder meer de opzet en methode van het onderzoek is aanvullend gerapporteerd en de raadsvrouw heeft niet aannemelijk gemaakt dat de uitkomsten onbetrouwbaar zijn. Bovendien vinden de resultaten steun in de door Uber verstrekte gps-gegevens over de snelheid van de auto rondom het moment van het ongeval. De raadsvrouw leidt uit de hierboven genoemde gps-gegevens af, dat de snelheid van de auto direct voor het ongeval 59 km per uur was. Zij stelt dat het niet mogelijk is dat twee keer exact dezelfde snelheid wordt gereden en meent dat snelheidsbepalingen die identiek zijn, om die reden niet meegenomen moeten worden. Mede gelet op de door getuige [getuige 1] ter zitting gegeven toelichting gaat de rechtbank ervan uit dat bij de hierboven weergegeven tijdstippen de daadwerkelijk bepaalde snelheid vermeld staat, behalve waar het de tweede keer is dat exact dezelfde snelheid staat vermeld. Zoals getuige [getuige 1] heeft toegelicht is het waarschijnlijk dat waar het die tweede snelheidsbepaling betreft, niet een nieuwe meting is verricht, maar de locatiebepaling van de eerdere meting opnieuw is doorgegeven aan het systeem, wat leidt tot een identieke snelheidsbepaling. De stelling van de raadsvrouw dat de dubbele getallen in zijn geheel niet moeten meegeteld wordt om die reden ook verworpen. Concluderend blijkt uit deze gps-gegevens dat de snelheid van de auto is verhoogd tot ruim 69 kilometer per uur, waarna de snelheid, vermoedelijk door het ongeval, snel afneemt.
Gelet op de marges en aannames die inherent zijn aan de beide hiervoor besproken methodes van snelheidsbepaling, kan de rechtbank op basis van het dossier niet komen tot een exacte bepaling van de snelheid waarmee verdachte heeft gereden direct voorafgaand aan de aanrijding. Op basis van het voorgaande komt de rechtbank wel tot het oordeel dat verdachte heeft gereden met een snelheid die veel hoger was dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur.
Voldoende vergewist?
Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden of kan worden vastgesteld dat verdachte de fietser heeft kunnen en moeten zien.
Uit de slachtofferverklaringen blijkt dat er bij de nabestaanden van de fietser veel gedachten en gevoelens over het incident leven, waaronder dat de fietser altijd uiterst voorzichtig was en dat verdachte zich juist onvoorzichtig en onverantwoordelijk zou hebben gedragen. De rechtbank heeft begrip voor deze emoties, maar treft in het dossier geen aanknopingspunten om aan te nemen dat verdachte niet zou hebben gekeken of zou zijn afgeleid.
Verdachte heeft verklaard dat hij de fietser niet heeft gezien en voor het ongeval niet heeft geremd. Deze verklaring wordt ondersteund door het gegeven dat op het wegdek geen rem-blokkeersporen zijn aangetroffen. De beide passagiers in de taxi, [passagier 1] en [passagier 2] , verklaren ter plaatse als getuige dat zij ineens een knal hoorden, maar niet wisten waar vandaan. Getuige [passagier 1] verklaart bij de politie dat hij plotseling een knal hoorde en snapte dat er iets geraakt was. Getuige [passagier 2] , die rechts achterin zat, heeft verklaard dat hij uit het rechterraam keek en net weer iets wilde zeggen toen hij een knal hoorde. Hij vroeg wat er gebeurd was en toen zei verdachte dat hij iemand had aangereden. De rechtbank gaat er gelet op het voorgaande van uit dat verdachte het slachtoffer niet heeft gezien.
Voor de beoordeling van deze vraag of verdachte de fietser had kunnen en moeten zien acht de rechtbank de volgende omstandigheden van belang.
Op camerabeelden van het ongeval is het volgende te zien. De fietser komt aanfietsen over het fietspad van de Heemstedestraat. Te zien is dat zij links afslaat, de rijbaan van de Heemstedestraat wil oversteken, gaande in de rijrichting van de Poeldijkstraat. Vervolgens is te zien dat de fietser niet stopt voor de oversteek, maar doorfietst. Hierbij is een klein licht flitsje aan de achterzijde van de fiets te zien, mogelijk afkomstig van een reflector aan de achterzijde van de fiets. De positie waarop de fietser op de fiets zit, verandert en het lijkt erop alsof zij gaat staan op haar trappers en dus rechtop gaat staan.
Uit de tijd die meeloopt met de camerabeelden komt naar voren dat het hele incident, vanaf het moment dat de fietser afsloeg tot het moment waarop de auto in beeld komt en de aanrijding plaatsvindt, in een tijdsbestek van 1 à 2 seconden heeft plaatsgevonden.
In het vermijdbaarheidsonderzoek dat op 18 augustus 2019 door verbalisant [naam verbalisant 1] is opgemaakt, is onderzocht in hoeverre de overschrijding van de maximumsnelheid van invloed is geweest op deze aanrijding. De rechtbank stelt daarbij vast dat diverse aannames zijn gedaan in de in het vermijdbaarheidsonderzoek gestelde scenario’s, waaronder het rijden met constante snelheid en een aanname met betrekking tot de reactietijd. Zo wordt er gerekend met een reactietijd van 1 seconde. In een aanvulling op het rapport staat dat als verdachte de fietser niet aan zag komen en in het geheel niet gereageerd heeft, en daar gaat de rechtbank vanuit, de vermijdbaarheidsberekening niet op gaat.
De rechtbank concludeert dat het gelet op alle omstandigheden, met name dat het hele incident in 1 à 2 seconden heeft plaatsgevonden, maar zeer de vraag is of verdachte, zelfs als hij met maximaal 50 kilometer per uur zou hebben gereden, tijdig zou hebben
kunnenreageren. Aanknopingspunten dat verdachte zijn blik niet op de weg heeft gericht, en zich dus niet (voldoende) heeft vergewist en is blijven vergewissen of de voorrangsweg waarop hij reed vrij was van enig kruisend en/of naderend verkeer, volgen niet uit het dossier.
Conclusie: vrijspraak artikel 6 WVW
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat het enkele rijden met een te hoge snelheid weliswaar als een ernstige verkeersfout kan worden aangemerkt, waarvan de gevolgen groot zijn geweest, maar deze verkeersfout acht de rechtbank onvoldoende om te spreken van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Van andere feiten en omstandigheden die meebrengen dat aan verdachte een schuldverwijt in de zin van artikel 6 WVW kan worden gemaakt is niet gebleken en daarom zal verdachte van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring artikel 5 WVW
Het voorgaande laat onverlet dat verdachte kan worden verweten evident een fout te hebben begaan. Verdachte heeft met een veel te hoge snelheid gereden, waardoor op de weg een gevaarlijke situatie is ontstaan. Verdachte is daarbij in botsing gekomen met de fietser, waarna zij is overleden. Het gedrag van verdachte kan daarom als gevaarzettend in de zin van artikel 5 WVW worden aangemerkt.
Gelet op al hetgeen hierboven is overwogen, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan.
Voorwaardelijke verzoeken
Door de raadsvrouw is verzocht om – in het geval de rechtbank niet tot vrijspraak komt – [naam verbalisant 1] , [naam specialist] , de GPS specialist op het gebied van de Uber-app en [passagier 1] als getuigen te horen.
[naam verbalisant 1]
De raadsvrouw heeft verzocht [naam verbalisant 1] als deskundige te ondervragen met betrekking tot het vermijdbaarheidsonderzoek en de berekening van de stopafstand. Nu deze gegevens niet hebben bijgedragen aan de bewezenverklaring, zal de rechtbank dit verzoek van de verdediging onbesproken laten.
[naam specialist]
De raadsvrouw heeft verzocht [naam specialist] als getuige te ondervragen over de deskundigheid en de door het NFI toegepaste onderzoeksmethode. De rechtbank heeft dit verzoek hierboven al besproken. Het verzoek wordt afgewezen. De verdediging is hierdoor niet in haar belangen geschaad.
GPS specialist op het gebied van de Uber-app
De raadsvrouw heeft verzocht de GPS specialist te ondervragen over welke snelheden daadwerkelijk zijn gemeten en of de stelling van de verdediging dat de laatst geregistreerde snelheidsmeting voor de aanrijding 59,81 kilometer per uur is geweest en de eerst geregistreerde snelheidsmeting na de aanrijding 9,09 kilometer per uur, juist is. Gebleken is dat er op dit gebied geen specialist is bij Uber. Bovendien heeft de raadsvrouw de getuige [getuige 1] , tactisch rechercheur, hierover op zitting bevraagd. De verdediging heeft niet onderbouwd waarom hiermee niet kan worden volstaan. Het verzoek wordt gelet op dit alles afgewezen. De verdediging is hierdoor niet in haar belangen geschaad.
[passagier 1]
Getuige [passagier 1] heeft op verschillende momenten wisselend verklaard over de snelheid waarmee verdachte zou hebben gereden op 13 januari 2019. De raadsvrouw wenst hem hierover te ondervragen. Nu de verklaring van de getuige op dit punt niet heeft bijgedragen aan de bewezenverklaring, zal de rechtbank dit verzoek van de verdediging onbesproken laten.