ECLI:NL:RBAMS:2020:5436

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
RK 20/3318
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inbeslagname van iPhone in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 oktober 2020 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, die in beslag genomen was van zijn iPhone 6. Het klaagschrift werd op 30 juni 2020 ingediend en het Openbaar Ministerie heeft zijn standpunt op 11 augustus 2020 en 14 oktober 2020 schriftelijk kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare raadkamer op 16 oktober 2020 was klager niet aanwezig, maar zijn raadsman, mr. V.Y. Ramdhan, heeft het standpunt van klager toegelicht. Klager betoogde dat de inbeslagname onrechtmatig was, omdat hij al als verdachte was aangemerkt voordat het bevel tot uitlevering van de telefoon werd gegeven. De raadsman voerde aan dat de telefoon niet meer nodig was voor het onderzoek, aangezien het Openbaar Ministerie voldoende tijd had gehad om onderzoek te doen en klager zijn telefoon nodig had voor werk en persoonlijke redenen.

Het Openbaar Ministerie verzet zich tegen de teruggave van de telefoon, stellende dat het belang van strafvordering vereist dat het beslag wordt voortgezet, omdat er nog onderzoek naar de telefoon gaande is. De rechtbank oordeelde echter dat de inbeslagname onrechtmatig was, omdat het bevel tot uitlevering niet aan klager had mogen worden gegeven, aangezien hij al als verdachte was aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beklag gegrond en gelastte de teruggave van de iPhone 6 aan klager. Deze beslissing werd genomen door mr. L. Dolfing, rechter, in aanwezigheid van mr. L.P.H. Borghans, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 30 oktober 2020.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/294704-19
RK: 20/3118
Beschikking op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager] ,
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman, mr. V.Y. Ramdhan, [adres] ,
klager, tevens beslagene.

1.Procesgang

Het klaagschrift is op 30 juni 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op 11 augustus 2020 schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt. Op 14 oktober 2020 heeft het Openbaar Ministerie haar standpunt schriftelijk aangevuld.
De rechtbank heeft op 16 oktober 2020 de raadsman van klager en de officier van justitie, mr. M.A. van der Vlugt, in openbare raadkamer gehoord.
Klager is, hoewel geldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het klaagschrift

Het klaagschrift strekt tot teruggave van het in beslag genomen voorwerp, te weten: een iPhone 6 (goednummer: 5849881).
In het klaagschrift is opgenomen dat, gelet op het doel waarvoor het beslag is gelegd, het strafvorderlijk belang niet verlangt dat het beslag nog langer wordt voortgezet nu enig onderzoek aan de telefoon inmiddels zal zijn verricht. Een onderzoek van ruim zes maanden aan een telefoon is onwaarschijnlijk. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie niet aangegeven dat er nog langer onderzoek dient te worden verricht naar de telefoon. Klager wordt door de voortduring van het beslag onevenredig zwaar in zijn belangen getroffen, nu hij geen gebruik kan maken van zijn telefoon en niet kan beschikken over privacy informatie, zoals familiefoto’s en dergelijke.
De raadsman van klager heeft naar aanleiding van het standpunt van het Openbaar Ministerie en ter toelichting op het klaagschrift kort samengevat het volgende aangevoerd. De telefoon van klager is op onrechtmatige grond tot uitlevering gevorderd en daardoor ook op onrechtmatige grond in beslag genomen. Klager was vóór het gegeven bevel tot uitlevering van zijn telefoon reeds verdachte in de zin van artikel 27 Sv. Desondanks hebben de verbalisanten het bevel tot uitlevering van de telefoon gegeven terwijl in artikel 96a lid 2 Sv uitdrukkelijk is opgenomen dat het bevel niet mag worden gegeven aan een verdachte. Indien dit vormverzuim niet zou hebben plaatsgevonden zou de telefoon niet in beslag zijn genomen. De telefoon lag namelijk in bed, zodat de telefoon niet bij de insluitingsfouillering zou zijn aangetroffen en in beslag genomen. Daarnaast vraagt de raadsman zich af op welke wijze de telefoon van klager de waarheid aan de dag kan brengen met betrekking tot een (poging tot) diefstal van een motor, waarmee klager naar eigen zeggen niks mee te maken heeft. Het Openbaar Ministerie heeft inmiddels voldoende tijd gehad om onderzoek te doen aan de telefoon. Klager heeft zijn telefoon nodig om bereikbaar te zijn voor werk, de Reclassering en de gemeente. Het persoonlijk belang van klager om zijn telefoon terug te krijgen weegt zwaarder dan het strafvorderlijk belang van voortzetting van het beslag om de waarheid aan de dag te brengen.

3.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen teruggave van de in beslag genomen telefoon aan klager en heeft daartoe aangevoerd dat het belang van strafvordering verlangt dat het beslag wordt voortgezet om de waarheid aan de dag te brengen. Naar de telefoon wordt op dit moment nog onderzoek gedaan door de digitale recherche van de politie. Het onderzoek is nog niet afgerond omdat er momenteel meer onderzoeken zijn aangevraagd dan de digitale recherche aankan. De aanvraag is in behandeling genomen maar de digitale recherche heeft laten weten dat het gaat het om een complexe mobiele telefoon, een iPhone 6, wat met zich meebrengt dat het uitlezen, het genereren van een rapport en het interpreteren daarvan veel tijd kost.
Het verweer dat sprake is van een vormverzuim behoeft bespreking tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak, maar is niet relevant voor de behandeling van het klaagschrift. Het (mogelijk) bestaan van een vormverzuim betekent niet dat het voortduren van het beslag onrechtmatig is. Daar komt bij dat de telefoon ook, zonder het bevel tot uitlevering van de telefoon, in beslag zou zijn genomen na het aantreffen van de telefoon bij verdachte tijdens de insluitingsfouillering.

4.Beoordeling

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 10 december 2019 is op de voet van artikel 94 Sv een iPhone 6 in beslag genomen.
Klager wordt – kort gezegd – verdacht van (poging tot) diefstal van een motorfiets ex artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechtbank niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. Het beperkte karakter van de beklagprocedure komt tot uitdrukking in enkele van de aan te leggen toetsingsmaatstaven (Hoge Raad 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654).
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het in beslag genomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomene kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, met betrekking tot het voorwerp de verbeurdverklaring zal uitspreken of onttrekking aan het verkeer zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art 552f Sv.
In het onderhavig geval is sprake van een voorwerp dat volgens het Openbaar Ministerie dient om de waarheid aan de dag te brengen.
De rechtbank dient in dit geval te beoordelen of het onderzoek nog niet is afgerond.
Teruggave van in beslag genomen voorwerpen vindt eveneens plaats als de inbeslagneming niet (meer) rechtmatig was (is). De rechtmatigheid van de inbeslagneming ziet op de gronden van – in dit geval – artikel 94 Sv en het vereiste verband met een strafbaar feit. Het beklag is gegrond indien de inbeslagneming, beoordeeld naar de omstandigheden van het moment van optreden, onrechtmatig wordt bevonden, of als de grond later is komen te vervallen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de inbeslagneming onrechtmatig geschied. Zoals de raadsman terecht heeft aangevoerd mocht het bevel tot uitlevering op grond van artikel 96a lid 2 Sv niet aan verzoeker worden gegeven, omdat hij op dat moment al als verdachte was aangemerkt.
Het beklag dient daarom gegrond te worden verklaard.
De beslissing
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
De rechtbank verklaart het beklag
gegronden gelast de teruggave aan klager van een iPhone 6 (goednummer: 5849881).
Deze beslissing is gegeven door
mr. L. Dolfing, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.P.H. Borghans, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2020.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open,
in te stellen bij de griffie van deze rechtbank,
binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.