ECLI:NL:RBAMS:2020:5378

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
6 november 2020
Zaaknummer
13/752201-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan het Verenigd Koninkrijk en de toereikendheid van de terugkeergarantie na de brexit

Op 4 november 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan het Verenigd Koninkrijk. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering, ingediend door de officier van justitie, toegewezen. De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 23 oktober 2019 door de Crown Court in Carlisle is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1989 en met de Nederlandse nationaliteit, wordt verdacht van het opzettelijk gebruikmaken van een alarmnummer zonder noodzaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de terugkeergarantie, die door de Britse autoriteiten is verstrekt, toereikend is, ook na de brexit. De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in HMP Preston beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen beletsel vormen voor de overlevering. De rechtbank heeft ook de verjaring van de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het recht tot strafvervolging niet is verjaard, omdat het EAB op tijd is uitgevaardigd. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en heeft deze toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752201-19
RK nummer: 20/1190
Datum uitspraak: 4 november 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 februari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 oktober 2019 door
the Crown Court sitting at Carlisle(Verenigd Koninkrijk, hierna: VK) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 oktober 2020. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.M. Timorason, advocaat te Alkmaar.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting onderbroken tot 21 oktober 2020 om 12.30 uur wegens het tijdsverloop dat met het schrijven van de uitspraak gemoeid zal zijn.
De rechtbank heeft vervolgens op 21 oktober 2020, met instemming van de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon, het onderzoek ter zitting enkelvoudig gesloten.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
3.
Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een
Arrest warrant issued by HHJ Forrester Carlisle Crown Courtvan 22 september 2014.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van het VK strafbaar feit.
Het feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
het opzettelijk, zonder dat daartoe de noodzaak aanwezig is, gebruik maken van een alarmnummer voor publieke diensten.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

5.1
Inleiding
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, indien hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Op 26 augustus 2020 is
on behalf of the Secretary of State, Home Office, International Criminality Unitte Londen de volgende garantie gegeven:
In accordance with Article 5(3) of the Council Framework Decision on the European arrest warrant and the surrender procedures between Member States of 13 June 2002 (EAW FD) requested that [opgeëiste persoon] ( [geboortedag] /1989) be returned to the Netherlands to serve any custodial sentence which is imposed by a UK court in relation to the conduct for which his surrender to the UK from the Netherlands has been sought.
The UK undertakes that should [opgeëiste persoon] receive a custodial sentence in the UK, he will, in accordance with section 153C of the Extradition Act 2003, be returned to the Netherlands as soon as is reasonably practicable after the sentencing process in the UK has been completed, unless concrete grounds relating to his rights of defence or to the proper administration of justice make his presence in the UK essential pending a definitive decision on any procedural step coming within the scope of the criminal proceedings relating to the offence underlying the European Arrest Warrant. Such procedural steps may include:
(a) The exhaustion of any available avenues of appeal;
(b) Consideration of confiscation; and
(c) The procedure for setting any period of imprisonment which will fall to be served in default of payment of any financial penalty.
Full details of any sentence imposed on [opgeëiste persoon] will be provided when he is returned to the Netherlands. It is considered that a transfer under the Prisoner Transfer Framework Decision (2008/909) allows the Netherlands to alter the duration of any sentence imposed by a UK court only within the strict conditions set out in Article 8(2) of that Framework Decision, as amended by Framework Decision 2009/299.
5.2
Standpunt van de verdediging
Inhoud van de terugkeergarantie
De terugkeergarantie voldoet niet aan de vereisten van artikel 5, punt 3, van het Kaderbesluit (2002/584). Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) heeft in rechtsoverweging r.o.) 62 van het arrest SF [1] geoordeeld dat terugzending dient plaats te vinden zodra een veroordeling onherroepelijk is geworden, tenzij concrete redenen in verband met eerbiediging van de rechten van de verdediging van de betrokkene of de goede rechtsbedeling het noodzakelijk maken dat de betrokkene in de beslissingsstaat blijft tot een definitieve beslissing is genomen in andere procedurele stappen in het kader van de strafprocedure betreffende het strafbare feit dat aan het EAB ten grondslag ligt. De raadsvrouw heeft betwist dat de voorwaarden in de terugkeergarantie, meer in het bijzonder voorwaarde (c), vallen onder deze ‘tenzij-clausule’. De voorwaarden die worden genoemd in de terugkeergarantie zijn zo ruim omschreven dat het volstrekt onduidelijk is of een terugkeer binnen een aanvaardbare termijn zal plaatsvinden.
Strafaanpassing
In de terugkeergarantie staat dat de straf alleen zal kunnen worden aangepast indien de opgelegde straf het Nederlandse strafmaximum overschrijdt. De verdediging werpt de vraag op of de Britse autoriteiten wel bereid zullen zijn tot overlevering, indien op het moment van terugkeer de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) geldt in samenhang met het Verdrag Overbrenging Gevonniste Personen (VOGP), waarbij een straf wel kan worden omgezet. De raadsvrouw heeft ter illustratie een casus van een andere opgeëiste persoon die zij bijstaat omschreven waarbij op dit moment terugkeer via de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) erg moeizaam verloopt.
Faciliteren van terugkeer
Als wettelijke grondslag van de terugkeergarantie hebben de Britse autoriteiten verwezen naar het Kaderbesluit (2008/909). Na 31 december 2020 geldt deze regeling niet meer tussen het VK en Nederland door de brexit.
Conclusie
De raadsvrouw heeft primair verzocht de overlevering te weigeren op grond van artikel 6, eerste lid, van de OLW. Subsidiair heeft zij verzocht aan de Britse autoriteiten te vragen (1) welke wettelijke grondslag aan de terugkeer verbonden zal worden, (2) wat er gebeurt met het certificaat in het geval van aanpassing van de straf en (3) of de verwachting bestaat dat er een
confiscation procedurein de zaak van de opgeëiste persoon zal plaatsvinden.
5.3
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Inhoud van de terugkeergarantie
De terugkeergarantie voldoet aan de voorwaarden van het kaderbesluit zoals uitgelegd in r.o. 67 van het arrest SF. Hieruit blijkt dat de tenuitvoerleggende lidstaat de overlevering niet mag weigeren vanwege door de uitvaardigende lidstaat gemaakte voorbehouden in de terugkeergarantie.
De behandeling van de vordering moet niet worden aangehouden om de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen of voorwaarde c aan de orde is, omdat niet kan worden vooruitgelopen op een nog door de Britse strafrechter op te leggen straf.
Faciliteren van terugkeer
De toezegging van de Britse autoriteiten dat de opgeëiste persoon naar Nederland terug mag keren om hier zijn straf uit te zitten, is een toezegging die de staat bindt. Verandering van wetgeving zorgt er niet voor dat deze toezegging niet hoeft te worden nagekomen. Het VK is (en blijft) deelnemer aan het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dit verdrag hebben de Britse autoriteiten geïmplementeerd in nationaal recht, te weten de
Human Rights Act 1998. Daarbij is de terugkeergarantie gebaseerd op nationaal recht, namelijk art 153c
Extradition Act.
De terugkeer zal, na een eventuele veroordeling, plaatsvinden volgens de alsdan geldende regels en verdragen, waarvan vast staat dat zij een fatsoenlijke regeling zullen bevatten om een terugkeer te kunnen faciliteren. Indien sprake zal zijn van een ‘harde brexit’, dan zal het Europees Uitleveringsverdrag (EUv) en de VOGP van toepassing zijn. Ook is mogelijk dat er tussen het VK en de EU een afspraak zal worden gemaakt, gelijkend op de al bestaande afspraken die de EU heeft met IJsland en Noorwegen. Die regeling vertoont grote gelijkenis met het Kaderbesluit EAB en Kaderbesluit 909, EUv en het VOGP. Tot slot kan ook worden teruggeleverd zonder verdrag, op grond van wederkerigheid en de eerdere gedane toezegging.
De enkele casus die de raadsvrouw heeft geschetst ten aanzien van moeilijkheden met het terugzenden van Nederlanders door de Britse autoriteiten, moet niet leiden tot het weigeren van de overlevering dan wel het stellen van vragen.
Strafaanpassing
Het is onzeker of de straf in Nederland wel of niet zal worden aangepast na terugkeer, maar dat is niet een recht wat uit het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (Handvest) voortvloeit. De opgeëiste persoon loopt dus niet het gevaar dat hem zijn rechten uit het Handvest zullen worden ontnomen.
5.4
Oordeel van de rechtbank
Inhoud van de terugkeergarantie
Het VK is op grond van de verstrekte terugkeergarantie verplicht om de opgeëiste persoon, indien hij eenmaal tot een onherroepelijke vrijheidsstraf is veroordeeld, terug te zenden. Mede in aanmerking genomen dat artikel 5, punt 3, kaderbesluit 2002/584/JBZ ertoe dient om de kansen op sociale re-integratie van de opgeëiste persoon te verhogen en dus - mede - zijn belangen beoogt te beschermen, is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon met de verstrekte terugkeergarantie een recht ontleent aan kaderbesluit 2002/584/JBZ om hier een opgelegde vrijheidsstraf te ondergaan.
Faciliteren van terugkeer
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de opgeëiste persoon de essentiële inhoud van het recht op terugkeer nog steeds geldend kan maken indien en op het moment dat hij tot een onherroepelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, omdat kaderbesluit 2002/584/JBZ op dat moment niet langer geldend is.
In het licht van het arrest van het HvJ EU van 19 september 2018 in de zaak RO [2] (punt 58) moet worden beoordeeld of het VK een bepaling van nationaal recht kent die de essentiële inhoud van het recht op terugkeer waarborgt en die ook na het verstrijken van de overgangsperiode van kracht zal zijn. Naar de rechtbank ambtshalve bekend is, bevat de wetgeving van Engeland en Wales een recht op terugkeer voor personen die worden uitgeleverd door een niet-lidstaat van de EU (
Section 153C Extradition Act 2003). Er is verder niet gebleken van een tastbare aanwijzing dat het VK deze bepaling ten nadele van opgeëiste personen zal wijzigen.
Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank, ook na het verstrijken van de overgangsperiode, de essentiële inhoud van het recht op terugkeer gewaarborgd.
Na 31 december 2020 vormt
Section 153C Extradition Act 2003de grondslag voor terugkeer van de opgeëiste persoon naar Nederland, in samenhang met het VOGP en de WOTS.
Section 153C Extradition Act 2003,lid 7 en lid 8, geeft de opgeëiste persoon het recht om de Britse rechter te vragen een datum voor terugkeer vast te stellen als het moment van teruglevering te lang op zich laat wachten. Hij kan zich daarbij beroepen op (in het nationale recht opgenomen) bepalingen van het EVRM en/of op het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBR).
Strafaanpassing
De rechtbank overweegt dat aanpassing van de vrijheidsstraf naar Nederlandse maatstaven niet behoort tot de essentiële inhoud van het recht op terugkeer. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding op dit punt garanties te vragen.
Conclusie
In het licht van wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de verstrekte terugkeergarantie toereikend is. De rechtbank ziet geen aanleiding om nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WETS volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert. Aan deze voorwaarde is voldaan.

6.Verjaring

6.1
Standpunt van de verdediging
Uit artikel 9, lid 1, onder f, van de OLW volgt dat de overlevering van de opgeëiste persoon niet kan worden toegestaan voor een feit ter zake waarvan naar Nederlands recht rechtsmacht kan worden uitgeoefend, maar wegens verjaring geen vervolging meer kan plaatshebben. Ingevolge artikel 70, lid 1 onder 2, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) vervalt het recht tot strafvordering ten aanzien van het feit waarvoor overlevering wordt verzocht door verjaring na zes jaren. Het feit is gepleegd op 21 juni 2014 en het EAB is op 22 september 2014 uitgevaardigd. De zaak is zodoende op 22 september 2020 verjaard zodat de overlevering volgens de raadsvrouw moet worden geweigerd. Subsidiair heeft zij verzocht aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen of de verjaring op enigerlei wijze tussentijds gestuit is.
6.2
Standpunt van de officier van justitie
Uit een uitspraak van de rechtbank van 13 december 2016 [3] in een andere zaak blijkt dat de verjaring wordt gestuit op het moment dat het EAB wordt uitgevaardigd. Het EAB is uitgevaardigd op 23 oktober 2019. De zaak is dus niet verjaard.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Blijkens onderdeel e) van het EAB heeft het feit plaatsgevonden op 21 juni 2014. Op het opzettelijk gebruikmaken van een alarmnummer van de publieke diensten, terwijl daar geen noodzaak toe is, staat een maximale gevangenisstraf van drie maanden. Ingevolge artikel 70 Sr vervalt het recht tot strafvervolging van dit feit door verjaring daarom na zes jaren. Vast staat dat de Britse autoriteiten op 23 oktober 2019 het EAB hebben uitgevaardigd. Dit betekent dat de verjaring op dat moment is gestuit. Het feit is naar Nederlands recht dus niet verjaard. Het verweer slaagt niet.

7.Detentieomstandigheden in het Verenigd Koninkrijk

7.1
Standpunt van de verdediging
Ofschoon de opgeëiste persoon waarschijnlijk niet in de gevangenissen van Birmingham en Bedford zal worden geplaatst, zijn dat niet de enige gevangenissen waarover zorgen bestaan. Uit het rapport van
the Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 30 april 2020 [4] blijkt dat er weinig verbeteringen zijn ten opzichte van het rapport uit 2017. Uit het rapport blijkt opnieuw dat in de bezochte gevangenissen sprake is van overbevolking, geweld en gebrek aan een doelmatig regime. Op grond van dit CPT rapport, een recent rapport van de
HM Chief Inspector for Prisons [5] ten aanzien van de detentieomstandigheden in het VK, en in het bijzonder HMP Preston, en twee overgelegde krantenartikelen meent de raadsvrouw dat er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar zal lopen te worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. De raadsvrouw heeft nog in het bijzonder gewezen op de omstandigheden in HMP Preston sinds de uitbraak van het Covid-19 virus. Volgens haar dient de overlevering te worden geweigerd, dan wel moet er aanvullende informatie worden opgevraagd omtrent de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon zal worden gedetineerd.
7.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het CPT heeft HMP Preston niet bezocht. Uit het rapport van
HM Chief Inspector for Prisonsblijkt dat er sprake is van overbevolking, maar uit het rapport volgt niet dat gedetineerden minder dan 3 m2 persoonlijke ruimte zouden hebben. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat HMP Preston voldoet aan de vereisten van het EVRM en het arrest
Muršić vs Croatia [6] . Bovendien moeten in elke detentie-instelling maatregelen worden genomen in verband met de uitbraak van het Covid-19 virus. De detentieomstandigheden vormen geen beletsel voor overlevering.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Gelet op hetgeen het HvJ EU op 25 juli 2018 in de zaak
ML [7] heeft geoordeeld, is de uitvoerende rechterlijke autoriteit verplicht uitsluitend de detentieomstandigheden te onderzoeken in penitentiaire inrichtingen waar de opgeëiste persoon, volgens de informatie waarover zij beschikt, naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd.
The Director General (Prisons) HM Prison and Probation Serviceheeft bij brief van 3 september 2020 laten weten dat de opgeëiste persoon waarschijnlijk niet in HMP Birmingham of HMP Bedford zal worden geplaatst. Dat zijn de instellingen waarover de rechtbank bij uitspraak van 29 maart 2019 [8] (in een andere zaak) heeft geoordeeld dat er een reëel gevaar bestaat dat personen die aldaar worden gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld als bedoeld in artikel 4 van het Handvest. Het is volgens voornoemde brief het meest waarschijnlijk dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden gedetineerd in HMP Preston. Gelet hierop zal de rechtbank in deze zaak alleen de detentieomstandigheden in de penitentiaire inrichting HMP Preston onderzoeken.
In zijn arrest van 5 april 2016 heeft het HvJ EU in de zaak
Aranyosi en Căldăraru [9] voorop gesteld dat het beginsel van wederzijds vertrouwen vereist dat elk van de lidstaten, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uitgaat dat alle andere lidstaten het Unierecht en, meer in het bijzonder, de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.
Dergelijke uitzonderlijke omstandigheden doen zich voor indien de uitvoerende rechterlijke autoriteit bewijzen heeft dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. In dat geval moet zij beoordelen of dit gevaar in geval van overlevering voor de opgeëiste persoon aanwezig is. Bij haar oordeel moet zij zich allereerst baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen. Deze gegevens kunnen met name blijken uit internationale rechterlijke beslissingen, zoals de arresten van het Europees hof voor de rechten van de mens (EHRM), uit rechterlijke beslissingen van de uitvaardigende lidstaat, alsook uit besluiten, rapporten en andere documenten die zijn opgesteld door de organen van de Raad van Europa of die tot het systeem van de Verenigde Naties behoren.
De rechtbank heeft kennis genomen van het CPT rapport van 30 april 2020 [10] en het rapport van de
HM Chief Inspector for Prisons [11] ten aanzien van HMP Preston. De rechtbank is van oordeel dat uit de rapporten volgt dat er zorgpunten in HMP Preston zijn die vooral verband lijken te houden met beperkingen die aan de gedetineerden zijn opgelegd vanwege het Covid-19 virus. Hieruit kan de rechtbank echter niet de conclusie trekken dat er een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in HMP Preston, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest. De detentieomstandigheden vormen daarom geen beletsel voor overlevering.
Ten aanzien van mogelijk wijzigende omstandigheden als gevolg van de uitbraak van het Covid-19 virus overweegt de rechtbank verder dat deze in beginsel niet raken aan de inhoudelijke beoordeling van het overleveringsverzoek, maar een rol kunnen spelen in het kader van artikel 35 van de OLW en de in dat artikel bedoelde bijzondere omstandigheden en humanitaire redenen waar de officier van justitie rekening mee moet houden bij de feitelijke overlevering. De rechtbank gaat ervan uit dat de (steeds veranderende) situatie door de Britse autoriteiten nauwkeurig wordt gemonitord en dat dienovereenkomstig zal worden gehandeld door de officier van justitie in het kader van de feitelijke overlevering en het bepaalde in artikel 35, derde lid, van de OLW.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 142 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Crown Court sitting at Carlisle(Verenigd Koninkrijk).
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en M.C. Eggink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 november 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 11 maart 2020, C-314/18, ECLI:EU:C:2020:191 (SF)
2.HvJ EU 19 september 2018, C-237/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:733 (RO)
3.Rechtbank Amsterdam, ECLI:NL:RBAMS:2016:8435
4.Report to the United Kingdom Government on the visit to the United Kingdom carried out by CPT, 30 april 2020
5.Report on a scrutiny visit to HMP Preston by HM Chief Inspector of Prisons, augustus 2020
6.EHRM, 20 oktober 2016, 7334/13 (M
7.HvJ EU 25 juli 2018, C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589
8.Rechtbank Amsterdam 29 maart 2019, ECLI:RBAMS:2019:2381
9.HvJ EU, 5 april 2016 (C-404/15 en C-659/15 PPU, r.o. 88 en 89, ECLI:EU:C:2016:198) (Aranyosi en Căldăraru)
10.Report to the United Kingdom Government on the visit to the United Kingdom carried out by CPT, 30 april 2020
11.Report on a scrutiny visit to HMP Preston by HM Chief Inspector of Prisons, augustus 2020