Overwegingen
Wat voorafging aan deze procedures
1. Vergunninghoudster wil het gebied waar de 110 bomen staan ontwikkelen voor woningbouw. Dit plan is bekend onder de naam ‘Beethoven fase 2’. Het vigerende bestemmingsplan ‘Beethoven, tweede fase’ (het bestemmingsplan) staat woningbouw op (een gedeelte van) de locatie van de bomen toe.
2. Vergunninghoudster heeft op 6 augustus 2018 bij verweerder de kapvergunning voor 110 bomen aangevraagd.Bij deze aanvraag heeft zij onder meer de volgende stukken overgelegd:
- een rapport van Groenadvies Amsterdam bv van 8 mei 2018 ‘Boomeffectanalyse Beatrixpark; Beethoven fase 2’;
- een ‘Oplegnotitie ecologie voor omgevingsvergunning kap bomen Beethoven fase 2’ van 21 juni 2018 van het Ingenieursbureau van de gemeente Amsterdam, en;
- een advies van de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC) van 4 juli 2018 over ‘inrichting Beethoven 2e fase’.
3. De hoofdstedelijk bomenconsulent H. Kaljee (de bomenconsulent) heeft naar aanleiding van deze aanvraag op 31 augustus 2018 aan verweerder een ‘Advies kapaanvraag’ uitgebracht. Daarin wordt geadviseerd de gevraagde kapvergunning te verlenen.
4. Verweerder heeft de kapvergunning verleend. Verweerder erkent, gelet op de inhoud van de uitgebrachte rapporten en adviezen, dat er door de kap waarden voor het stadsschoon en de leefbaarheid verloren gaan. De belangen van realisering van het project wegen volgens verweerder echter zwaarder dan de belangen bij het behoud van de te kappen bomen.
5. In artikel 5, eerste en tweede lid, van de Bomenverordening zijn vijf weigeringsgronden voor een kapvergunning opgenomen, te weten:
- de natuur- en milieuwaarde van de houtopstand;
- de waarde van de houtopstand voor het stadsschoon of het landschap;
- de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
- de waarde van de houtopstand voor de leefbaarheid;
- de houtopstand komt voor op de lijst van beschermwaardige houtopstanden, genoemd in artikel 10 van de Bomenverordening.
Als voldaan wordt aan de laatste weigeringsgrond, dan móét verweerder de vergunning weigeren. Wordt voldaan aan een of meer van de overige weigeringsgronden, dan heeft verweerder de keuze om wel of niet te weigeren op grond van een belangenafweging.
6. Voor de overige relevante regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak.
7. De rechtbank beoordeelt eerst of eisers voldoende belang hebben bij de beoordeling van hun beroep. Zo niet, dan is hun beroep niet-ontvankelijk en wordt de inhoud niet behandeld. De Vereniging stelt belanghebbende te zijn op grond van haar statuten. [eiser] en [eiseres 1] stellen belanghebbenden te zijn, omdat zij vanuit hun woning zicht hebben op (een deel van) de te kappen bomen. In bezwaar heeft verweerder eisers belanghebbend geacht. Mede gelet op de overgelegde stukken en hetgeen besproken is op de zitting, is ook de rechtbank van oordeel dat eisers voldoende belang hebben.
8. Het bestemmingsplan staat in rechte vast, zodat het in deze zaak alleen gaat over de kapvergunning. De andere omgevingsvergunningen voor het realiseren van het project vallen buiten deze procedure. Aan een beoordeling van de bezwaren van eisers tegen de komst van woongebouwen met garage en de veranderingen van het gebied komt de rechtbank dan ook niet toe.
Afzonderlijk of als ensemble beoordeeld?
9. [eiser] voert aan dat in de aanvraag de begrippen houtopstand en Wabo niet worden genoemd en dat de bomen onterecht enkel afzonderlijk zijn beoordeeld en niet als één houtopstand. Hij vindt dat onderscheid van belang, omdat er ook klein groen tot de houtopstand behoort. Dit kleine groen is nu juist wat de wandelaar ziet en heeft een beeldbepalend effect. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de gebruikte terminologie in het primaire besluit niet afdoet aan de toepasselijkheid van de Wabo en de Bomenverordening. Ook volgt de rechtbank [eiser] niet dat de bomen niet als ensemble zijn beoordeeld. Zoals ook verweerder heeft genoemd in het bestreden besluit staat in het rapport van Groenadvies (p.10): “Het gebied valt ook niet onder waardevol groen of de hoofdbomenstructuur. (…) De bosvakken vertonen geen bijzondere landschappelijke of stadsschoon waarden.” De bomenconsulent heeft deze overwegingen in zijn advies overgenomen bij de beoordeling van de vraag of sprake is van waarde voor het stadsschoon of het landschap van de houtopstand (p. 2, onder 4.2). Deze adviezen, die in het bestreden besluit zijn gevolgd, zien dus niet alleen op de individuele bomen, maar ook op de bosvakken waarvan zij deel uitmaken. De rechtbank is daarom van oordeel dat de houtopstand ook als geheel is beoordeeld.
Weigeringsgrond artikel 10-lijst
10. [eiser] voert verder aan dat de houtopstand op de lijst voor beschermingswaardige houtopstanden als genoemd in artikel 10 van de Bomenverordening, had moeten staan. Partijen zijn het erover eens dat de houtopstand niet op die lijst staat, zoals ook de bomenconsulent in zijn advies aangeeft. Dat betekent dat de vijfde, dwingende weigeringsgrond uit artikel 5 van de Bomenverordening zich niet voordoet. Voor zover [eiser] stelt dat de houtopstand net zo beschermenswaardig is als de houtopstanden die wel op de lijst staan, zal de rechtbank die stelling betrekken bij de beoordeling van de door verweerder gemaakte belangenafweging.
11. Dat de houtopstand waarden vertegenwoordigt die in artikel 5 van de Bomenverordening staan, wordt door verweerder erkend. Verweerder heeft daarom afgewogen of de kapvergunning al dan niet kan worden verleend, zoals artikel 5 van de Bomenverordening vereist. De rechtbank toetst of verweerder in zijn afweging de bij het besluit betrokken belangen heeft meegewogen en of de uitkomst de toets der redelijkheid kan doorstaan.
12. Bij de belangenafweging staan aan de ene kant de belangen die gediend zijn met het behoud van de bomen voor de natuur, stadsschoon en leefbaarheid en aan de andere kant de belangen die gediend zijn met de kap van de houtopstand. De bomenconsulent, waar verweerder zich op baseert, vindt dat vóór behoud van de kap spreekt dat er sprake is van een natuur- en milieuwaarde, een waarde voor het stadsschoon en een waarde voor de leefbaarheid. Echter, geen van deze waarden vindt hij in bijzondere mate aanwezig. Daarbij heeft de bomenconsulent betrokken dat een deel van de houtopstand deel uitmaakt van de gemeentelijke Hoofdgroenstructuur. In de afweging tussen het belang van de aanvrager en de waarde van de houtopstand adviseert hij de vergunning te verlenen, onder de voorwaarde dat de kapwerkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden en het – door een erkende boomtaxateur vastgestelde – bedrag van € 91.816,19 in het Herplantfonds Zuidas wordt gestort.
13. Voor zover eisers betogen dat de houtopstand wel bijzonder waardevol is (net zoals de houtopstanden die op de lijst van beschermenswaardige houtopstanden staan), stelt de rechtbank vast dat zij dit niet nader hebben onderbouwd. Dat hadden zij kunnen doen, bijvoorbeeld met een rapport van een (bomen)deskundige. Verweerder baseert zich op de genoemde rapporten en adviezen, die door deskundigen zijn opgesteld en die de rechtbank helder en inzichtelijk vindt. De rechtbank ziet daarom geen reden om aan de juistheid van de inhoud van deze stukken te twijfelen.
14. De stelling van eisers dat de bomen een dempend effect hebben op de belasting door geluidsoverlast, vermindering van de luchtkwaliteit en CO2-uitstoot van de zuidelijk gelegen snelweg A10 en de spoorweg, zijn te herleiden tot de in artikel 5 van de Bomenverordening genoemde waarden voor het milieu en de leefbaarheid. Zoals hiervoor al is overwogen, heeft verweerder op basis van het oordeel van verschillende deskundigen deze waarden onderkend. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat verweerder onvoldoende rekening met deze waarden heeft gehouden. Overigens zijn de genoemde aspecten ook meegenomen bij de vaststelling van het bestemmingsplan.
15. Met de kap van de houtopstand is het belang van ontwikkeling van woningbouw op de Zuidas gediend. Daarbij heeft verweerder betrokken dat deze ontwikkeling al is vastgelegd in het bestemmingsplan en er een voldoende concreet bouwinitiatief ligt voor verwezenlijking van de bestemming. Hiertoe zijn afspraken gemaakt met een projectontwikkelaar. Daar komt bij dat er plannen moeten worden ontwikkeld voor de terugkeer en aanplant van groen en de vergunninghoudster moet een bedrag van € 91.816,19 storten in het Herplantfonds Zuidas. Verweerder vindt dat onder deze voorwaarden het belang dat gediend is met de kap zwaarder weegt dan het behoud van de bomen. Verder heeft verweerder er in het bestreden besluit ten overvloede nog op gewezen dat de vergunninghoudster heeft toegezegd de bomen pas op het laatste moment te zullen kappen, zodat omwonenden tot het laatste moment van de bomen kunnen genieten.
16. Eisers hebben hiertegen ingebracht dat de plannen nog te onduidelijk zijn. Zo wijzigt het bouwplan continu, is onduidelijk hoeveel woningen gebouwd gaan worden en wat de parkeerbehoefte wordt en zijn er onzekerheden over de waterhuishouding ter plaatse. Eisers zijn bang dat het terrein na de kap jaren braak komt te liggen of dat er bomen worden gekapt die achteraf gezien konden blijven staan, omdat die buiten het bebouwinggebied of werkterrein vallen.
17. De rechtbank overweegt dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat aan het bouwplan een onherroepelijk bestemmingsplan ten grondslag ligt dat ter plaatse woningbouw toestaat. Ter zitting hebben verweerder en vergunninghoudster verklaard dat de met de projectontwikkelaar gemaakte afspraken inmiddels schriftelijk zijn vastgelegd. Daarin is ook de verdeling van de woningsegmenten vastgelegd. Eisers hebben hun stelling dat die verdeling politiek geen stand zal kunnen houden niet nader onderbouwd, zodat die stelling alleen al daarom niet doorslaggevend is. In het verweerschrift heeft verweerder verder het tijdspad van de werkzaamheden gegeven. De bouw op kavel 6/7 staat gepland voor april 2021. Om dat te kunnen halen staan de voorbereidende werkzaamheden, te beginnen met de sanering van de Japanse duizendknoop en de kap van de bomen, vanaf februari 2020 gepland. De vergunning die nodig is voor de demping van de watergang op de locatie van het bouwproject is inmiddels afgegeven en staat onherroepelijk vast. De rechtbank acht de plannen daarmee voldoende concreet. Eisers worden ook niet gevolgd in hun vrees dat vergunninghoudster de bomen al zal kappen lang voordat dat voor de bouw nodig is. Eisers kan worden toegegeven dat de verwezenlijking van een plan in zijn algemeenheid met onzekerheden gepaard gaat, maar voor de verlening van de vergunning hoeft geen duidelijkheid en zekerheid over alle bouwaspecten te bestaan. Van de door eisers genoemde ontwikkelingen in de nabijheid van het gebied, zoals een treinenterrein, de ondertunneling van de A10 en de Zuidasdok is niet gebleken dat die aan de uitvoering van het project in de weg staan. In zijn brief van 31 oktober 2018, opgenomen in het dossier, schrijft de projectdirecteur van Zuidasdok namens de minister van Infrastructuur en Waterstaat dat de reservering van het werkterrein ter plaatse van kavel 6/7 niet langer nodig is ten behoeve van de Zuidasdok. Daarmee is de in het bestemmingsplan opgenomen belemmering die deze toestemming als voorwaarde stelt weggenomen. Ook de door eisers genoemde sanering van de Japanse duizendknoop is geen aanleiding om het bouwplan onvoldoende concreet te achten. De sanering is blijkens de stukken in de ontwikkelingsplannen betrokken. Ten slotte geeft de op de zitting door eisers overgelegde brief (ongedateerd) van de wethouder van Ruimtelijke Ontwikkeling en Duurzaamheid over de recente stikstofproblematiek, geen aanleiding om anders te oordelen.
18. Wat betreft de noodzaak om
alle110 bomen te kappen overweegt de rechtbank als volgt. Uit de toelichting bij de aanvraag in samenhang met het verweerschrift en de op de zitting gegeven toelichting door verweerder en vergunninghoudster volgt dat de geprojecteerde woningbouw wordt verdeeld over twee kavels, kavel 6/7 en kavel 2, die een deel van de locatie van de 110 bomen beslaan. Daarnaast is bouwruimte nodig voor een parkeergarage, een tijdelijke bouwweg en overig werkterrein ten behoeve van de bouw. Aan de hand van bouwtekeningen heeft vergunninghoudster op de zitting inzichtelijk gemaakt dat het volledige bouwterrein alle bomen beslaat. Naast het feit dat ze ofwel zijn gelegen op bebouwingsgrond, ofwel op gepland werkgebied, zal het terrein worden opgehoogd om aan te sluiten bij de omliggende gebouwen. Uit de bij de aanvraag overgelegde rapport van Groenadvies blijkt dat de bomen de geplande ophoging naar verwachting niet zullen overleven, zodat het geen optie is de bomen te laten staan.
19. De rechtbank vindt het op grond van het voorgaande niet onredelijk dat verweerder het belang van de ontwikkeling van woningbouw bij het kappen van de 110 bomen zwaarder heeft laten wegen dan het belang van eisers bij het behoud van de bomen. Van belang daarbij is dat verweerder zorgvuldig advies heeft ingewonnen over de mogelijke weigeringsgronden, het plan om tot verandering van het gebied over te gaan al langer vastligt (in een onherroepelijk bestemmingsplan) en het bouwplan voldoende concreet is. Eveneens is van belang dat er een bedrag moet worden gestort in het Herplantfonds Zuidas en dat verweerder alle belangen heeft onderkend. In hetgeen eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om de kapvergunning tegen te houden.
20. Verweerder heeft de bij het besluit betrokken belangen meegewogen en de kapvergunning in redelijkheid kunnen verlenen. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Voor vergoeding van het griffierecht bestaat gelet op deze conclusie geen aanleiding.