ECLI:NL:RBAMS:2020:5322

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
13/751247-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering aan Frankrijk in het kader van een Europees aanhoudingsbevel, met aandacht voor detentieomstandigheden en terugkeergarantie

Op 8 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Frankrijk op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een verzoek dat dateert van 12 juli 2019. De opgeëiste persoon, geboren in Marokko in 1973, heeft zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de bevoegdheid van de Franse officier van justitie om het EAB uit te vaardigen bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de detentieomstandigheden in Frankrijk geen beletsel vormen voor de overlevering, ondanks eerdere zorgen over de behandeling van gedetineerden in bepaalde Franse detentie-instellingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de terugkeergarantie voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf kan ondergaan indien hij in Frankrijk wordt veroordeeld. De rechtbank heeft ook overwogen dat de uitbraak van het coronavirus geen invloed heeft op de inhoudelijke beoordeling van het overleveringsverzoek, hoewel het wel een rol kan spelen in de praktische uitvoering van de overlevering. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden aanwezig waren en het EAB voldeed aan de wettelijke eisen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751247-19
RK nummer: 19/4150
Datum uitspraak: 8 oktober 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 juli 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 januari 2019 door
Monsieur le Procureur de la République près le Tribunal de Grande Instance de Lille(Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1973,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 maart 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.M.J. Thomas, advocaat te Breda.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Op 16 maart 2020 heeft de rechtbank een e-mail van mr. Thomas ontvangen met het verzoek het doen van de uitspraak aan te houden in verband met de uitbraak van het coronavirus. Bij zijn
e-mail heeft hij een bijlage gevoegd met medische informatie omtrent de opgeëiste persoon.
Op 17 maart 2020 heeft de rechtbank de zaak heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, in afwachting van de ontwikkelingen omtrent het coronavirus en de daarmee samenhangende maatregelen die door de Rechtspraak zijn genomen dan wel zullen worden genomen.
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 24 september 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie,
mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. Thomas.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn. De opgeëiste persoon heeft blijkens de dossiergegevens de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit.
3.
Bevoegdheid van de Franse officier van justitie tot het uitvaardigen van een EAB
Het EAB is uitgevaardigd door een Franse officier van justitie. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 28 januari 2020 in een andere overleveringszaak (ECLI:NL:RBAMS:2020:1093) stelt de rechtbank vast dat Franse officieren van justitie bevoegd zijn om een EAB uit te vaardigen en dat tegen die uitvaardiging een beroep in rechte mogelijk is. Er is dus voldaan aan de eis van effectieve rechterlijke bescherming zoals bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 27 mei 2019 in de zaken OG en PI (C-508/18 en C-82/19 PPU, ECLI:EU:C:2019:456).

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel uitgevaardigd op 23 november 2018 door de rechter-commissaris bij de Arrondissementsrechtbank te Lille (parketnummer 1702000132, dossiernummer JICABJI 917000004).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Frans recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en aangevuld bij e-mail van 27 februari 2020 van de
Substitut du procureur, Section de l'exécution des peines, Parquet de Lille. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van onderdeel e) alsook de betreffende e-mail zijn als bijlagen aan deze uitspraak gehecht.

5.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
1: deelneming aan een criminele organisatie;
5: illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op elk van deze feiten naar Frans recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft mede de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Substitut du procureur, Section de l'exécution des peines, Parquet de Lilleheeft bij e-mail van 27 februari 2020 de volgende garantie gegeven:
I come back to you concerning Mr [opgeëiste persoon] , born on [geboortedag] 1973 in Morocco, against whom was issued an EAW dated 17 January 2019.
In response to your questions, I inform you that Mr [opgeëiste persoon] , a Dutch national, will be entitled, in case he is sentenced to a custodial sentence by a final judgment, to serve his prison term in the Netherlands pursuant to the provisions of Council Framework Decision 2008/909/JHA of 27 November 2008 on the application of the principle of mutual recognition to judgments in criminal matters imposing custodial sentences or measures involving deprivation of liberty for the purpose of their enforcement in the European Union.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
-
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, vierde lid, Opiumwet;
-
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
-
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
-
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort volgens haar overlevering aan de Franse autoriteiten plaats te vinden op grond van het volgende:
- het onderzoek is in Frankrijk aangevangen;
- de bewijsmiddelen bevinden zich in Frankrijk;
- de verdovende middelen zijn ingevoerd in Frankrijk;
- de verdovende middelen zijn in Frankrijk in beslag genomen.
Gelet op deze argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom wordt van bedoelde weigeringsgrond afgezien.

8.Detentieomstandigheden in Frankrijk

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken - kort gezegd - geoordeeld dat ten aanzien van de detentie-instelling Nîmes sprake is van bewijzen dat er een reëel gevaar bestaat dat personen die aldaar worden gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld als bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest).
Ten aanzien van de detentie-instelling Bordeaux-Gradignan heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken van een reëel gevaar dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, maar dat - gelet op het absolute karakter van het in artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden neergelegde verbod van een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing - nadere gegevens van de Franse uitvaardigende autoriteit nodig zijn om de vraag naar het bestaan van een algemeen gevaar te kunnen beantwoorden.
In een uitspraak van 21 februari 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:1102) heeft de rechtbank ten aanzien van de detentie-instelling in Fresnes geoordeeld dat sprake is van bewijzen dat er een reëel gevaar bestaat dat personen die aldaar worden gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 30 januari 2020. [1]
In de eerder genoemde e-mail van 27 februari 2020 heeft de
Substitut du procureur, Section de l'exécution des peines, Parquet de Lillede volgende garantie verstrekt:
In case of surrender pursuant to Council Framework Decision of 13 June 2002 on the European arrest warrant and the surrender procedures between Member States and in case of incarceration upon arrival in France, I guarantee you that Mr [opgeëiste persoon] would be under no circumstances be incarcerated in Nîmes, Bordeaux-Gradignan or Fresnes.
De rechtbank is, op grond van het voorgaande, van oordeel dat er met betrekking tot de detentie-instellingen in Fresnes en Nîmes voor de opgeëiste persoon geen individueel reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling en dat de vraag of in de detentie-instelling in Bordeaux-Gradignan een algemeen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in deze zaak geen beantwoording behoeft. De detentieomstandigheden vormen geen beletsel voor de overlevering.

9.Overige verweren

De opgeëiste persoon heeft op de zitting kenbaar gemaakt dat hij een dagvaarding heeft ontvangen voor de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak op 1 december 2020 in Lille (Frankrijk). De raadsman heeft, gelet op de longaandoening van de opgeëiste persoon in combinatie met de uitbraak van het coronavirus, verzocht om de opgeëiste persoon uiterlijk 4 weken voorafgaand aan die inhoudelijke zitting over te leveren aan Frankrijk.
De rechtbank stelt voorop dat de omstandigheden als gevolg van de uitbraak van het coronavirus in beginsel niet raken aan de inhoudelijke beoordeling van het overleveringsverzoek, maar een rol kunnen spelen in het kader van artikel 35 van de OLW en de in dat artikel bedoelde bijzondere omstandigheden en humanitaire redenen waar de officier van justitie rekening mee moet houden bij de feitelijke overlevering. De rechtbank gaat ervan uit dat de (steeds veranderende) situatie door de Franse autoriteiten nauwkeurig wordt gemonitord en dat dienovereenkomstig zal worden gehandeld door de officier van justitie – met het oog op de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon – in het kader van de feitelijke overlevering en het bepaalde in artikel 35, derde lid, van de OLW.
De rechtbank heeft, op grond van het voorgaande geen reden gezien om af te wijken van de gebruikelijke uitspraaktermijn van 14 dagen.

10.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

11.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 3, 11 en 11b Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

12.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Monsieur le Procureur de la République près le Tribunal de Grande Instance de Lille(Frankrijk).
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 oktober 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.ECLI:CE:ECHR:2020:0130JUD000967115.