ECLI:NL:RBAMS:2020:5317

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
13/752142-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel van Frankrijk met betrekking tot detentieomstandigheden en ontvankelijkheid van het OM

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan Frankrijk op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, ingediend op 2 december 2019, behandeld in verschillende zittingen, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. A. Boumanjal. De rechtbank heeft in eerdere zittingen de detentieomstandigheden in Frankrijk onderzocht, met name in de instellingen Nîmes en Fresnes, en heeft vastgesteld dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling in deze instellingen. Echter, de rechtbank heeft ook garanties ontvangen van de Franse autoriteiten dat de opgeëiste persoon niet in deze instellingen zal worden gedetineerd.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat er geen grond is voor niet-ontvankelijkheid. De raadsman had aangevoerd dat de Franse autoriteiten eerder een Europees opsporingsbevel hadden uitgevaardigd, maar de rechtbank oordeelde dat dit de vordering van de officier van justitie niet onrechtmatig maakte. De rechtbank heeft ook de medische omstandigheden van de opgeëiste persoon in overweging genomen, maar deze waren niet voldoende om de overlevering te weigeren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de opgeëiste persoon naar Frankrijk kan worden overgeleverd om daar te worden vervolgd voor de strafbare feiten waarvoor het EAB is uitgevaardigd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752142-19
RK nummer: 19/6824
Datum uitspraak: 27 oktober 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 december 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 november 2019 door
le Parquet du Tribunal de Grande Instance de Pontoise - Service de l'Execution des Peines(Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres verdachte] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 30 januari 2020
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 januari 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht. De rechtbank heeft de behandeling aangehouden omdat in het zittingsrooster onvoldoende tijd resteerde om de behandeling van de vordering voort te zetten. De officier van justitie is in de gelegenheid gesteld om nadere informatie op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Zitting 14 februari 2020
De behandeling van de vordering is, met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling,
voortgezet op de openbare zitting van 14 februari 2020 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A. Boumanjal.
De rechtbank heeft de behandeling aangehouden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit een garantie te vragen dat de opgeëiste persoon niet in de detentie-instelling in Fresnes zal worden geplaatst.
Zitting 5 maart 2020
De behandeling van de vordering is, met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling,
voortgezet op de openbare zitting van 5 maart 2020 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman,
mr. A. Boumanjal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tussenuitspraak 19 maart 2020
Gelet op de maatregelen die met ingang van 17 maart 2020 door de Rechtspraak zijn genomen in verband met de uitbraak van het coronavirus, is op 19 maart 2020 een tussenuitspraak gedaan waarbij het onderzoek is heropend en geschorst om dit op een later moment te sluiten en uitspraak te doen.
Zitting 13 oktober 2020
De rechtbank heeft, met instemming van partijen, het onderzoek op 13 oktober 2020 voortgezet in de stand waarin dat onderzoek zich op het moment van de schorsing bevond.
Gehoord zijn de opgeëiste persoon, zijn raadsman mr. Boumanjal en de officier van justitie mr. M. Diependaal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit heeft.
3.
Bevoegdheid van de Franse officier van justitie tot het uitvaardigen van een EAB
Het EAB is uitgevaardigd door een Franse officier van justitie. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 28 januari 2020 in een andere overleveringszaak (ECLI:NL:RBAMS:2020:1093) stelt de rechtbank vast dat Franse officieren van justitie bevoegd zijn om een EAB uit te vaardigen en dat tegen die uitvaardiging een beroep in rechte mogelijk is. Er is dus voldaan aan de effectieve rechterlijke bescherming zoals bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 27 mei 2019 in de zaken OG en PI. [1]

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
Arrest warrant issued by Mr Jean-Michel Berges, Vice-President in charge of Investigation at the Pontoise Court of First Instance, gedateerd 29 november 2019
(Public Prosecutor's Office No.: 18286000002, Investigation reference No.: JICABJ1818000034).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Frans recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

5.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
1: deelneming aan een criminele organisatie;
5: illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens, in samenhang met de informatie in de e-mail van 28 januari 2020 van de
Substitut du Procureur de la République du TGI de Pontoise,is op deze feiten naar Frans recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft mede de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Substitut du Procureur de la République du TGI de Pontoiseheeft bij e-mail van 28 januari 2020 de volgende garantie gegeven:
If Mister [opgeëiste persoon] is convicted by a final judgment in France and have to execute a prison sentence, he could be transfered back to Netherlands to execute his sentence regarding the decision 2008/909/JHA – application of the principle of mutual recognition to judgments in criminal matters imposing custodial sentences or measures involving deprivation of liberty for the purpose of their enforcement in the European Union.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt de hiervoor vermelde garantie voldoende waarborg dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan; de feiten zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Franse autoriteiten plaats te vinden.
De volgende argumenten zijn aangevoerd:
- het onderzoek is in Frankrijk aangevangen;
- het bewijs bevindt zich in Frankrijk;
- de verdovende middelen zijn in Frankrijk in beslag genomen;
- de verdovende middelen zijn Frankrijk ingevoerd;
- de medeverdachten zijn in Frankrijk aangehouden en worden daar vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

8.Detentieomstandigheden in Frankrijk

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken - kort gezegd - geoordeeld dat ten aanzien van de detentie-instelling Nîmes sprake is van bewijzen dat er een reëel gevaar bestaat dat personen die aldaar worden gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld als bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest).
Ten aanzien van de detentie-instelling Bordeaux-Gradignan heeft de rechtbank geoordeeld dat op dit moment geen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, maar dat - gelet op het absolute karakter van het in artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden neergelegde verbod van een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing - nadere gegevens van de Franse uitvaardigende autoriteit nodig zijn om de vraag naar het bestaan van een algemeen gevaar te kunnen beantwoorden.
In een uitspraak van 21 februari 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:1102) heeft de rechtbank ten aanzien van de detentie-instelling in Fresnes geoordeeld dat sprake is van bewijzen dat er een reëel gevaar bestaat dat personen die aldaar worden gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 30 januari 2020. [2]
In een e-mail van 28 januari 2020 heeft de
Substitut du Procureur de la République du TGI de Pontoisede volgende garantie verstrekt :
Regarding [opgeëiste persoon] ’s potential place of detention during the investigative phase, I’m pleased to guarantee that he will not be incarcerated in Nimes or Bordeaux-Gradignan.
In een e-mail van 26 februari 2020 heeft de
Substitut du Procureur de la République
du TGI de Pontoisevoorts de volgende garantie verstrekt:
I, the undersigned, hereby state that in case of surrender pursuant to Council Framework Decision of 13 June 2002 on the European arrest warrant and the surrender procedures between Member States and in case of incarceration upon arrival in France, Mr. [opgeëiste persoon] would under no circumstances be incarcerated in Nice, Bordeaux-Gradignan nor in Fresnes.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garanties. Op basis van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) van 25 juli 2018 in de zaak ML (ECLI:EU:C:2018:589) is de uitvoerende autoriteit verplicht uitsluitend de detentieomstandigheden te onderzoeken in de penitentiaire inrichtingen waar de opgeëiste persoon, volgens de informatie waarover zij beschikt, naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd. Uit de beschikbare informatie volgt dat de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid niet zal worden gedetineerd in de detentie-instellingen in Nîmes, Fresnes of Bordeaux-Gradignan.
Mede gelet op het hiervoor aangehaalde arrest van het Hof van Justitie, volgt daaruit dat er voor de opgeëiste persoon geen individueel reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling en dat, voor wat betreft de detentie-instelling in Bordeaux-Gradignan, de vraag of in deze detentie-instelling sprake is van een algemeen reëel gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden, in deze zaak niet behoeft te worden beantwoord. De detentieomstandigheden staan dan ook niet aan overlevering in de weg.

9.Beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie

9.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat in eerste instantie sprake was van een Europees opsporingsbevel (hierna: EOB), terwijl daarna door de Franse autoriteiten is besloten om alsnog een EAB uit te vaardigen. Er is door middel van een EOB verzocht om tot doorzoeking van de woning van de opgeëiste persoon over te gaan en om hem vervolgens door de politie te laten horen. Op 29 november 2019, de dag na de doorzoeking, is de opgeëiste persoon op het politiebureau verschenen om te worden gehoord. De raadsman was die dag echter verhinderd.
Een nieuw verhoor zou plaatsvinden op 2 december 2019. Dat verhoor heeft echter geen doorgang gevonden, omdat de Franse autoriteiten inmiddels een EAB hadden uitgevaardigd. De Franse rechter was niet van op de hoogte gebracht van de nieuwe datum van verhoor.
Doordat de Franse rechter niet goed was geïnformeerd, heeft deze waarschijnlijk verondersteld dat de opgeëiste persoon weigerde om te worden gehoord. De opgeëiste persoon is de dupe geworden van wanprestatie door de Nederlandse recherche. Er is sprake van een grove veronachtzaming. Dit moet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie.
9.2
Standpunt van de officier van justitie
Uit e-mailcorrespondentie blijkt dat op het moment dat het verhoor van de opgeëiste persoon op 29 november 2019 geen doorgang kon vinden, de in Nederland aanwezige Franse rechercheurs deze informatie hebben teruggekoppeld aan de Franse onderzoeksrechter en dat vervolgens is besloten om een EAB uit te vaardigen. Naar Frans recht is het, op het moment dat een EAB is uitgevaardigd, niet meer mogelijk om een opgeëiste persoon door de politie te laten horen op grond van een EOB.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij e-mail van 7 februari 2020 te kennen gegeven dat het EAB wordt gehandhaafd. Er is geen grond voor niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie.
9.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie in overleveringszaken in beginsel alleen in uitzonderlijke situaties plaatsvindt. In de onderhavige zaak is echter geen sprake van een situatie waarin de OLW voorziet in niet-ontvankelijk-verklaring van het OM. De officier van justitie is in beginsel gehouden uitvoering te geven aan een ingekomen EAB. De omstandigheid dat de Franse autoriteiten eerder de opgeëiste persoon wilde horen middels een EOB maakt, ongeacht de reden waarom de Franse autoriteiten hiervan zijn afgestapt, de vordering van de Nederlandse officier van justitie niet onrechtmatig. De rechtbank komt tot het oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vordering tot in behandelingneming van het ten aanzien van de opgeëiste persoon uitgevaardigde EAB. De opgeëiste persoon kan zijn bezwaren desgewenst aan de orde stellen in de Franse strafprocedure.

10.Artikel 35 OLW

10.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de opgeëiste persoon medische problemen heeft, waardoor hij bijzondere medische zorg nodig heeft. De raadsman vraagt zich af of de Franse detentie-instelling waar de opgeëiste persoon na overlevering terecht zal komen, de benodigde zorg kan leveren. Er staat bovendien een operatie gepland.
De raadsman heeft op de zitting toegezegd de medische informatie betreffende de opgeëiste persoon per e-mail te zullen delen met de officier van justitie en per e-mail toestemming te geven om dit te delen met de Franse autoriteiten.
10.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verwezen naar de haar op grond van artikel 35 OLW toekomende bevoegdheden en de zorg die het Openbaar Ministerie zal betrachten bij het moment van overdracht aan en het informeren van de uitvaardigende justitiële autoriteit
.
10.3
Oordeel van de rechtbank
De medische gesteldheid van de opgeëiste persoon kan niet leiden tot weigering van de overlevering, maar kan wel een rol spelen bij de afweging of feitelijke overlevering (tijdelijk) achterwege zou moeten blijven. Overeenkomstig artikel 35, derde lid, van de OLW is het aan de officier van justitie om te beoordelen of de medische omstandigheden tot uitstel van de feitelijke overlevering zouden moeten leiden. De beslissing over de feitelijke overlevering staat los van de door de rechtbank daaraan voorafgaand te nemen beslissing omtrent de toelaatbaarheid van de overlevering.

11.Verzoek om aanhouding

Op de zitting van 13 oktober 2020 heeft de raadsman verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak om de uitvaardigende justitiële autoriteit (opnieuw) te vragen of zij het EAB handhaven. Hierbij heeft de raadsman gewezen op het feit dat het initiële plan zag op het horen van de opgeëiste persoon op basis van een EOB en daarnaast op het tijdsverloop sinds de start van deze overleveringsprocedure, de ontwikkelingen rondom het coronavirus en de medische gesteldheid van de opgeëiste persoon.
De rechtbank heeft dit verzoek ter zitting afgewezen nu de uitvaardigende justitiële autoriteit
– op vragen van het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) – al eerder te kennen heeft gegeven het EAB te handhaven. De medische omstandigheden van de opgeëiste persoon noch de huidige situatie rondom het coronavirus geven aanleiding deze vraag opnieuw aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.

12.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

13.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 2, 10 en 11b Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

14.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
le Parquet du Tribunal de Grande Instance de Pontoise - Service de l'Execution des Peines(Frankrijk).
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en L.Z. Achouak El Idrissi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier.
en uitgesproken ter openbare zitting van 27 oktober 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Arrest van 27 mei 2019 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (C-508/18 en C-82/19 PPU, ECLI:EU:C:2019:456).
2.ECLI:CE:ECHR:2020:0130JUD000967115.