Op 13 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 29 april 2020. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconstateerd dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Tijdens de zitting was de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L.M.F. Aarts, en een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd, omdat zij meer tijd nodig had om te beslissen over de overlevering. In het EAB werd verwezen naar een cumulatief vonnis van de District Law Court in Świdnica, dat was gebaseerd op meerdere onderliggende veroordelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de zittingen die leidden tot de veroordelingen, en dat er geen garanties waren verstrekt zoals vereist door artikel 12 OLW.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat niet voldaan is aan de vereisten van artikel 12 OLW, en heeft de overlevering geweigerd. Dit besluit is genomen in het licht van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de bevoegdheid van de Poolse autoriteiten om EAB's uit te vaardigen. De rechtbank heeft benadrukt dat aanvullende informatie niet langer zal worden opgevraagd, en dat de overlevering om proceseconomische redenen wordt geweigerd. De uitspraak is gedaan door mr. J.G. Vegter, voorzitter, en mrs. Ch.A. van Dijk en L.Z. Achouak El Idrissi, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. A.T.P. van Munster.