ECLI:NL:RBAMS:2020:5252

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
C/13/690209 / KG ZA 20-853
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige omgangsregeling in kort geding met betrekking tot minderjarige na relatiebreuk

In deze zaak, die op 30 oktober 2020 door de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een kort geding waarin de voorzieningenrechter een voorlopige omgangsregeling heeft vastgesteld tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader, eiser, heeft verzocht om een omgangsregeling waarbij hij en zijn kind, geboren in 2014, één keer in de veertien dagen vier uur met elkaar kunnen omgaan. De moeder, gedaagde, heeft hiertegen verweer gevoerd en stelt dat de omgang niet in het belang van het kind is, onder andere vanwege eerdere incidenten van mishandeling en bedreiging door de vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader sinds maart 2020 geen contact meer heeft gehad met zijn kind en dat het belangrijk is dat er op korte termijn begeleide omgang plaatsvindt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de omgang moet plaatsvinden onder begeleiding van Praktijk Irene Heim, omdat het omgangshuis waar eerder naar verwezen werd, een wachtlijst heeft. De rechtbank heeft de moeder veroordeeld om mee te werken aan deze regeling en een dwangsom opgelegd voor het geval zij hieraan niet voldoet. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van het kind, waarbij de rechtbank heeft overwogen dat er geen zwaarwegende belangen zijn die zich verzetten tegen de omgang.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/690209 / KG ZA 20-853 AB/MAH
Vonnis in kort geding van 30 oktober 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie bij dagvaarding van 25 september 2020 en akte eiswijziging van 9 oktober 2020,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. P.P.E. Buchele te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende, althans een briefadres hebbende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie bij akte van 14 oktober 2020,
advocaat mr. M. Flipse te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Op de zitting van 16 oktober 2020 waren [eiser] en de advocaten van beide partijen aanwezig. [gedaagde] nam deel via een Skype-verbinding.
1.2.
Namens [eiser] zijn de dagvaarding en eiswijziging toegelicht en namens [gedaagde] de conclusie van antwoord en de eis in reconventie. Beide partijen hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de door de ander gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben stukken en [eiser] ook een pleitnota in het geding gebracht.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie gehad tot eind maart 2020. Daaruit is op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] geboren: [minderjarige] . [eiser] heeft [minderjarige] erkend, [gedaagde] heeft het eenhoofdig gezag.
2.2.
Sinds eind maart 2020 verblijven [gedaagde] en [minderjarige] op een voor [eiser] onbekend adres in [woonplaats] en heeft [minderjarige] zijn vader niet meer gezien.
2.3.
Bij beschikking van 12 augustus 2020 heeft de familiekamer van deze rechtbank onder andere “
een voorlopige omgangsregeling vast[gesteld] waarbij de vader en [minderjarige] één keer in de veertien dagen vier uur, een tussen partijen in onderling overleg te bepalen dag, omgang zullen hebben met elkaar bij het omgangshuis. Indien blijkt dat het in het belang van [minderjarige] is dat de omgang wordt uitgebreid of dat deze omgang onbegeleid kan plaatsvinden dan moet dit mogelijk zijn;”(dictum 4.1). Daarnaast is, eveneens als voorlopige voorziening, aan [gedaagde] een maandelijkse informatieplicht opgelegd. In dezelfde beschikking zijn in de bodemprocedure de beslissingen over het gezag, de hoofdverblijfplaats, de omgangsregeling en de vakantieregeling aangehouden tot 16 februari 2021in afwachting van de uitkomst van het door de rechtbank gelaste onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming; daarna zal een nieuwe zittingsdatum worden bepaald (dictum 4.6).
2.4.
In r.o. 3.10 van de beschikking is overwogen:

Gebleken is dat de vader al vanaf februari/maart 2020 geen omgang heeft gehad met de minderjarige, terwijl dat voorheen anders was. Moeder wil hier voorlopig niet aan meewerken. Zij stelt dat de vader haar onder meer op 1 november 2019 heeft mishandeld. Op 24 april 2020 heeft zij daarvan aangifte gedaan. De rechtbank is van oordeel dat het mede gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige] niet in zijn belang is als hij helemaal geen contact heeft met zijn vader en dat het belangrijk is dat er op korte termijn (begeleide) omgang plaatsvindt. Immers is niet gebleken dat het voor de minderjarige niet veilig zou zijn als de omgang met zijn vader wordt opgestart op de hierna te bepalen wijze. Gelet op de weerstand en de spanningen bij de moeder, zal worden bepaald dat de omgangsregeling moet worden begeleid door het omgangshuis. De moeder heeft ter zitting verklaard dat zij hieraan geen medewerking wil verlenen. De vader was wel bereid.
(…)
Hierbij [omgang bij het omgangshuis –vzr
] is het voordeel dat ouders elkaar niet hoeven te zien. (…) Indien blijkt dat het in het belang van [minderjarige] is dat de omgang wordt uitgebreid of dat deze omgang zelfs onbegeleid plaatsvindt dan moet dit mogelijk zijn. Partijen kunnen dit met het omgangshuis bespreken.”
2.5.
Bij brief van 25 augustus 2020 heeft de advocaat van [eiser] aan de (voormalige) advocaat van [gedaagde] geschreven dat het Omgangshuis Zaanstad een wachttijd heeft, maar de organisatie Samen in Spel te Alkmaar niet. Daarom stelt hij voor dat partijen zich bij beide instanties aanmelden, zodat de omgang via Samen in Spel kan plaatsvinden zolang partijen op de wachtlijst staan bij het Omgangshuis Zaanstad.
2.6.
Daarop heeft de advocaat van [gedaagde] op 28 augustus 2020 geantwoord dat [gedaagde] zich die dag had aangemeld bij het Omgangshuis Zaandam en dat zij zich niet zal inschrijven voor Samen in Spel omdat – kort gezegd - dit te ver weg is en daarmee te tijdrovend en te duur.
2.7.
Bij e-mail van 3 september 2020 heeft de advocaat van [eiser] vervolgens Praktijk Irene Heim als alternatief voorgesteld, waar zij op korte termijn kunnen starten:
“Deze organisatie voorziet in begeleide omgang. Uniek hierbij is dat de begeleide omgang ook buiten de organisatie plaats kan vinden, bijvoorbeeld bij een ouder thuis, of op een andere gewenste (neutrale) plek. De begeleiding zal dus plaats kunnen vinden in [woonplaats] , waardoor het merendeel van de argumenten van uw cliënte (zoals reisafstand en reiskosten) geen rol meer zullen spelen. Bovendien heeft de organisatie mij uitvoerig geïnformeerd over de mogelijkheid om de begeleide omgang te financieren via de Jeugdwet, waardoor ook het kosten-argument van uw cliënte komt te vervallen. Client is overigens bereid om de kosten op zich te nemen indien de begeleide omgang onverhoopt niet (volledig) wordt vergoed. Ik zend u onderstaand de informatieve e-mail van de organisatie door.”
2.8.
[gedaagde] is met dat alternatief niet akkoord gegaan. Bij e-mail van 9 september 2020 heeft haar advocaat geschreven:
“Cliënte staat in het kader van haar veiligheid onder toezicht van de Blijf van mijn Lijfgroep en de wijkagent. Het is u inmiddels ook bekend dat cliënte altijd een Aware knop bij zich draagt. In dat kader heeft cliënte uw bericht ter advies voorgelegd aan de hiervoor genoemde instantie en de wijkagent.
Cliënte stelt dat zij het advies heeft ontvangen om zoals dat in de beschikking van de rechtbank Amsterdam verwoord staat een omgangsregeling tot stand te laten komen via een omgangshuis en niet een alternatief zoals u dat voorstelt. Cliënte mag en dat is het uitgangspunt absoluut geen contact hebben met de vader van [minderjarige] .
Cliënte zal daarom de oproep van het omgangshuis in Zaandam afwachten nu zij zich daar heeft aangemeld.”

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser] vordert, na eiswijziging:
- primair: om een voorlopige omgangsregeling vast te stellen waarbij hij en [minderjarige] één keer in de veertien dagen gedurende vier uur omgang met elkaar zullen hebben, onder begeleiding van een derde of een instelling die daartoe naar het oordeel van [eiser] voldoende gekwalificeerd is (zoals Praktijk Irene Heim ), waarbij de omgang kan worden uitgebreid of onbegeleid zal kunnen plaatsvinden indien blijkt dat dit in het belang van [minderjarige] is, op straffe van een dwangsom;
- subsidiair: om [gedaagde] te veroordelen om mee te werken aan de voorlopige zorgregeling in de beschikking van 12 augustus 2020, waarbij hij en [minderjarige] één keer in de veertien dagen vier uur, een tussen partijen in onderling overleg te bepalen dag, (begeleide) omgang met elkaar zullen hebben, onder begeleiding van een derde of een instelling die daartoe naar het oordeel van [eiser] voldoende gekwalificeerd is (zoals Praktijk Irene Heim ), op straffe van een dwangsom;
- veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, met wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert kort gezegd:
- schorsing van de bij de beschikking vastgestelde omgangsregeling totdat een duidelijk veiligheidsplan is opgesteld;
- opdracht aan de Raad voor de Kinderbescherming om te onderzoeken of de vastgestelde omgangsregeling in het belang is van [minderjarige] , en om een beschermingsonderzoek te doen;
- veroordeling van [eiser] in de proceskosten, met wettelijke rente.
4.2.
[eiser] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
[eiser] heeft een spoedeisend belang, omdat hij [minderjarige] voor het laatst heeft gezien in maart 2020.
5.2.
[eiser] wil dat de begeleide omgang zo spoedig mogelijk begint. Aangezien dit niet op korte termijn bij het Omgangshuis Zaanstad kan en wel bij Praktijk Irene Heim , wil hij dat [gedaagde] zich (ook) bij Irene Heim aanmeldt.
5.3.
[gedaagde] weigert dit, omdat:
- de veiligheid van haar en [minderjarige] bij [eiser] niet is gewaarborgd;
- zij niet voor niets sinds maart 2020 met [minderjarige] verblijft op een opvangadres van de Blijfgroep;
- de Blijfgroep en de wijkagent haar hebben geadviseerd om de omgang via het omgangshuis te laten lopen en absoluut geen contact met [eiser] te hebben;
- [eiser] haar ook na de zitting van juli 2020 nog heeft lastig gevallen en bedreigd;
- het omgangshuis op dit gebied gespecialiseerd is, een veilige en neutrale plek voor de introductie van vader in het leven van dit getraumatiseerde kind biedt en onder toezicht staat, terwijl Praktijk Irene Heim onvoldoende gekwalificeerd is.
[gedaagde] vindt zelf ook wel dat er omgang met de vader moet komen, maar acht nakoming van de vastgestelde voorlopige omgangsregeling op dit moment niet in het belang van [minderjarige] . De regeling moet dan ook op grond van artikel 377a lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW) worden geschorst tot er wel plek is bij het omgangshuis en totdat de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek heeft gedaan naar de veiligheid van [minderjarige] bij zijn vader en naar de opvoedingscapaciteiten van vader.
5.4.
Uitgangspunt in dit kort geding is dat de zeer recente beschikking van de bodemrechter van 12 augustus 2020 moet worden nagekomen, tenzij omgang inmiddels in strijd zou zijn met zwaarwegende belangen van [minderjarige] (artikel 1:377a lid 3 BW). Werkt een met het gezag belaste ouder niet mee aan de totstandkoming of de uitvoering van een (voorlopige) omgangsregeling, dan kan de rechter onder meer van partijen verlangen dat zij zich bij de totstandkoming of de uitvoering van een (voorlopige) omgangsregeling laten begeleiden door een derde of een instelling die daartoe naar zijn oordeel voldoende gekwalificeerd is (
Hoge Raad 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748).
5.5.
In de beschikking van 12 augustus 2020 staat dat het belangrijk is dat op korte termijn (begeleide) omgang plaatsvindt. Reden om de voorlopige omgangsregeling te laten begeleiden door het omgangshuis is volgens die beschikking “weerstand en de spanningen bij moeder” en het feit dat de ouders elkaar daar niet hoeven zien. Uitdrukkelijk is overwogen dat niet is gebleken dat de omgangsregeling voor [minderjarige] niet veilig zou zijn.
5.6.
In de beschikking is rekening gehouden met de door [gedaagde] gestelde mishandeling op 1 november 2019 en de aangifte uit april 2020. [gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser] haar ook daarna heeft bedreigd en dat er incidenten zijn voorgevallen. Voor zover dat vóór de zitting van de familiekamer op 28 juli 2020 was, had zij dat daar naar voren moeten brengen.
5.7.
Ook na 28 juli 2020 zouden zich echter incidenten hebben voorgedaan. Zo zou [gedaagde] regelmatig worden gestalkt door vrienden van [eiser] en door hem met de auto worden achtervolgd. Op enig moment na de zitting van 28 juli 2020 zou [eiser] , met meerdere mensen in de auto, haar hebben klem gereden. Een vriend van [eiser] heeft haar een keer geblokkeerd met de auto, ging voor haar staan en riep naar haar, waarop zij op de alarmknop heeft gedrukt en met de politie heeft gebeld. Ook zou [eiser] haar diverse dreigende mailtjes hebben gestuurd, waarin hij onder meer dreigt haar kind af te pakken. [eiser] zou zowel in België als bij de KLM een ‘verbod’ hebben voor drie jaar in verband met crimineel gedrag. Zij heeft nooit aangifte durven doen tot april 2020. Drie dagen voor de kortgedingzitting heeft zij nog een aanvullende aangifte gedaan, omdat zij vreesde voor haar leven. Tenslotte heeft zij verklaard naar een veilig adres te zijn overgebracht met code rood.
5.8.
Dit alles is, afgezien van het sturen van één boos mailtje, door [eiser] betwist.
5.9.
De aangiftes, de dreigmailtjes, het advies van de Blijfgroep en de wijkagent of andere bewijsstukken van de gestelde mishandelingen, bedreigingen en incidenten zijn door [gedaagde] niet overgelegd, zonder dat zij daarvoor een goede verklaring heeft gegeven. Tegenover de betwisting ervan door [eiser] zijn deze aantijgingen dus niet voldoende aannemelijk geworden. Zelfs als dit wel zo zou zijn heeft [gedaagde] niet duidelijk gemaakt waarom deze omstandigheden zouden moeten leiden tot schorsing van de omgang tussen [eiser] en zijn kind. In de overgelegde stukken is immers niet te lezen dat de zorginstanties serieuze zorgen hebben over de veiligheid van [minderjarige] bij [eiser] . Het overgelegde Perspectiefplan van het Ouder Kind Team (OKT) van 13 oktober 2020 geeft slechts de zogenaamde startvragen van [gedaagde] weer, dat wil zeggen haar redenen om zich bij het OKT aan te melden. [eiser] is bij de totstandkoming daarvan niet betrokken geweest. Een en ander betekent dat als het gaat om de veiligheid van [minderjarige] de situatie nu niet wezenlijk anders is dan bij het geven van de beschikking.
5.10.
Ter zitting heeft mr. Buchele verklaard dat partijen onlangs een intake hebben gehad bij het Omgangshuis Zaanstad, maar dat het gesprek alleen over het (concept-)Veiligheidsplan ging en dat de omgang daar op zijn vroegst in januari 2021 kan starten. Dit is van de zijde van [gedaagde] niet betwist.
5.11.
Het komt erop neer dat het belangrijkste doel van de beschikking, omgang op korte termijn, niet kan worden bereikt via het omgangshuis. Uit een door [eiser] overgelegde mail van 15 oktober 2020 van Praktijk Irene Heim blijkt dat de begeleide omgang daar wel op korte termijn kan starten. De kosten kunnen geen obstakel vormen, want [eiser] heeft zich bereid verklaard die te dragen als het niet zou lukken om ze vergoed te krijgen. Verder staat vast dat ook bij de Praktijk Irene Heim de ouders elkaar niet hoeven zien. [eiser] heeft daarnaast voldoende aangetoond dat [minderjarige] daar veilig is en dat de begeleiding professioneel is. Dat blijkt ook uit een door hem overgelegde e-mail van Praktijk Irene Heim van 3 september 2020.
5.12.
Al met al is voldoende gebleken dat Praktijk Irene Heim een instelling is die voldoende gekwalificeerd is en waar de omgang op korte termijn kan starten, en dat ook nog in Amsterdam. Met deze oplossing wordt dus ook aan eerdere bezwaren van [gedaagde] tegen de (reis)tijd en de reiskosten tegemoet gekomen. Daarom zal de vordering worden toegewezen zoals hierna is vermeld.
5.13.
De begeleide omgang moet zo spoedig mogelijk beginnen en wel op de datum die Praktijk Irene Heim aan beide partijen tijdig (dat wil zeggen uiterlijk 2 dagen tevoren) zal doorgeven. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat het eerste omgangsmoment binnen een maand na vonnisdatum kan plaatsvinden. Voor het overige blijft de voorlopige omgangsregeling zoals in de beschikking van 12 augustus 2020 bepaald: één keer in de veertien dagen vier uur op een tussen partijen in onderling overleg te bepalen dag, met dien verstande echter dat, als ze daar niet tijdig uitkomen, de dag wordt bepaald door Praktijk Irene Heim . Indien blijkt dat het in het belang van [minderjarige] is dat de omgang wordt uitgebreid of dat deze omgang onbegeleid kan plaatsvinden dan moet dit – in overleg met Praktijk Irene Heim - mogelijk zijn.
5.14.
Deze voorlopige omgangsregeling geldt totdat een rechter anders beslist of partijen samen anders afspreken.
5.15.
De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en beperkt als hierna gemeld.
5.16.
Nakoming van deze voorlopige omgangsregeling is niet in strijd met zwaarwegende belangen van [minderjarige] . De tegenvorderingen zullen daarom worden afgewezen.
5.17.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten zowel in conventie als in reconventie tussen hen worden verrekend, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Voor een uitzondering op deze hoofregel is geen aanleiding.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om mee te werken aan de voorlopige zorgregeling die is vastgesteld in de beschikking van deze rechtbank van 12 augustus 2020, onder 4.1, met dien verstande dat
- de omgang zal plaatsvinden bij en onder begeleiding van Praktijk Irene Heim (in plaats van het omgangshuis),
- [gedaagde] zich binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis bij Praktijk Irene Heim moet aanmelden, en dat
- het eerste omgangsmoment binnen een maand na heden plaatsvindt op een door Praktijk Irene Heim na overleg met beide partijen tijdig (dat wil zeggen uiterlijk 2 dagen tevoren) aan hen doorgegeven datum,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 200,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 6.1 uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,- is bereikt,
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
verrekent de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.6.
weigert de gevraagde voorzieningen,
6.7.
verrekent de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2020. [1]

Voetnoten

1.type: MAH