ECLI:NL:RBAMS:2020:5129

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
23 oktober 2020
Zaaknummer
13/175268-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor winkeldiefstal met ISD-maatregel

Op 21 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstal. De verdachte werd beschuldigd van het bedreigen van een persoon en het stelen van een blikje bier bij Albert Heijn op 4 juli 2020. Tijdens de zitting op 7 oktober 2020 heeft de officier van justitie, mr. J.S. de Weijer, gevorderd tot een bewezenverklaring van de diefstal, terwijl de raadsvrouw, mr. P. Figge, om vrijspraak heeft verzocht. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de bedreiging en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Echter, de rechtbank achtte de diefstal van het blikje bier bewezen, gebaseerd op de aangifte van de winkelmedewerker en camerabeelden die de verdachte in de winkel toonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een veelpleger is met een strafblad en eerder een ISD-maatregel had ondergaan die in 2019 was beëindigd. Gezien de ernst van de feiten en de gedragsproblematiek van de verdachte, heeft de rechtbank besloten om een ISD-maatregel van twee jaar op te leggen. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen, omdat de ISD-maatregel als zwaarder werd beschouwd. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd door te verwijzen naar de hoge kans op recidive en de noodzaak voor behandeling in een forensische setting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/175268-20 en 13/702798-16 (tul) (Promis)
Datum uitspraak: 21 oktober 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1970 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] , [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.S. de Weijer, en van wat de gemachtigd raadsvrouw van verdachte, mr. P. Figge, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 4 juli 2020 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan het bedreigen van [persoon] (feit 1) en aan het stelen van een blikje bier bij Albert Heijn (feit 2).
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1. Hij heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van feit 2.
3.2
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte integraal vrij te spreken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak bedreiging (feit 1)
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging.
Het enkele vastpakken van een plastic mes-lepel-vork combinatie levert nog geen bedreiging met de dood of met zware mishandeling op. Bij aangever kon onder deze omstandigheden namelijk nog geen redelijke vrees ontstaan dat zijn leven gevaar liep of dat hij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Bedreiging met mishandeling is niet strafbaar. Verdachte zal van het ten laste gelegde onder feit 1 worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring winkeldiefstal (feit 2)
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal.
Op 4 juli 2020 heeft [persoon] namens Albert Heijn – de winkel aan [adres 2] in Amsterdam – aangifte gedaan van diefstal. Uit de aangifte blijkt dat een medewerker tegen aangever heeft gezegd dat hij verdachte iets in zijn jaszak zag stoppen. Aangever is vervolgens zelf de winkel in gegaan en zag een blikje Gulpener bier in de jaszak van verdachte, toen verdachte bij de kassa stond. Op de loopband stond eenzelfde blikje. De aangifte vindt steun in de camerabeelden. Verdachte is op deze beelden herkend.
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte het blikje in zijn jaszak in een andere winkel had gekocht. Het blikje op de loopband kwam wel uit de winkel en wilde hij volgens haar afrekenen. Deze verklaring is, gelet op de omstandigheid dat verdachte tegenover aangever heeft verklaard dat hij het blikje op de loopband niet kon betalen en gelet op het feit dat het om twee identieke blikjes ging, niet geloofwaardig. De rechtbank is van oordeel dat het wegstoppen van het blikje bier naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht is geweest op het wegnemen hiervan. Zij is dan ook van oordeel dat kan worden vastgesteld dat verdachte het oogmerk had op de wederrechtelijke toe-eigening van het blikje bier.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Feit 2
op 4 juli 2020 te Amsterdam, een blikje Gulpener bier, dat toebehoorde aan winkelketen Albert Heijn (filiaal aan [adres 2] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de maatregel

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur
van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest.
7.2
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft primair verzocht om, bij een bewezenverklaring, geen ISD-maatregel op te leggen, maar een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Het opleggen van de ISD-maatregel is, gelet op de ernst van het feit, niet proportioneel. In de week voor deze zitting is aan verdachte voor een zwaarder feit een taakstraf van 150 uren opgelegd. Subsidiair heeft zij verzocht om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Dit is een hinderlijk feit dat voor veel overlast zorgt, in het bijzonder voor het winkelpersoneel. Uit het strafblad van verdachte van 16 september 2020 blijkt dat verdachte een veelpleger is op het gebied van vermogens-delicten. In december 2017 is aan hem de ISD-maatregel opgelegd voor de duur van 2 jaren. Deze maatregel is in december 2019 beëindigd.
Advies van de reclassering
De rechtbank heeft kennisgenomen van het door mevrouw K. van der Heijden opgestelde adviesrapport van reclassering Inforsa van 30 september 2020. De reclassering heeft, zakelijk weergegeven, gerapporteerd dat sprake is van forse gedrags- en verslavingsproblematiek. Verdachte vertoont regelmatig grensoverschrijdend, agressief gedrag.
Verdachte is binnen de laatste periode van de in december 2019 beëindigde ISD-maatregel teruggevallen in alcoholgebruik en agressief gedrag. Hij werd daarom vanuit een woon-voorziening weer teruggeplaatst in de ISD-instelling. Hierdoor heeft hij de instelling zonder gerichte hulpverlening moeten verlaten. Verdachte is dakloos. Verder is verdachte in het verleden diverse keren klinisch opgenomen geweest. Tot nu toe hebben behandelingen, vanwege de zorgmijdende en weerspannige houding van verdachte, niet tot een positief resultaat geleid. De reclassering verwacht dat een heropname in een kliniek niet zal slagen. Het huidige reclasseringstoezicht van Inforsa verloopt moeizaam. Hij doet zijn best om contact te houden met zijn toezichthouder, maar het lukt hem niet. Verdachte is onlangs aangemeld voor begeleid wonen en ambulante behandeling, maar de wachttijden zijn lang. Ondanks een zekere inzet van verdachte, lijken wonen en stabiele zorg binnen een ambulant kader een onhaalbaar einddoel.
Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Onder invloed van alcohol gaat verdachte eerder over tot het plegen van strafbare feiten. Het is volgens de reclassering bijna onmogelijk om hem binnen een ambulant kader te begeleiden. Verwacht wordt dat hij afspraken niet zal nakomen en dat hij regelmatig zal blijven recidiveren.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden heeft de reclassering in het kader van een strafoplegging geadviseerd om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel aan verdachte op te leggen. Tijdens de ISD-maatregel kan ambulante behandeling en dagbesteding worden ingezet en kan plaatsing binnen een setting voor beschermd wonen worden afgewacht, zodat kan worden toegewerkt naar stabiliteit en structuur in het leven van verdachte.
Op de zitting van 7 oktober 2020 heeft mevrouw K. van der Heijden als deskundige haar advies toegelicht. Zij heeft, zakelijk weergegeven, benadrukt dat oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel de meest geschikte manier is om een gedegen hulpverleningstraject vorm te geven. De reclassering ziet geen heil in een reclasseringstoezicht of een klinische behandeling. De deskundige heeft benadrukt dat het van belang is om verdachte eerst binnen een
ISD-instelling te stabiliseren. Tijdens de ISD-maatregel kan dan worden toegewerkt naar ambulante behandeling en begeleid wonen. Verder heeft de ISD-maatregel als voordeel dat een veroordeelde bij niet medewerking of tegenwerking teruggeplaatst kan worden in de
ISD-instelling, zodat een nieuw traject kan worden uitgezet.
Motivering
De rechtbank stelt vast dat aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van verdachte van 16 september 2020 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportages, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het strafblad van verdachte is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen reden om de ISD-maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
In het bijzonder vindt de rechtbank dat het opleggen van de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar wenselijk en noodzakelijk is om het overlast veroorzakende delictgedrag van verdachte te doorbreken en de maatschappij te beveiligen. Eerder opgelegde straffen en (klinische) hulpverleningstrajecten hebben immers niet geleid tot het terugdringen van de recidive. Gelet op de ernstige gedragsproblemen en verslavingsproblematiek van verdachte is bovendien sprake van een hoog risico op recidive.
Uit het reclasseringsadvies volgt dat verdachte het meest gebaat is bij behandeling in een forensische setting, waarbij de behandeling eerst gericht zal zijn op stabilisering en beheersing van zijn problematiek en daarna op gedragsverandering en uitstroom naar een plek voor begeleid wonen. Binnen de ISD-maatregel kan verdachte gedurende langere tijd intensief worden behandeld, begeleid en aangestuurd om de nodige stappen te zetten die dienstig zijn aan een (veilige en) zo stabiel mogelijke terugkeer in de maatschappij.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken zit de op 16 september 2020 op de griffie van deze rechtbank ontvangen vordering tenuitvoerlegging van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam.
De officier van justitie vordert daarin de eerder in de zaak met parketnummer 13/702798-16 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van elf dagen alsnog ten uitvoer te leggen, omdat verdachte zich binnen de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen. Toewijzing van de vordering acht de rechtbank niet opportuun, omdat aan verdachte de
ISD-maatregel voor de duur van twee jaar wordt opgelegd en daarbij geen aftrek van de reeds ondergane voorlopige hechtenis wordt toegepast.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerleggingin de zaak met parketnummer 13/702798-16.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Thomas voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en R.P.F. de Groot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 oktober 2020.
[...]

[...]

[...]