ECLI:NL:RBAMS:2020:5128

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
23 oktober 2020
Zaaknummer
13/186610-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van ISD-maatregel na herhaalde winkeldiefstallen en belediging van een ambtenaar

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 oktober 2020 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan twee winkeldiefstallen en aan belediging van een ambtenaar. De verdachte, geboren in 1976 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, is momenteel gedetineerd in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn aangebracht, gevoegd behandeld. Tijdens de zitting op 7 oktober 2020 heeft de officier van justitie, mr. N. Levinsohn, de vordering gedaan om de verdachte de ISD-maatregel op te leggen voor de duur van twee jaren, met een tussentijdse toets na zes maanden. De verdachte heeft eerder al drie keer de ISD-maatregel opgelegd gekregen.

De tenlastelegging omvat onder andere de diefstal van een flesje parfum bij Kruidvat en toiletpapier en koffie cups bij Albert Heijn, alsook de belediging van een ambtenaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zijn, mede op basis van de bekennende verklaringen van de verdachte. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte in overweging genomen, evenals het advies van de reclassering, dat de verdachte lijdt aan een bipolaire persoonlijkheidsstoornis en verslavingsproblematiek.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de ISD-maatregel noodzakelijk is om het delictgedrag van de verdachte te doorbreken en de maatschappij te beschermen. De verdachte heeft in het verleden herhaaldelijk de kans op rehabilitatie niet benut, waardoor de rechtbank heeft besloten om de ISD-maatregel voor de maximale termijn van twee jaren op te leggen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, niet in mindering wordt gebracht op de duur van de maatregel. Tevens is er een tussentijdse beoordeling van de voortzetting van de maatregel na zes maanden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/186610-20 (zaak A); 13/185268-20 (zaak B) en 13/233056-19 (zaak C) (Promis)
Datum uitspraak: 21 oktober 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1976 in [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in Penitentiair Psychiatrisch Centrum (hierna: PPC) [locatie] te [plaats].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 oktober 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, B en C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N. Levinsohn, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C. Stroobach, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Zaak A.diefstal van een flesje parfum bij Kruidvat op 17 juli 2020 in Amsterdam;
Zaak B.diefstal van toiletpapier en koffie cups bij Albert Heijn op 14 juli 2020 in Amsterdam;
Zaak C.belediging van ambtenaar [persoon 1] op 28 september 2019 in Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.Waardering van het bewijs

Zaak A (diefstal parfum) en zaak C (belediging ambtenaar)
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat de ten laste gelegde feiten in de zaken A en C, gelet op de bekennende verklaringen van verdachte en de overige inhoud van de verschillende procesdossiers, kunnen worden bewezen.
Zaak B (diefstal toiletpapier en koffie cups)
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van diefstal, omdat het ten laste gelegde oogmerk bij verdachte ontbrak. Verdachte was niet van plan om de goederen te stelen, maar wilde deze afrekenen bij de servicebalie. Bovendien heeft hij geen handelingen verricht om de goederen aan het zicht te onttrekken.
Op 14 juli 2020 heeft [persoon 2] namens Albert Heijn aangifte gedaan van diefstal. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij met wc-papier en koffiecups door het poortje voorbij de zelfscankassa’s is gelopen, omdat bij de kassa’s een lange rij stond. Op de camerabeelden is te zien dat het bewuste poortje op een kier stond, maar niet volledig geopend was. [persoon 3] heeft geverbaliseerd dat het poortje alleen open gaat na het aanbieden van de kassabon.
Verdachte heeft met goederen van de Albert Heijn zonder deze te betalen de ruimte met zelfscankassa’s verlaten via de kier van het poortje, dat alleen opengaat na het scannen van de kassabon. De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht zijn geweest op het wegnemen van deze goederen. De ruimte is immers duidelijk omsloten en kan, bij normaal gebruik, alleen verlaten worden na het aanbieden van een kassabon. Zij is dan ook van oordeel dat kan worden vastgesteld dat verdachte het oogmerk had op de wederrechtelijke toe-eigening van het wc-papier en de koffiecups. Dat de goederen niet aan het zicht waren onttrokken doet hier niet aan af.
De ten laste gelegde diefstal kan op grond van de genoemde omstandigheden wettig en overtuigend worden bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Zaak A:
op 17 juli 2020 te Amsterdam een goed, dat toebehoorde aan Kruidvat, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak B:
op 14 juli 2020 te Amsterdam een hoeveelheid toiletpapier en koffie cups, die toebehoorden aan Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak C:
op 28 september 2019 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [persoon 1], surveillant van politie-eenheid Amsterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: “Je kanker moeder, je moeder werkt op de wallen, ik heb je moeder geneukt” en “Je moeder is een hoer die werkt op de wallen, kankerlijers met je fucking ID”, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de maatregel

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur
van twee jaren.
7.2
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft verzocht om geen ISD-maatregel op te leggen, maar een civiele zorgmachtiging te verlenen en de zaak hiervoor aan te houden. Niet is voldaan aan de harde en zachte ISD-criteria. Het opleggen van de ISD-maatregel is niet proportioneel, omdat verdachte niet gemotiveerd is om binnen het kader van deze maatregel mee te werken aan een behandeling. Hierdoor zal de maatregel geen effect hebben. Daarnaast is met oplegging van de ISD-maatregel niet voldaan aan de eis van subsidiariteit. Er is namelijk een alternatief in de vorm van een behandeling in het kader van een zorgmachtiging. Verdachte wil in dit kader ook worden behandeld. Bovendien kan behandeling met oplegging van de zorgmachtiging plaatsvinden binnen een beter beveiligde instelling, zoals een Forensisch Psychiatrische Kliniek (hierna: FPK).
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om op grond van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel of een voorwaardelijke straf op te leggen. Als toch een ISD-maatregel zal worden opgelegd, heeft de raadsvrouw verzocht om deze in voorwaardelijke vorm op te leggen. Als bijzondere voorwaarde zou onder andere een klinische opname kunnen worden opgelegd.
Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht om bij oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel tussentijds te toetsen en om de tijd die verdachte in voorarrest doorbracht in mindering te brengen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen en aan belediging van een ambtenaar. Met zijn gedrag heeft verdachte getoond dat hij geen respect heeft voor het openbaar gezag en voor eigendommen van anderen.
Uit het strafblad van verdachte van 7 oktober 2020 blijkt dat hij vele malen eerder is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten (met name winkeldiefstal) en voor feiten die verband houden met het openbaar gezag. Bovendien is aan hem drie keer de ISD-maatregel opgelegd.
Advies van de reclassering
De rechtbank heeft kennisgenomen van het door mevrouw C. Kleine opgestelde adviesrapport van reclassering Inforsa van 17 september 2020. De reclassering heeft, zakelijk weergegeven, gerapporteerd dat verdachte lijdt aan een bipolaire persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is sprake van verslavingsproblematiek. Onderdeel van zijn problematiek is ontbrekend ziekte-inzicht en probleembesef. Tot slot is sprake van problemen van praktische aard. Verdachte is werkloos en heeft al jaren problemen met het verkrijgen en behouden van huisvesting.
De reclassering heeft gerapporteerd dat de kans op recidive en de kans op onttrekking aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog. Verdachte wil veranderen, maar blijkt hiertoe niet in staat. Behandeltrajecten in het verleden hebben niet geleid tot vermindering van de recidive of tot het creëren van een stabiele leefsituatie. Dit maakt dat verdachte gebaat is bij behandeling in een klinische setting met een hoge mate van structuur, zoals een FPK.
In het kader van een strafoplegging wordt geadviseerd om aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Binnen de ISD-maatregel kan de problematiek van verdachte namelijk optimaal worden behandeld, zodat de recidive kan worden teruggedrongen en de maatschappij kan worden beschermd. De behandeling zal in een klinische setting eerst worden gericht op het stabiliseren en beheersen van de persoonlijkheids- en verslavingsproblematiek en in een klinische setting kan dubbeldiagnostiek plaatsvinden. Daarna kan worden toegewerkt naar een passende woonvoorziening. Met deze alternatieve behandelinsteek zal het opleggen van de ISD-maatregel, indien verdachte gemotiveerd raakt, geen herhaling van zetten zijn. Bovendien heeft de ISD-maatregel als voordeel dat wordt voorkomen dat een veroordeelde bij niet medewerking of tegenwerking op straat zal belanden. In het geval verdachte weigert mee te werken, wordt hij teruggeplaatst in het PPC. Daar zal opnieuw worden geprobeerd om verdachte gemotiveerd te krijgen voor behandeling. Dat is niet het geval als verdachte ontwrichtend gedrag vertoont in een reguliere GGZ-instelling (in het kader van een zorgmachtiging). De kans is groot dat verdachte dan uit die instelling wordt ontslagen en op straat zal belanden. Verder is in een civiele setting behandeling, stabilisering en beheersing van de persoonlijkheids- en verslavingsproblematiek ondergeschikt. Bovendien hebben diverse zorgkaders in het verleden niet geleid tot het terugdringen van recidive of het stabiliseren van de problematiek van verdachte.
Op de zitting van 7 oktober 2020 heeft mevrouw C. Kleine als deskundige haar advies bevestigd en benadrukt dat oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel de meest geschikte manier is om een gedegen hulpverleningstraject vorm te geven.
De rechtbank acht zich op basis van het reclasseringsadvies voldoende voorgelicht om te komen tot een passende afdoeningsmodaliteit. Zij zal overgaan tot oplegging van de ISD-maatregel en overweegt hiertoe als volgt.
Motivering
De voorwaarden voor oplegging van een ISD-maatregel staan in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht. Vereist is dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Omdat de rechtbank in dit vonnis bewezen verklaart dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan twee winkeldiefstallen en aan belediging, is aan deze voorwaarde voldaan. Ook moet verdachte in de afgelopen vijf jaar meer dan drie keer onherroepelijk zijn veroordeeld voor het plegen van een misdrijf, waarvoor een vrijheidsbenemende straf/maatregel of taakstraf is opgelegd. Uit het strafblad van verdachte van 7 oktober 2020 volgt dat ook aan deze voorwaarde is voldaan. Verdachte is in de afgelopen vijf jaar namelijk vijf maal onherroepelijk veroordeeld, waarbij een vrijheidsbenemende straf/maatregel of taakstraf is opgelegd. Vier van deze straffen/maatregelen zijn ook daadwerkelijk geëxecuteerd. Bovendien moeten de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde straffen/maatregelen. Ook aan deze voorwaarde is voldaan. Blijkens het strafblad is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank stelt daarmee vast dat aan alle voorwaarden voor oplegging van een ISD-maatregel is voldaan. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen.
In het bijzonder vindt de rechtbank dat het opleggen van de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar wenselijk en noodzakelijk is om het overlast veroorzakende delictgedrag van verdachte te doorbreken en de maatschappij te beveiligen. Eerder opgelegde straffen en (civiele) hulpverleningstrajecten hebben immers niet geleid tot het terugdringen van de recidive. Bovendien is, gelet op de psychiatrische problemen van verdachte gecombineerd met verslavingsproblematiek, sprake van een hoog recidiverisico. Uit het advies van de reclassering volgt dat verdachte gebaat is bij behandeling die start binnen een klinische setting, zoals een FPK, waarbij de behandeling eerst zal zijn gericht op stabilisering en beheersing van de psychiatrische problematiek en daarna op gedragsverandering en uitstroom naar een plek voor begeleid wonen. Binnen de ISD-maatregel kan verdachte gedurende langere tijd intensief worden behandeld, begeleid en worden aangestuurd om de nodige stappen te zetten die dienstig zijn aan een (veilige en) zo stabiel mogelijke terugkeer in de maatschappij.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de
ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Tussentijdse beoordeling
Gelet op de psychische problematiek van verdachte en het feit dat hij al driemaal eerder de
ISD-maatregel heeft doorlopen, vindt de rechtbank het van belang om tijdig inzicht te krijgen in het verloop van de maatregel. Zij ziet daarom aanleiding om uiterlijk zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te toetsen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 38p, 57, 63, 310, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A en B:
telkens: diefstal;
Ten aanzien van zaak C:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie
binnen 6 (zes) maandenna aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank zal berichten over de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Thomas voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en R.P.F. de Groot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 oktober 2020.
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

  • [...]
  • [...]

[...]

[...]