ECLI:NL:RBAMS:2020:5127

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
23 oktober 2020
Zaaknummer
13/149889-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot het verkopen van harddrugs met bijzondere voorwaarden

Op 21 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot het verkopen van harddrugs, specifiek 0,44 gram cocaïne, op 5 juni 2020 in Amsterdam. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een zitting op 7 oktober 2020, waarbij de officier van justitie, mr. N. Levinsohn, en de raadsman, mr. A. Kilinç, aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1998 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit, terwijl hij van het primair ten laste gelegde is vrijgesproken. De rechtbank heeft de bewezenverklaring gebaseerd op de bekennende verklaring van de verdachte en de inhoud van het procesdossier.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 12 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel zijn bijzondere voorwaarden verbonden, waaronder een meldplicht bij reclassering Inforsa en deelname aan een leefstijltraining. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon van de verdachte, die middelenproblematiek vertoont. De reclassering heeft geadviseerd om de verdachte te begeleiden bij het opbouwen van een delictvrij bestaan.

De rechtbank heeft ook de proeftijd van een eerdere voorwaardelijke veroordeling verlengd met één jaar, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 45 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte de opdracht gegeven om zich te houden aan de bijzondere voorwaarden en toezicht te laten houden door de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/149889-20 en 13/265802-18 (tul) (Promis)
Datum uitspraak: 21 oktober 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1998 in [geboorteplaats] ([geboorteland]),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
opgegeven verblijfadres:
[adres 1].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 7 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N. Levinsohn, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A. Kilinç, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
(een poging tot) telen/bereiden/bewerken/verwerken/verkopen/leveren/verstrekken/vervoeren van 0,44 gram cocaïne op 5 juni 2020 in Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde, gelet op de bekennende verklaring van verdachte op de zitting en de overige inhoud van het procesdossier, kan worden bewezen. Verdachte zal van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 5 juni 2020 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk te verkopen en te leveren en te verstrekken 0,44 gram cocaïne naar een passant toegegaan is, waarna hij, verdachte, die passant heeft aangesproken en wikkels met cocaïne heeft aangeboden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 15 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel, naast de algemene voorwaarden, de volgende bijzondere voorwaarden moeten worden verbonden: een meldplicht bij reclassering Inforsa en het volgen van een leefstijltraining. Zij heeft ook gevorderd om verdachte te veroordelen tot een taakstraf van
30 uren.
7.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verzocht om, naast een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, geen taakstraf op te leggen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot het verkopen van harddrugs door cocaïne aan te bieden aan een passant op straat. Deze stof is schadelijk voor de gezondheid van personen. Het gebruik van cocaïne gaat vaak gepaard met door de gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Bovendien kan de verkoop (en het gebruik) van drugs op straat bijdragen aan verloedering van het straatbeeld.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het door reclasseringswerker X. de Visser opgestelde adviesrapport van reclassering Inforsa van 27 augustus 2020. De reclassering heeft, zakelijk weergegeven, gerapporteerd dat sprake is van middelenproblematiek. Verdachte rookt elke dag wiet en gebruikt soms alcohol en cocaïne. De vrijheid die de Nederlandse wetgeving biedt om softdrugs te roken lijkt voor verdachte een motivatie om in Nederland te wonen. Daarentegen lijkt verdachte zich in bepaalde mate bewust te zijn van de negatieve gevolgen van zijn middelengebruik en delictgedrag. Het is belangrijk dat hij hiervan bewuster wordt. Hij ziet niet in dat continuering van zijn delictgedrag kan leiden tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel). Hij staat open voor verandering en is in staat om een delictvrij bestaan op te bouwen in Nederland.
Hoewel verdachte in Nederland geen aanspraak kan maken op sociale voorzieningen, ziet de reclassering mogelijkheden om verdachte een leefstijltraining aan te bieden. Met deze training worden hem handvatten geboden om zich bewuster te worden van de voor- en nadelen van middelengebruik en zijn delictgedrag. Daarnaast krijgt verdachte met het volgen van deze training praktische tips om een bestaan in Nederland op te bouwen. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden heeft de reclassering in het kader van een strafoplegging geadviseerd om bij een (deels) voorwaardelijke straf een toezicht door de reclassering op te leggen onder de bijzondere voorwaarden: meldplicht bij reclassering Inforsa en deelnemen aan een leefstijltraining.
Op de zitting heeft reclasseringswerker X. de Visser als deskundige zijn reclasseringsadvies toegelicht. Hij heeft, zakelijk weergegeven, benadrukt dat verdachte ondersteuning nodig heeft om zijn gedrag te kunnen veranderen. Met het volgen van een leefstijltraining is de kans dat verdachte zal overgaan tot gedragsverandering het grootst. De verblijfstitel van verdachte staat aan het volgen van een leefstijltraining niet in de weg.
Uit het strafblad van verdachte van 30 september 2020 blijkt dat hij kan worden aangemerkt als recidivist. Sinds 2018 is verdachte vele malen in aanraking geweest met politie en justitie.
De straf
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij een leven wil opbouwen in Nederland. Hij heeft sinds kort een baan gevonden en is bezig met het krijgen van een vaste woonplek. De rechtbank acht het van belang dat verdachte begeleiding krijgt bij het opbouwen van een delictvrij bestaan.
Alles afwegende wordt aan verdachte een gevangenisstraf van voor de duur van 30 dagen opgelegd, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 dagen voorwaardelijk, en een proeftijd van twee jaren. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering zijn geadviseerd, te weten een meldplicht bij reclassering Inforsa en het volgen van een leefstijltraning. Met oplegging van een fors voorwaardelijk strafdeel wordt enerzijds rekening gehouden met de omvang van het strafblad en wordt anderzijds rekening gehouden met de persoon van verdachte.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken zit de vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie van 16 september 2020 in het arrondissement Amsterdam.
De officier van justitie vordert daarin de eerder in de zaak met parketnummer 13/265802-18 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf dagen alsnog ten uitvoer te leggen, omdat verdachte zich binnen de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet in de onder 7.3 genoemde omstandigheden aanleiding om de proeftijd met één jaar te verlengen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 45 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot handelen in strijd met een in artikel 2 van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
12 (twaalf) dagen, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegdzal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd bij reclassering Inforsa meldt op het adres [adres 2]. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- actief deelneemt aan de gedragsinterventie Leefstijl 24/7 of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken;
- zich meldt bij voornoemde reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan reclassering Inforsa de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
De rechtbank
verlengt in de zaak met parketnummer 13/265802-18 de proeftijd met 1 (één) jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Thomas voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en R.P.F. de Groot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 oktober 2020.
[...]

[...]

[...]

[...]