Op 21 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot het verkopen van harddrugs, specifiek 0,44 gram cocaïne, op 5 juni 2020 in Amsterdam. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een zitting op 7 oktober 2020, waarbij de officier van justitie, mr. N. Levinsohn, en de raadsman, mr. A. Kilinç, aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1998 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit, terwijl hij van het primair ten laste gelegde is vrijgesproken. De rechtbank heeft de bewezenverklaring gebaseerd op de bekennende verklaring van de verdachte en de inhoud van het procesdossier.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 12 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel zijn bijzondere voorwaarden verbonden, waaronder een meldplicht bij reclassering Inforsa en deelname aan een leefstijltraining. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon van de verdachte, die middelenproblematiek vertoont. De reclassering heeft geadviseerd om de verdachte te begeleiden bij het opbouwen van een delictvrij bestaan.
De rechtbank heeft ook de proeftijd van een eerdere voorwaardelijke veroordeling verlengd met één jaar, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 45 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte de opdracht gegeven om zich te houden aan de bijzondere voorwaarden en toezicht te laten houden door de reclassering.