ECLI:NL:RBAMS:2020:5126

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
23 oktober 2020
Zaaknummer
13/112143-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel voor winkeldiefstal met psychiatrische problematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan winkeldiefstal. De verdachte, geboren in 1986 en momenteel gedetineerd, werd beschuldigd van het stelen van een reep bij de Spar in Amsterdam op 22 april 2020. Tijdens de zitting op 7 oktober 2020 heeft de officier van justitie, mr. J.S. de Weijer, gevorderd dat de verdachte de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar opgelegd zou krijgen. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. K. Cras, pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte in een verwarde en dronken toestand handelde en de intentie had om de reep af te rekenen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk het oogmerk had om de reep wederrechtelijk toe te eigenen, ondanks zijn verwarde toestand. De rechtbank achtte de diefstal bewezen en concludeerde dat de verdachte strafbaar was. De rechtbank nam ook kennis van de ernstige psychiatrische en verslavingsproblematiek van de verdachte, zoals gerapporteerd door reclasseringswerker C. Kleine. De rechtbank oordeelde dat de ISD-maatregel noodzakelijk was om recidive te voorkomen en om de verdachte de kans te geven zijn problematiek aan te pakken.

De rechtbank legde de ISD-maatregel voor de maximale duur van twee jaar op, zonder aftrek van voorarrest, en oordeelde dat eerdere straffen niet hadden geleid tot een afname van recidive. De rechtbank benadrukte dat de behandeling van de verdachte binnen de ISD-maatregel essentieel was voor zijn stabilisering en terugkeer in de maatschappij. De beslissing werd genomen op basis van de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/112143-20 (Promis)
Datum uitspraak: 21 oktober 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1986 in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ).
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] ,
nu gedetineerd in Penitentiaire Inrichting [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.S. de Weijer, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K. Cras, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – verkort weergegeven – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan: diefstal van een reep bij Spar op 22 april 2020 in Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde diefstal wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.2
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat het ten laste gelegde oogmerk bij verdachte ontbrak. Hij heeft in een verwarde en dronken toestand een reep in zijn achterzak gestopt, maar hij had wél de intentie om deze reep af te rekenen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Ter terechtzitting heeft niet ter discussie gestaan dat verdachte een reep in zijn achterzak heeft gestopt. Hiervan heeft Spar aangifte gedaan en deze handeling heeft verbalisant [verbalisant] waargenomen op de door aangever overhandigde camerabeelden.
Naar het oordeel van de rechtbank is het wegstoppen van de reep in zijn achterzak naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht geweest op het wegnemen van de reep, zodat verdachte daarop het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening had.
Het verweer dat verdachte dusdanig verward was dat het oogmerk tot wederrechtelijke toe-eigening ontbrak, wordt verworpen. Slechts indien verdachte in het geheel niet besefte wat hij deed en ieder inzicht in de mogelijke gevolgen van zijn handelen ontbrak, is hiervan sprake. Het is niet aannemelijk geworden dat verdachte in een dergelijke toestand verkeerde. Verdachte heeft immers ter terechtzitting verklaard dat hij zich nog kon herinneren dat hij met zijn ene hand geld pakte en met zijn andere hand de reep in zijn achterzak stopte. Ook kon verdachte zich nog voor de geest halen waar het snoepvak zich bij de kassa bevond.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde diefstal.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 22 april 2020 te Amsterdam, een reep (reeces dark cups, ter waarde van 1,50 euro), die toebehoorde aan winkelbedrijf Spar gelegen aan de [straat] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de maatregel

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een
inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur
van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft primair verzocht om, bij een bewezenverklaring, geen onvoorwaardelijke ISD-maatregel, maar een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen. Het is mogelijk om met hulp van de reclassering de problemen van verdachte op diverse leefgebieden aan te pakken. Verdachte is geen verslaafde veelpleger die op straat leeft en de hele dag niets anders doet dan het plegen van diefstallen. Zijn houding is gewijzigd. Hij slikt al maanden vrijwillig zijn medicatie, wil geholpen worden en stelt zich coöperatief op. Bovendien vergroot oplegging van de ISD-maatregel de kans dat zijn verblijfsrecht wordt beëindigd.
Subsidiair heeft zij bepleit dat de ISD-maatregel in voorwaardelijke vorm moet worden opgelegd, zodat verdachte een laatste kans wordt geboden om te laten zien dat hij zich kan onthouden van het plegen van strafbare feiten.
Meer subsidiair kan de ISD-maatregel voor een kortere periode dan 2 jaar worden opgelegd. In het kader van de proportionaliteit moet rekening worden gehouden met de lange duur van het voorarrest.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Advies van de reclassering
De rechtbank heeft kennisgenomen van het door reclasseringswerker C. Kleine – op basis van dossierinformatie – opgestelde adviesrapport van reclassering Inforsa van 9 juni 2020. Hierin heeft de reclassering, zakelijk weergegeven, gerapporteerd dat aan het delictgedrag van verdachte ernstige psychiatrische problematiek, in combinatie met verslavingsproblematiek, ten grondslag ligt. Verder spelen bij hem problemen op verschillende leefgebieden.
Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Verdachte voldoet aan de zogenoemde harde en zachte ISD-criteria. Bij oplegging van de ISD maatregel wordt voldaan aan het primaire doel van deze maatregel, namelijk voorkoming van recidive. Verder kan binnen deze maatregel worden gewerkt aan stabilisering van de psychiatrische problematiek van verdachte. De reclassering ziet binnen een drangkader geen mogelijkheden om te interveniëren. Geadviseerd wordt om aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Op 2 september 2020 heeft reclasseringswerker C. Kleine – mede gebaseerd op telefonisch contact met verdachte – een aanvullend adviesrapport uitgebracht, waarin is geadviseerd over (alternatieve) interventiemogelijkheden in het kader van een strafoplegging. Hieruit blijkt, zakelijk weergegeven, dat sprake is van maatschappelijke teloorgang. Verdachte heeft al langere tijd geen vaste woonplek. Uit informatie van de Immigratie en Naturalisatiedienst (hierna: IND) blijkt dat verdachte het risico loopt om ongewenst verklaard te worden in het geval dat aan hem de ISD-maatregel wordt opgelegd.
In het verleden is hij niet consequent behandel- en voorwaardentrouw geweest. Dit baart de reclassering zorgen voor de toekomst. Indien de verblijfsstatus van verdachte geen risico’s met zich zou brengen, zou de reclassering adviseren om het zorgtraject in het kader van
de ISD-maatregel te plaatsen. De slagingskans van het klinische traject wordt in het kader van de ISD-maatregel hoger ingeschat. Verdachte lijkt nu gemotiveerder dan in de voorafgaande periode. Tijdens de telefoongesprekken met de reclassering heeft hij aangegeven dat hij wil meewerken, dat hij hulp nodig heeft vanwege zijn psychiatrische problematiek en dat hij langdurig opgenomen wil worden binnen een (forensische) kliniek. Gelet op de hierboven genoemde stand van zaken is de reclassering ook gestart met het onderzoeken van mogelijkheden in het kader van een klinisch traject. Verdachte is aangemeld bij het Indicatiestelling Forensische Zorg (hierna: IFZ).
Tijdens de terechtzitting van 7 oktober 2020 is reclasseringswerker C. Kleine als deskundige gehoord. Zij heeft verklaard dat het opleggen van een ISD-maatregel het meest passend zou zijn, als het niet zo was dat verdachte hierdoor het risico zou lopen om zijn legale verblijfstatus kwijt te raken. Binnen de ISD-maatregel kan de problematiek van verdachte namelijk optimaal worden behandeld, zodat de recidive kan worden teruggedrongen en de maatschappij kan worden beschermd. Gedurende de extramurale fase van de maatregel kan onder andere worden toegewerkt naar plaatsing in een instelling voor begeleid wonen.
In het geval dat een klinische behandeling als bijzondere voorwaarde zal worden opgelegd, zal verdachte – na indicatiestelling door het IFZ – niet meteen geplaatst kunnen worden binnen een forensische kliniek. Het risico dat verdachte zal recidiveren tijdens deze overbruggingsperiode, die ten minste drie maanden zou kunnen duren, is aanwezig.
Motivering
De rechtbank stelt vast dat aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van verdachte van 3 juli 2020 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportages, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het strafblad van verdachte is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag worden opgemaakt voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen reden om de ISD-maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
In het bijzonder vindt de rechtbank dat het opleggen van de ISD-maatregel voor de duur van
twee jaar wenselijk en noodzakelijk is om het overlast veroorzakende delictgedrag van verdachte te doorbreken en de maatschappij te beveiligen. Eerder opgelegde straffen hebben immers niet geleid tot het terugdringen van de recidive. In het verleden is verdachte niet consequent behandel- en voorwaardentrouw geweest. Bovendien is er, gelet op de ernstige psychiatrische problemen van verdachte, gecombineerd met verslavingsproblematiek, sprake van een verhoogd risico op recidive. De rechtbank ziet geen heil in oplegging van een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, omdat niet is gebleken hoe het recidiverisico met oplegging van bijzondere voorwaarden zou kunnen worden teruggedrongen.
Gelet op de duur en ernst van zijn problematiek en gelet op de omstandigheid dat deze problematiek voortdurend aanwezig is, acht de rechtbank het noodzakelijk dat de behandeling eerst gericht zal zijn op stabilisering en beheersing van de psychiatrische problematiek. Binnen de ISD-maatregel kan verdachte gedurende langere tijd intensief worden behandeld, begeleid en worden aangestuurd om de nodige stappen te zetten die dienstig zijn aan een (veilige en) zo stabiel mogelijke terugkeer in de maatschappij. De omstandigheid dat oplegging van de ISD-maatregel tot gevolg zou kunnen hebben dat het verblijfsrecht van verdachte beëindigd wordt, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders.
De verdediging heeft nog gewezen op de mogelijkheid van het verlenen van een zorgmachtiging. Volgens de raadsvrouw zou dit dwangkader voldoende waarborgen bieden en kan de ISD-maatregel in dat geval achterwege kan blijven. De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie op 23 september 2020 de voorbereiding van een verzoekschrift tot een zorgmachtiging heeft beëindigd. Volgens het OM is niet voldaan de wettelijke criteria voor het verlenen van een zorgmachtiging. Omdat de officier van justitie geen verzoekschrift heeft ingediend en de rechtbank niet over de benodigde stukken beschikt om op grond van haar zelfstandige bevoegdheid een zorgmachtiging te verlenen, ziet zij geen mogelijkheid om een zorgmachtiging te verlenen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de
ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, niet in mindering
brengen op de duur van de maatregel.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Thomas voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en R.P.F. de Groot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 oktober 2020.
[...]

1.[...]

[...]

[...]