De raadsman heeft – zakelijk weergegeven – betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 11 OLW, dan wel dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden om nadere informatie te verkrijgen uit België omtrent de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon zal worden gedetineerd na overlevering.
De raadsman heeft verwezen naar verschillende uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) waaronder het
pilot-judgement[naam] tegen Belgiëen naar een rapport van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT) op basis van bezoeken aan Belgische detentie-instellingen in de periode 27 maart 2017 tot 6 april 2017.
Het EHRM heeft meerdere malen geoordeeld dat veroordeelden aan wie een interneringsmaatregel is opgelegd, niet de nodige zorg en begeleiding (in een Forensisch Psychiatrisch Centrum - FPC) krijgen, maar in een gewone gevangenis geplaatst worden en geen enkel uitzicht hebben op re-integratie in de samenleving.
Het EHRM heeft in het
pilot-judgementBelgië opgedragen om deze problemen binnen twee jaar op te lossen. De raadsman heeft mediaberichten overgelegd met onder andere de volgende koppen
“Nog altijd zitten 491 geïnterneerden in gevangenis in plaats van instelling: familie van [persoon] (36) deelt schrijnend verhaal”en “
Doorstroming van cel naar gespecialiseerd centrum stokt: 540 geïnterneerden wachten op zorg”.
Ook zijn stukken overgelegd van een Belgische advocaat, waaruit volgt dat in een WOTS-zaak (Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen) uit september 2018 door de Nederlandse rechtbank een garantie was gevraagd ten aanzien van een tot internering veroordeelde persoon van een directe en aansluitende plaatsing in een FPC en dat zonder die garantie de overdracht niet zou plaatsvinden. België beloofde onmiddellijk en met spoed het dossier te sturen naar de Kamer voor de Bescherming van de Maatschappij (KBM), die over plaatsing beslist. De veroordeelde heeft vervolgens ruim negen maanden in België in een gevangenis (en dus niet een FPC) gezeten, aldus deze Belgische advocaat.
De raadsman heeft gewezen op onderdeel f) van het EAB waaruit volgt dat de KBM bij vonnis van 31 januari 2018 heeft beslist dat de opgeëiste persoon geplaatst dient te worden in een afdeling tot bescherming van de maatschappij van de strafinrichting Turnhout of de inrichting voor sociaal verweer in Merksplas; dit betreffen dus geen Forensische Psychiatrische Centra.
De problemen rondom de interneringsmaatregel zijn nog altijd niet opgelost zodat er een gevaar is dat de grondrechten van de opgeëiste persoon zullen worden geschonden als zijn overlevering wordt toegestaan. Voor het geval de rechtbank de zaak schorst in verband met het opvragen van nadere informatie, heeft de raadsman verzocht om schorsing van de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon, onder verwijzing naar het al eerder behandelde verzoekschrift van 20 december 2019.
5.2
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer niet kan slagen. De officier van justitie heeft een artikel van 6 december 2018 van een Belgische advocaat overgelegdwaarin de stand van zaken twee jaar na de pilot-judgement [naam] wordt toegelicht. Daarin wordt o.a. gewezen op een verslag van het Comité van Ministers – dat toeziet op de uitvoering van arresten van het EHRM – van september 2018. Daarin staat onder meer dat het comité:
noted with interest the new detailed information provided by the authorities, in particular concerning the new forensic psychiatric centres which offer internees appropriate standards of care, and the impact so far of the many measures adopted, in particular the significant reduction in the number of internees in prison and the enhanced effectiveness of the preventive remedy before the “social protection chambers”;
encouraged the authorities to set up a national torture prevention mechanism to monitor all places of detention, including forensic psychiatric centres and psychiatric hospitals;
(…)
noted with satisfaction the significant progress made by the authorities and encouraged them to complete their reform of internment to fully resolve the structural problem found by the Court; called on them to provide the Committee, by the end of 2019, with updated information, including with regard to any changes in the number of staff for internees in prisons along with additional information on case-law concerning a possible improvement in their care and on the compensatory remedy.
De problemen zijn dus nog niet geheel opgelost, maar België is duidelijk op de goede weg, aldus de officier van justitie. Er zijn geen bewijzen voor het aannemen van een algemeen gevaar dat geïnterneerden een onmenselijke of vernederende behandeling ondergaan in België. Er is ook geen informatie over de instellingen in Merksplas of Turnhout die wijst op een dergelijk gevaar. Tenslotte heeft de officier van justitie erop gewezen dat de rechtbank in 2018 nog een overlevering heeft toegestaan in een zaak waarin een interneringsmaatregel was opgelegd.Die uitspraak is van ná het
pilot judgement, terwijl de situatie sindsdien alleen maar is verbeterd.
5.3.1
De rechtbank overweegt allereerst dat haar uitspraak van 6 september 2018 – de uitspraak waarnaar de officier van justitie heeft verwezen – een andere situatie betreft dan de onderhavige, aangezien toen is geoordeeld dat de rechtbank geen bewijzen heeft dat personen die in België op basis van een strafrechtelijke veroordeling in een psychiatrische kliniek zijn geplaatst, in het algemeen een reëel gevaar lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De problematiek in deze zaak ziet juist op het na overlevering (mogelijk) niet (tijdig) geplaatst worden van de opgeëiste persoon in een psychiatrische kliniek, maar in een – in de woorden van het EHRM –
prison environment without suitable treatment for his mental condition or any prospect of social reintegration.
5.3.2
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon ten tijde van de strafbare feiten en zijn berechting in een ernstige staat van geestesstoornis verkeerde. Hij is geplaatst geweest in het Forensisch Psychiatrisch centrum (FPC) te Gent. Na niet te zijn teruggekeerd van verlof in januari 2018 is echter door de KBM bij vonnis van 31 januari 2018 beslist dat de opgeëiste persoon geplaatst dient te worden in een afdeling tot bescherming van de maatschappij van de strafinrichting Turnhout of de inrichting voor sociaal verweer te Merksplas.
5.3.3
Het staat niet ter discussie dat in het verleden in België structurele problemen bestonden ten aanzien van de eerbiediging van grondrechten van veroordeelden aan wie de interneringsmaatregel was opgelegd. Omdat er al vaker schendingen zijn vastgesteld door het EHRM op dit punt (onder meer acht zaken in 2014) en er daarna ongeveer 40 nieuwe zaken aanhangig waren, besloot het EHRM tot een
pilot-judgementprocedure over te gaan in de zaak van [naam] Er wordt in de zaak [naam] (die geplaatst was in de inrichting voor sociaal verweer te Merksplas) opnieuw een schending van onder andere artikel 3 en 5 EVRM aangenomen vanwege – kort gezegd – het feit dat de gedetineerde met psychiatrische stoornis lange tijd gedetineerd zat in
a prison environment without suitable treatment for his mental condition or any prospect of social reintegration. België kreeg van het EHRM twee jaar de tijd
to organise its system for the psychiatric detention of offenders in such a way that the detainees’ dignity was respected.Alle aanhangige, gelijksoortige zaken werden aangehouden.
5.3.4
Uit het door de officier van justitie overgelegde verslag van het Comité van Ministers van september 2018 volgt dat er significante vooruitgang is geboekt en worden de Belgische autoriteiten aangespoord om de hervormingen verder door te voeren om het structurele probleem volledig op te lossen. Hierbij is gevraagd om eind 2019 geactualiseerde informatie te verstrekken aan het comité. De raadsman heeft gewezen op berichten in de media en van een Belgische collega-advocaat die er op kunnen duiden dat de problemen rondom de grondrechten van tot internering veroordeelde personen nog altijd omvangrijk zijn.
5.3.5
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de rapportage van het CPT van 8 maart 2018 waarin enerzijds hervormingen in het interneringssysteem worden verwelkomd (en wordt vermeld dat het FPC in Gent duidelijk vooruitgang laat zien), maar waarin anderzijds ook wordt gesproken over “bekende systemische problemen” ten aanzien van zowel psychiatrische afdelingen van penitentiaire instellingen (met name in Lantin) als de Inrichting tot Bescherming van de Maatschappij in Paifve.
5.3.6
Gelet op alle op dit moment beschikbare gegevens acht de rechtbank het wenselijk om – alvorens verder te beslissen op het overleveringsverzoek – ook van de uitvaardigende justitiële autoriteit informatie te ontvangen over de huidige stand van zaken betreffende de detentieomstandigheden van personen met een (ernstige) psychiatrische stoornis aan wie een interneringsmaatregel voor onbepaalde tijd is opgelegd, met name in de afdeling tot bescherming van de maatschappij van de strafinrichting Turnhout en de inrichting voor sociaal verweer in Merksplas.
5.3.7
Het onderzoek zal daarom worden heropend en geschorst voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen hetgeen (met name) in punt 5.3.6 is overwogen, voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, ter verkrijging van nadere informatie.
5.3.8
De rechtbank acht geen termen aanwezig de schorsing van de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon te bevelen. Zoals eerder in raadkamer is overwogen acht de rechtbank het vluchtgevaar zo reëel dat alleen vrijheidsbeneming kan voorkomen dat de opgeëiste persoon zich aan een eventueel toelaatbaar geoordeelde overlevering zal onttrekken. De opgeëiste persoon is naar Nederland gekomen om aan de interneringsmaatregel te ontkomen. De rechtbank acht zijn binding met Nederland nog onvoldoende om het vluchtgevaar met schorsingsvoorwaarden te ondervangen.
6. Beslissing
HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen hetgeen (met name) in punt 5.3.6 is overwogen, voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, ter verkrijging van nadere informatie.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
Wijst afhet verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 januari 2020.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.