ECLI:NL:RBAMS:2020:512

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
29 januari 2020
Zaaknummer
13/751914-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de overlevering van een persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot interneringsmaatregelen in België

Op 28 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door België was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1972, is in België veroordeeld tot een interneringsmaatregel van onbepaalde duur vanwege ernstige geestelijke gezondheidsproblemen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld op een openbare zitting op 14 januari 2020, waarbij de identiteit van de opgeëiste persoon is vastgesteld en de rechtbank heeft besloten de termijn voor uitspraak te verlengen om meer informatie te verkrijgen over de detentieomstandigheden in België.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB betrekking heeft op verschillende strafbare feiten, waaronder opzettelijke brandstichting en mishandeling. De verdediging heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 11 van de Overleveringswet, omdat er zorgen zijn over de detentieomstandigheden van personen met een psychiatrische stoornis in België. De raadsman heeft verwezen naar uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) die wijzen op schendingen van de rechten van geïnterneerden in België.

De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en te schorsen om nadere informatie te verkrijgen van de Belgische autoriteiten over de huidige detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen termen zijn om de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon te schorsen, gezien het vluchtgevaar. De zaak zal op een later tijdstip opnieuw worden behandeld, waarbij de rechtbank de nodige informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit zal afwachten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751914-19
RK nummer: 19/6496
Datum uitspraak: 28 januari 2020
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 november 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 juni 2019 door het Parket van de procureur des Konings te Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats] (België),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in het [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 januari 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Belgische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis met nummer INT 2003-064, met daarbij vier titels:
  • arrest van het Hof van Beroep Antwerpen van 17 januari 2007;
  • arrest van het Hof van Beroep Antwerpen van 13 februari 2006;
  • vonnis van de correctionele rechtbank Antwerpen van 16 mei 2007;
  • vonnis van de correctionele rechtbank Antwerpen van 20 mei 2008.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een interneringsmaatregel / beschermingsmaatregel van onbepaalde duur, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Deze maatregel is aan de opgeëiste persoon opgelegd met betrekking tot de hiervoor genoemde uitspraken. Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon niet toerekeningsvatbaar is en ten tijde van de strafbare feiten en zijn berechting in een ernstige staat van geestesstoornis verkeerde.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot de beslissing heeft geleid.
De hiervoor vermelde uitspraken betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het in onderdeel e) omschreven feit met betrekking tot brandstichting in oktober 2001, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit dat strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 28, te weten:
opzettelijke brandstichting.
Volgens de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de overige feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
mishandeling, meermalen gepleegd;
belaging;
in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen, meermalen gepleegd;
wederspannigheid;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
De officier van justitie heeft nog gewezen op het feit dat niet alle in het EAB genoemde strafmaxima hoger zijn dan 4 maanden. De rechtbank overweegt in dit verband dat bij de toetsing van de dubbele strafbaarheid in het geval van een EAB dat strekt tot de (verdere) tenuitvoerlegging van een al opgelegde straf of maatregel, beoordeeld moet worden of de feiten waar het EAB op ziet zowel naar het recht van de uitvaardigende lidstaat als naar Nederlands recht strafbaar zijn en of een vrijheidsstraf van tenminste vier maanden is opgelegd.

5.Interneringsmaatregel van onbepaalde duur

De raadsman heeft – zakelijk weergegeven – betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 11 OLW, dan wel dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden om nadere informatie te verkrijgen uit België omtrent de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon zal worden gedetineerd na overlevering.
De raadsman heeft verwezen naar verschillende uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) waaronder het
pilot-judgement[naam] tegen België [1] en naar een rapport van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT) op basis van bezoeken aan Belgische detentie-instellingen in de periode 27 maart 2017 tot 6 april 2017. [2]
Het EHRM heeft meerdere malen geoordeeld dat veroordeelden aan wie een interneringsmaatregel is opgelegd, niet de nodige zorg en begeleiding (in een Forensisch Psychiatrisch Centrum - FPC) krijgen, maar in een gewone gevangenis geplaatst worden en geen enkel uitzicht hebben op re-integratie in de samenleving.
Het EHRM heeft in het
pilot-judgementBelgië opgedragen om deze problemen binnen twee jaar op te lossen. De raadsman heeft mediaberichten overgelegd met onder andere de volgende koppen
“Nog altijd zitten 491 geïnterneerden in gevangenis in plaats van instelling: familie van [persoon] (36) deelt schrijnend verhaal” [3] en “
Doorstroming van cel naar gespecialiseerd centrum stokt: 540 geïnterneerden wachten op zorg”. [4]
Ook zijn stukken overgelegd van een Belgische advocaat, waaruit volgt dat in een WOTS-zaak (Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen) uit september 2018 door de Nederlandse rechtbank een garantie was gevraagd ten aanzien van een tot internering veroordeelde persoon van een directe en aansluitende plaatsing in een FPC en dat zonder die garantie de overdracht niet zou plaatsvinden. België beloofde onmiddellijk en met spoed het dossier te sturen naar de Kamer voor de Bescherming van de Maatschappij (KBM), die over plaatsing beslist. De veroordeelde heeft vervolgens ruim negen maanden in België in een gevangenis (en dus niet een FPC) gezeten, aldus deze Belgische advocaat.
De raadsman heeft gewezen op onderdeel f) van het EAB waaruit volgt dat de KBM bij vonnis van 31 januari 2018 heeft beslist dat de opgeëiste persoon geplaatst dient te worden in een afdeling tot bescherming van de maatschappij van de strafinrichting Turnhout of de inrichting voor sociaal verweer in Merksplas; dit betreffen dus geen Forensische Psychiatrische Centra.
De problemen rondom de interneringsmaatregel zijn nog altijd niet opgelost zodat er een gevaar is dat de grondrechten van de opgeëiste persoon zullen worden geschonden als zijn overlevering wordt toegestaan. Voor het geval de rechtbank de zaak schorst in verband met het opvragen van nadere informatie, heeft de raadsman verzocht om schorsing van de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon, onder verwijzing naar het al eerder behandelde verzoekschrift van 20 december 2019.
5.2
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer niet kan slagen. De officier van justitie heeft een artikel van 6 december 2018 van een Belgische advocaat overgelegd [5] waarin de stand van zaken twee jaar na de pilot-judgement [naam] wordt toegelicht. Daarin wordt o.a. gewezen op een verslag van het Comité van Ministers – dat toeziet op de uitvoering van arresten van het EHRM – van september 2018. Daarin staat onder meer dat het comité:
noted with interest the new detailed information provided by the authorities, in particular concerning the new forensic psychiatric centres which offer internees appropriate standards of care, and the impact so far of the many measures adopted, in particular the significant reduction in the number of internees in prison and the enhanced effectiveness of the preventive remedy before the “social protection chambers”;
encouraged the authorities to set up a national torture prevention mechanism to monitor all places of detention, including forensic psychiatric centres and psychiatric hospitals;
(…)
noted with satisfaction the significant progress made by the authorities and encouraged them to complete their reform of internment to fully resolve the structural problem found by the Court; called on them to provide the Committee, by the end of 2019, with updated information, including with regard to any changes in the number of staff for internees in prisons along with additional information on case-law concerning a possible improvement in their care and on the compensatory remedy.
De problemen zijn dus nog niet geheel opgelost, maar België is duidelijk op de goede weg, aldus de officier van justitie. Er zijn geen bewijzen voor het aannemen van een algemeen gevaar dat geïnterneerden een onmenselijke of vernederende behandeling ondergaan in België. Er is ook geen informatie over de instellingen in Merksplas of Turnhout die wijst op een dergelijk gevaar. Tenslotte heeft de officier van justitie erop gewezen dat de rechtbank in 2018 nog een overlevering heeft toegestaan in een zaak waarin een interneringsmaatregel was opgelegd. [6] Die uitspraak is van ná het
pilot judgement, terwijl de situatie sindsdien alleen maar is verbeterd.
5.3.1
De rechtbank overweegt allereerst dat haar uitspraak van 6 september 2018 – de uitspraak waarnaar de officier van justitie heeft verwezen – een andere situatie betreft dan de onderhavige, aangezien toen is geoordeeld dat de rechtbank geen bewijzen heeft dat personen die in België op basis van een strafrechtelijke veroordeling in een psychiatrische kliniek zijn geplaatst, in het algemeen een reëel gevaar lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De problematiek in deze zaak ziet juist op het na overlevering (mogelijk) niet (tijdig) geplaatst worden van de opgeëiste persoon in een psychiatrische kliniek, maar in een – in de woorden van het EHRM –
prison environment without suitable treatment for his mental condition or any prospect of social reintegration.
5.3.2
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon ten tijde van de strafbare feiten en zijn berechting in een ernstige staat van geestesstoornis verkeerde. Hij is geplaatst geweest in het Forensisch Psychiatrisch centrum (FPC) te Gent. Na niet te zijn teruggekeerd van verlof in januari 2018 is echter door de KBM bij vonnis van 31 januari 2018 beslist dat de opgeëiste persoon geplaatst dient te worden in een afdeling tot bescherming van de maatschappij van de strafinrichting Turnhout of de inrichting voor sociaal verweer te Merksplas.
5.3.3
Het staat niet ter discussie dat in het verleden in België structurele problemen bestonden ten aanzien van de eerbiediging van grondrechten van veroordeelden aan wie de interneringsmaatregel was opgelegd. Omdat er al vaker schendingen zijn vastgesteld door het EHRM op dit punt (onder meer acht zaken in 2014) en er daarna ongeveer 40 nieuwe zaken aanhangig waren, besloot het EHRM tot een
pilot-judgementprocedure over te gaan in de zaak van [naam] Er wordt in de zaak [naam] (die geplaatst was in de inrichting voor sociaal verweer te Merksplas) opnieuw een schending van onder andere artikel 3 en 5 EVRM aangenomen vanwege – kort gezegd – het feit dat de gedetineerde met psychiatrische stoornis lange tijd gedetineerd zat in
a prison environment without suitable treatment for his mental condition or any prospect of social reintegration. België kreeg van het EHRM twee jaar de tijd
to organise its system for the psychiatric detention of offenders in such a way that the detainees’ dignity was respected.Alle aanhangige, gelijksoortige zaken werden aangehouden.
5.3.4
Uit het door de officier van justitie overgelegde verslag van het Comité van Ministers van september 2018 volgt dat er significante vooruitgang is geboekt en worden de Belgische autoriteiten aangespoord om de hervormingen verder door te voeren om het structurele probleem volledig op te lossen. Hierbij is gevraagd om eind 2019 geactualiseerde informatie te verstrekken aan het comité. De raadsman heeft gewezen op berichten in de media en van een Belgische collega-advocaat die er op kunnen duiden dat de problemen rondom de grondrechten van tot internering veroordeelde personen nog altijd omvangrijk zijn.
5.3.5
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de rapportage van het CPT van 8 maart 2018 waarin enerzijds hervormingen in het interneringssysteem worden verwelkomd (en wordt vermeld dat het FPC in Gent duidelijk vooruitgang laat zien), maar waarin anderzijds ook wordt gesproken over “bekende systemische problemen” ten aanzien van zowel psychiatrische afdelingen van penitentiaire instellingen (met name in Lantin) als de Inrichting tot Bescherming van de Maatschappij in Paifve.
5.3.6
Gelet op alle op dit moment beschikbare gegevens acht de rechtbank het wenselijk om – alvorens verder te beslissen op het overleveringsverzoek – ook van de uitvaardigende justitiële autoriteit informatie te ontvangen over de huidige stand van zaken betreffende de detentieomstandigheden van personen met een (ernstige) psychiatrische stoornis aan wie een interneringsmaatregel voor onbepaalde tijd is opgelegd, met name in de afdeling tot bescherming van de maatschappij van de strafinrichting Turnhout en de inrichting voor sociaal verweer in Merksplas.
5.3.7
Het onderzoek zal daarom worden heropend en geschorst voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen hetgeen (met name) in punt 5.3.6 is overwogen, voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, ter verkrijging van nadere informatie.
5.3.8
De rechtbank acht geen termen aanwezig de schorsing van de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon te bevelen. Zoals eerder in raadkamer is overwogen acht de rechtbank het vluchtgevaar zo reëel dat alleen vrijheidsbeneming kan voorkomen dat de opgeëiste persoon zich aan een eventueel toelaatbaar geoordeelde overlevering zal onttrekken. De opgeëiste persoon is naar Nederland gekomen om aan de interneringsmaatregel te ontkomen. De rechtbank acht zijn binding met Nederland nog onvoldoende om het vluchtgevaar met schorsingsvoorwaarden te ondervangen.
6. Beslissing
HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen hetgeen (met name) in punt 5.3.6 is overwogen, voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, ter verkrijging van nadere informatie.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
Wijst afhet verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 januari 2020.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.EHRM 6 september 2016.
2.CPT 8 maart 2018.
3.Het Laatste Nieuws, 19 november 2018.
4.De Morgen, 6 juni 2019
6.Rechtbank Amsterdam, 6 september 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:6646.