ECLI:NL:RBAMS:2018:6646

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
18 september 2018
Zaaknummer
13/751508-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering naar België en de beoordeling van fundamentele rechten in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 6 september 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 6 juli 2018, naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 5 juli 2017 was uitgevaardigd door het Parket van de Procureur des Konings in Oost-Vlaanderen. De opgeëiste persoon, geboren in 1985 in België en momenteel gedetineerd, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Tijdens de openbare zitting op 23 augustus 2018 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en zijn Belgische nationaliteit erkend.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de eisen van de Overleveringswet (OLW) en de relevante Europese regelgeving. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon in België niet de juiste zorg ontvangt en dat zijn fundamentele rechten, met name artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, geschonden zouden worden bij overlevering. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat er geen onderbouwing was voor het verweer. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat personen in België die in een (psychiatrische) kliniek zijn geplaatst, een reëel gevaar lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de opgeëiste persoon kan rekenen op een behandeling in een psychiatrische setting, zoals eerder het geval was. De uitspraak werd gedaan door mr. C. Klomp, voorzitter, en mrs. M.J.M. Langeveld en A.W.C.M. van Emmerik, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. C.E. van Diepen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751508-18
RK nummer: 18/4523
Datum uitspraak: 6 september 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 juli 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 juli 2017 door het Parket van de Procureur des Konings Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, Strafuitvoeringsrechtbank te Gent (België) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (België) op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
op dit moment gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 augustus 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. R.S. Boonstra, advocaat te Rotterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Belgische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
1. Een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement Kortrijk d.d. 28 mei 2008
2. Een arrest van het hof van beroep te Gent d.d. 2 januari 2008
3. Een arrest van het hof van beroep te Gent d.d. 18 maart 2008
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een interneringsmaatregel. Deze maatregel is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor vermelde vonnis en de hiervoor vermelde arresten en heeft een onbepaalde duur.
Het vonnis en de arresten betreffen de feiten zoals deze zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW in samenhang met artikel 7, eerste lid, onder a, 2° OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
  • diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, inklimming of valse sleutels;
  • diefstal;
  • opzettelijk handelen in strijd met een artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
  • opzetheling;
  • in de woning of het besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen, terwijl hij bedreigingen uit en zich bedient van middelen geschikt om vrees aan te jagen;
  • bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
  • mishandeling;
  • vernieling van een goed

5.Artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon uit de kliniek in België is weggegaan omdat hij daar al 13 jaar vast zit voor vrij eenvoudige delicten en er geen stappen worden gemaakt in zijn behandeling, er wordt volstaan met het enkel verstrekken van medicatie. Hij krijgt niet de juiste, noodzakelijke, zorg en zou bovendien al lang vrij moeten zijn. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat bij overlevering fundamentele rechten worden geschonden, met name artikel 4 van het Handvest. Zijn Belgische advocaat heeft laten weten dat er een procedure is aangespannen bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) omdat de opgeëiste persoon destijds na zijn veroordeling aanvankelijk in een gewone gevangenis is geplaatst en niet meteen is behandeld. De opgeëiste persoon is bang dat hij bij overlevering in een gewone gevangenis terecht komt in plaats van een psychiatrisch centrum.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een onderbouwing van het verweer gevoerd op grond van artikel 11 OLW ontbreekt, zodat niet kan worden gesproken van een weigeringsgrond. Er is een synthese vanuit België overgelegd die weliswaar niet in het dossier zit, maar hieruit blijkt de voorgeschiedenis en eerdere plaatsingen van de opgeëiste persoon. Daaruit blijkt dat de laatste plaatsing in het FPC is geweest. Als hij wordt overgeleverd, dan kan er vanuit worden gegaan dat hij weer in een psychiatrische setting geplaatst kan worden. Uit die plaatsing is hij immers ook vertrokken.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet slaagt.
De rechtbank heeft geen bewijzen dat personen die in België op basis van een strafrechtelijke veroordeling in een (psychiatrische) kliniek zijn geplaatst, in het algemeen een reëel gevaar lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest. Als gevolg hiervan komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de vraag of de opgeëiste persoon een individueel gevaar loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat uit het gegeven dat er op dit moment een EHRM-procedure loopt en dat de opgeëiste persoon in België een advocaat heeft die zich daar mee bezig houdt, kan worden opgemaakt dat hij in België zijn advocaat opnieuw kan inschakelen om eventuele problemen waar hij in de kliniek tegen aan loopt, aan de orde te stellen.

6.Slotsom

Omdat is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, en er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 138, 285, 300, 310, 311, 350, 416 Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 Opiumwet en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket van de Procureur des Konings te Gent wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M.J.M. Langeveld en A.W.C.M. van Emmerik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.E. van Diepen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 september 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.