Op 6 september 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 6 juli 2018, naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 5 juli 2017 was uitgevaardigd door het Parket van de Procureur des Konings in Oost-Vlaanderen. De opgeëiste persoon, geboren in 1985 in België en momenteel gedetineerd, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Tijdens de openbare zitting op 23 augustus 2018 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en zijn Belgische nationaliteit erkend.
De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de eisen van de Overleveringswet (OLW) en de relevante Europese regelgeving. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon in België niet de juiste zorg ontvangt en dat zijn fundamentele rechten, met name artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, geschonden zouden worden bij overlevering. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat er geen onderbouwing was voor het verweer. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat personen in België die in een (psychiatrische) kliniek zijn geplaatst, een reëel gevaar lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de opgeëiste persoon kan rekenen op een behandeling in een psychiatrische setting, zoals eerder het geval was. De uitspraak werd gedaan door mr. C. Klomp, voorzitter, en mrs. M.J.M. Langeveld en A.W.C.M. van Emmerik, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. C.E. van Diepen.