ECLI:NL:RBAMS:2020:5099

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2020
Publicatiedatum
23 oktober 2020
Zaaknummer
13/105819-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplichtigheid aan poging tot moord in Amsterdam

Op 23 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een 22-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan twee jaar voorwaardelijk, voor medeplichtigheid aan poging tot moord. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 10 januari 2019 in Amsterdam-Zuidoost, waarbij de verdachte de medeverdachte op de hoogte bracht van de aanwezigheid van het slachtoffer in een sportschool. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door deze informatie te verstrekken, opzettelijk heeft bijgedragen aan de poging tot moord op het slachtoffer. De rechtbank baseerde haar oordeel op camerabeelden, tapgesprekken en verklaringen van de verdachte zelf. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank besloot tot een lagere straf, rekening houdend met de jonge leeftijd van de verdachte en het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke misdrijven was veroordeeld. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op van € 25.455 aan het slachtoffer, die door het delict lichamelijk en geestelijk letsel had opgelopen. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de samenleving, vooral in het licht van de onveiligheid die dergelijke misdrijven met zich meebrengen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/105819-19
Datum uitspraak: 23 oktober 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1998,
feitelijk verblijvende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Leuven, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H. Bakker, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1.
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
medeplegen van poging tot moord, dan wel zware mishandeling, subsidiair medeplichtigheid daaraan op 10 januari 2019 te Amsterdam.
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het subsidiair ten laste gelegde bewezen. Hij baseert dit standpunt op camerabeelden die in de sportschool Fit For Free (FFF) zijn opgenomen. Hierop is te zien dat verdachte veel aandacht had voor het slachtoffer die daar aan het sporten was en deze ook met zijn telefoon in beeld probeerde te brengen, terwijl hij aan het beeldbellen was. Voorts heeft de officier van justitie erop gewezen dat uit onderzoek is gebleken dat de telefoon van verdachte rond het tijdstip van het delict meermalen contact had met die van de medeverdachte. Daarnaast blijkt uit tapgesprekken na het incident dat door verdachte en de medeverdachte gesproken wordt over een conflict. Tot slot heeft de officier van justitie gewezen op een opgenomen gesprek tussen verdachte en zijn zus en vriendin in de penitentiaire inrichting. Daarin spreekt verdachte over een conflict over drugs. De medeverdachte en het slachtoffer hadden al eerder op elkaar geschoten en de medeverdachte zou hebben gezegd dat ze het slachtoffer moesten pakken. De officier van justitie heeft gesteld dat de inhoud van dit gesprek wordt gesteund door de overige inhoud van het dossier. Hij concludeert dat verdachte behulpzaam is geweest bij het plegen van het delict door de medeverdachte, terwijl hij de wetenschap had dat deze het slachtoffer wilde doden.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft erkend dat verdachte de medeverdachte op de hoogte heeft gebracht van de aanwezigheid van het slachtoffer in FFF, in de wetenschap van de vijandige verstandhouding tussen die twee. Hij heeft aan de hand van de nodige jurisprudentie betoogd dat dit handelen ten hoogste medeplichtigheid oplevert. Voorts heeft de raadsman betoogd dat daarvoor dubbel opzet is vereist, en dus ook opzet op de dood van het slachtoffer. Dit laatste ontbreekt in de visie van de raadsman nu verdachte heeft verklaard juist te hebben willen voorkomen dat verdachte, die volgens de verklaring van verdachte al onderweg was, naar FFF zou komen. Het opgenomen gesprek in de penitentiaire inrichting bevat volgens de raadsman geen daderinformatie, er is sprake van grootspraak. Steunbewijs voor tipgeld van 8.000 euro is er niet.
Daarnaast heeft de raadsman gesteld dat wanneer verdachte bewust zijn medewerking aan het verlenen was aan een moordaanslag, het logisch zou zijn dat hij na het informeren van de medeverdachte snel de plaats delict zou verlaten. Dan zou hij niet een half uur met de medeverdachte blijven bellen en het slachtoffer filmen. Dat duidt eerder op het willen overhalen van de medeverdachte om niet te komen. Hoewel volgens de raadsman daarvoor geen objectief bewijs is, is dit scenario volgens hem niet geheel onaannemelijk.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Niet ter discussie staat dat verdachte de medeverdachte heeft ingelicht over de aanwezigheid van het slachtoffer in FFF. De rechtbank ziet zich voor een tweetal scenario’s gesteld. In het eerste scenario heeft verdachte de medeverdachte ingelicht om deze in staat te stellen het slachtoffer te beschieten, in het tweede scenario heeft verdachte dit juist gedaan om te voorkomen dat de medeverdachte naar FFF zou komen. Naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van het dossier is de rechtbank van oordeel dat er overtuigend bewijs is voor het eerste scenario. Zij hecht daarbij grote waarde aan het opgenomen gesprek tussen verdachte en zijn zus en vriendin in de penitentiaire inrichting. De verdediging stelt dat daar sprake was van grootspraak, doch anders dan de raadsman van verdachte ziet de rechtbank steun voor deze verklaring in het dossier. Zo zijn op de telefoon die onder de medeverdachte in beslag is genomen afbeeldingen aangetroffen van blokken wit poeder, alsmede een videobestand waarop de medeverdachte te zien is met een verwonding aan zijn arm, lijkend op een schotwond.
Kort samengevat houdt dit gesprek in dat de medeverdachte en het slachtoffer een conflict hadden na een mislukte drugsdeal. Het slachtoffer heeft de medeverdachte eerder in de arm geschoten en de medeverdachte zou hebben gezegd dat dat ze hem moesten ‘pakken’. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte wel degelijk wist wat zijn tip aan de medeverdachte over de aanwezigheid van het slachtoffer in FFF teweeg zou brengen.
Het tweede scenario vindt geen steun in de overige inhoud van het dossier. Na confrontatie met het gesprek in de penitentiaire inrichting heeft verdachte zijn verklaring gaandeweg aangepast, zelfs nadat hij had gezegd openheid van zaken te willen geven. Pas bij de rechter-commissaris heeft verdachte het contact met de medeverdachte op de avond van de schietpartij erkend en pas in de tweede verklaring bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard daarmee de bedoeling te hebben gehad de medeverdachte niet te laten komen.
De rechtbank schuift het tweede scenario als onaannemelijk terzijde.
Dat verdachte het tippen niet heeft beperkt tot een kort gesprek, maar langere tijd met de medeverdachte heeft gesproken en uitgebreid heeft gefilmd, kan meerdere redenen hebben. De rechtbank ziet dat niet als contra-indicatie voor het eerste scenario. Verdachte heeft zich dus schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan poging tot moord.
De rechtbank acht bewezen dat:
ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
[medeverdachte] op 10 januari 2019 te Amsterdam ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen in de rug van die [slachtoffer] heeft geschoten,
tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op 10 januari 2019 opzettelijk inlichtingen heeft verschaft door toen aldaar:
  • korte tijd voorafgaand aan dat misdrijf nabij de plaats delict die [slachtoffer] te observeren en met een camera van zijn telefoon te filmen en
  • rondom het tijdstip van het misdrijf een aantal malen telefonisch contact te hebben met een telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte] .

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem onder bewezen geachte subsidiaire feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren, met aftrek van voorarrest. Hij heeft daartoe aangevoerd dat is gepoogd het slachtoffer te doden en dat van geluk mag worden gesproken dat dit niet is gelukt. De officier van justitie spreekt van een ordinaire liquidatiepoging in het drugscircuit. Dit veroorzaakt een groot gevoel van onveiligheid in de samenleving, die om zwaardere straffen vraagt. Het is, zo besluit de officier van justitie, belangrijk dat de op te leggen straf een afschrikwekkend effect heeft.
De officier van justitie weegt mee dat de reclassering toepassing van het volwassenenstrafrecht adviseert. Gelet op de hoogte van de eis, waarbij een voorwaardelijk deel niet mogelijk is, gaat hij niet mee in het advies om bijzondere voorwaarden op te leggen.
Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen telefoon terug kan naar verdachte en dat de handschoenen verbeurd dienen te worden verklaard. De vordering van de benadeelde partij zou moeten worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van verdachte heeft verzocht het adolescentenstrafrecht (ASR) toe te passen. Hij heeft daartoe gewezen op een reclasseringsrapport van 21 juni 2019, waarin wordt gesteld dat verdiepingsdiagnostiek meer zicht zal moeten geven op de ontwikkelingsleeftijd van verdachte en waarin wordt geadviseerd hem in een JJI te plaatsen. In het advies voor de terechtzitting wordt na enige twijfel geadviseerd om het volwassenenrecht toe te passen omdat er geen aanwijzingen zijn voor een verstandelijke beperking en hij zich staande weet te houden in de PI. Het advies is bijzonder schraal onderbouwd, aldus de raadsman. De raadsman heeft verzocht om een overweging conform een eerdere uitspraak van deze rechtbank, ECLI:NL:RBAMS:2019:8556, waarin de rechtbank heeft gekozen voor toepassing van ASR omdat dat van belang is voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte als ook in het belang van de maatschappij. De raadsman heeft subsidiair heropening van het onderzoek bepleit ten behoeve van een deugdelijke verdiepingsdiagnostiek.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte is medeplichtig aan een poging tot moord. Hij heeft de medeverdachte getipt dat het slachtoffer in de sportschool aan het sporten was, waarna de medeverdachte zich heeft begeven naar die sportschool en hem daar heeft opgewacht om hem vervolgens in zijn rug te schieten. De kogel is daarbij dwars door het lichaam gegaan en heeft schade toegebracht aan zijn maag, lever en nieren. Verdachte is daarmee medeschuldig aan een ernstige schending van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is niet aan verdachte en de schutter te danken dat het slachtoffer deze aanslag heeft overleefd. Integendeel, uit tapgesprekken komt naar voren dat het spijtig gevonden werd dat het slachtoffer niet dood is. Het motief ligt waarschijnlijk in een conflict over verdovende middelen.
Door zijn handelen draagt verdachte bij aan in de samenleving heersende gevoelens van onrust en onveiligheid. Het kennelijke gemak waarmee in het drugscircuit liquidaties plaatsvinden vereist een stevige reactie.
Slachtoffers van feiten als de onderhavige ondervinden daarvan doorgaans langere tijd psychisch ongemak. Dit blijkt in deze zaak temeer uit de verklaring die het slachtoffer ter terechtzitting heeft afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij geen rust heeft voordat deze strafzaak is afgedaan. Hij slikt al anderhalf jaar medicatie om te slapen. Hij zal nooit meer dezelfde worden. Hij komt niet meer op plekken waar hij normaal altijd kwam. Daarnaast ontbloot hij liever niet zijn bovenlijf in bijzijn van zijn kind omdat die dan met de littekens geconfronteerd wordt. Tot slot heeft het slachtoffer verklaard dat hij nog steeds angst heeft dat het inwendige letsel weer gaat opspelen.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 april 2020 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte niet eerder ter zake soortgelijke misdrijven is veroordeeld.
De rechtbank constateert met de raadsman van verdachte dat de overwegingen van de reclassering betreffende ASR tamelijk beknopt zijn weergegeven. Uit het rapport blijkt echter wel dat deze overwegingen zijn gebaseerd op verdiepingsdiagnostiek, te weten een Screener voor intelligentie en licht verstandelijke beperking (SCIL). De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om het onderzoek ten behoeve daarvan te heropenen.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om af te wijken van het advies om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Zij ziet, gelet op de persoonlijkheid en het gedrag van verdachte, geen aanwijzingen dat ASR is aangewezen. Verdachte functioneert, met enige hulp van de reclassering, goed en lijkt zijn leven op orde te krijgen.
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Zij overweegt daartoe het volgende.
Enerzijds betreft het een ernstig feit, waarop fors dient te worden gereageerd. Anderzijds is sprake van een jonge verdachte zonder relevante recidive. Zoals hierboven reeds vermeld functioneert verdachte goed. Hij houdt zich aan zijn schorsende voorwaarden en begint zijn leven op orde te krijgen. Uit het dossier komt echter naar het oordeel van de rechtbank ook een donkere kant van verdachte naar voren, die het niet zo nauw neemt met het welbehagen van anderen. De rechtbank hecht er dan ook aan een fors voorwaardelijk deel van de straf met bijzondere voorwaarden, zoals voorgesteld door de reclassering in haar rapport van 25 maart 2020, op te leggen. Een en ander teneinde verdachte ertoe te bewegen zijn goede kant verder te ontwikkelen en afstand te houden van een negatief sociaal netwerk. Om dit preventieve karakter van het strafrecht maximaal te benadrukken stelt de rechtbank een langere proeftijd vast dan gebruikelijk, namelijk drie jaar.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
Op de beslaglijst van verdachte staat een paar handschoenen (goednummer 5730858) dat volgens de kennisgeving van inbeslagneming in beslag is genomen op het adres [adres] , zijnde het woonadres van de moeder van medeverdachte [medeverdachte] . Het dossier bevat geen aanwijzingen dat de handschoenen bij het schietincident zijn gebruikt, zodat verbeurdverklaring niet in de rede ligt. Niet duidelijk is aan wie de handschoenen toebehoren. De rechtbank zal daarom de bewaring ervan voor de rechthebbende gelasten.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 455,-- aan vergoeding van materiële schade en € 85.000,-- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2020 (de rechtbank begrijpt: 2019) en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 primair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien
  • de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
  • de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit op andere wijze in de persoon is aangetast doordat hij geestelijk letsel heeft opgelopen. In dit geval is sprake van meer dan een enkel psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. De benadeelde partij heeft voldoende concrete en objectieve gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat ten gevolge van het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan, waaronder een verklaring van een psycholoog;
De raadsman van verdachte heeft gesteld dat het bedrag hem hoog voorkomt en heeft zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 25.000,--. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op het feit dat thans niet vaststaat dat het feit naast het reeds vastgestelde letsel nog extra gevolgen voor de benadeelde partij zal hebben.
De toegekende posten in de vordering dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2019 tot de dag der algehele vordering.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] , naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 primair bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 25.455,-- (vijfentwintig duizend, vierhonderd en vijfenvijftig euro). De rechtbank bepaalt dat gijzeling kan worden toegepast als verdachte het verschuldigde bedrag niet betaalt.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 48, 49 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan poging tot moord.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 2 jaren, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 3 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat betrokkene zich meldt bij Reclassering Nederland. Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
  • dat betrokkene zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • dat betrokkene op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met de medeverdachte of het slachtoffer, zolang het Openbaar Ministerie (OM) dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
  • dat betrokkene zich gedurende de proeftijd (of zolang het OM dat nodig acht) niet in de gemeente Amsterdam bevindt. Betrokkene werkt mee aan elektronische controle op dit locatieverbod.
Betrokkene gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat betrokkene in Nederland blijft. Het OM kan op verzoek van de reclassering dit locatieverbod (deels) laten vervallen.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Gelast de teruggave aan verdachte van: een telefoon (5744565).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van: handschoenen (5730858).
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 25.000,-- (vijfentwintig duizend euro) aan vergoeding van immateriële schade en € 455,-- (vierhonderd en vijfenvijftig euro) aan vergoeding van materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 10 januari 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 25.455,-- (vijfentwintig duizend, vierhonderd en vijfenvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 10 januari 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 162 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte en/of zijn mededader aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en M.E. Grijsen, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 oktober 2020.