ECLI:NL:RBAMS:2019:8556

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
14 november 2019
Zaaknummer
13/728161-18 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan poging tot moord met gebruik van vuurwapen in Amsterdam

Op 14 november 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 21-jarige man, die medeplichtig werd bevonden aan een poging tot moord op 28 augustus 2018 in het Westelijk Havengebied in Amsterdam. De verdachte, die de vluchtauto bestuurde, werd veroordeeld tot 24 maanden jeugddetentie, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk behulpzaam was bij de poging tot moord, hoewel hij niet zelf het vuurwapen hanteerde. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het voorhanden hebben van een vuurwapen, omdat niet bewezen kon worden dat hij beschikkingsmacht had over het wapen. De zaak werd behandeld op tegenspraak, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de verdediging in overweging nam. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, hoewel niet als medepleger aangemerkt, wel degelijk een rol speelde in de uitvoering van het misdrijf door de vluchtauto te besturen. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op aan het slachtoffer, die door de aanval ernstig gewond was geraakt. De totale schadevergoeding werd vastgesteld op €215.715,84, inclusief materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/728161-18 (Promis)
Datum uitspraak: 14 november 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [naam] te [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 november 2019.
De zaak is gelijktijdig – maar niet gevoegd – behandeld met de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte] (13/730035-18),
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Al Mansouri, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.H. van Dijk, en de raadsvrouw mr. P. Figge, namens de benadeelde partij, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – samengevat – ten laste gelegd dat hij zich op 28 augustus 2018 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
1.
primair: poging moord/doodslag van [slachtoffer] door in de richting van die [slachtoffer] proberen te schieten met een automatisch vuurwapen en/of terwijl die [slachtoffer] op de grond lag hem met veel kracht met dat vuurwapen op het hoofd te slaan, samen met een ander/anderen, althans alleen;
subsidiair: tot en/of bij het plegen van die moord/doodslag van [slachtoffer] opzettelijk gelegenheid/middelen/inlichtingen verschaffen en/of opzettelijk behulpzaam zijn door de bij de poging moord gebruikte vluchtauto te besturen en/of op de uitkijk te staan;
meer subsidiair: zware mishandeling door [slachtoffer] met een vuurwapen op het hoofd te slaan terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, samen met een ander/anderen, althans alleen;
meest subsidiair: tot en/of bij het plegen van die zware mishandeling [slachtoffer] opzettelijk gelegenheid/middelen/inlichtingen verschaffen en/of opzettelijk behulpzaam zijn door de bij de zware mishandeling gebruikte vluchtauto te besturen en/of op de uitkijk te staan;
2. het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen (AK-47) en patronen (kaliber 7.62 x 39 mm), samen met een ander/anderen, althans alleen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een
bijlage Ⅰdie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de primair ten laste gelegde poging moord in vereniging en het ten laste gelegde wapenbezit in vereniging wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het eerste feit. Hij overweegt daartoe als volgt.
Verdachte kan niet worden aangemerkt als de bestuurder van de gestolen Audi Q5. Op kledingstukken die enkele uren na het misdrijf zijn aangetroffen is DNA-materiaal aangetroffen van verdachte. Dit is onvoldoende bewijs voor zijn betrokkenheid bij het ten laste gelegde feit. Het DNA-bewijs kan alleen worden bezien in combinatie met andere bewijsmiddelen, maar op het steunbewijs valt ook het nodige af te dingen.
Niet kan zonder twijfel worden vastgesteld dat verdachte degene is die op de camerabeelden van de A.A.H. Struijckenkade te zien is. Bovendien zijn de op de Bergwijkdrijf onder verdachte in beslaggenomen Nikes, niet de schoenen die op die camerabeelden zijn gezien, of iemand anders droeg die op 28 augustus 2018. Verdachte heeft namelijk een aanzienlijk grotere schoenmaat.
Indien verdachte wel wordt aangemerkt als bestuurder van de vluchtauto is het volgende van belang. Het dossier bevat onvoldoende bewijs dat verdachte wetenschap van – en daarmee het vereiste (voorwaardelijk) opzet op – het ten laste gelegde heeft gehad. De hem verweten gedragingen, het besturen van de vluchtauto en/of het op de uitkijk staan, kunnen daarom niet worden gekwalificeerd als een opzettelijke strafrechtelijke bijdrage aan de poging moord c.q. mishandeling in de zin van medeplegen of medeplichtigheid.
Indien toch kan worden bewezen dat verdachte opzettelijke gedragingen heeft verricht die hem strafrechtelijk kunnen worden verweten, kan medeplegen niet worden bewezen omdat er geen sprake was van een gezamenlijke uitvoering. Vaststaat dat de bestuurder zich ten tijde van de moordpoging op 30 meter van de plaats delict in een auto bevond en dat hij deze auto niet heeft verlaten.
De raadsman stelt zich ook op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tweede feit en overweegt daartoe als volgt.
Vaststaat dat onder verdachte geen wapen of munitie is aangetroffen. Voor zover moet worden aangenomen dat de bestuurder van de Audi zich in ieder geval na de moordpoging bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van het wapen in de auto, staat daarmee niet vast dat hij een zekere macht over het wapen bezat en zodoende het wapenbezit heeft medegepleegd. Het enkel vervoeren van een persoon met een wapen in een auto is onvoldoende voor het bestanddeel ‘voorhanden hebben’.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak feit 2
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte en [medeverdachte] het wapen en de munitie tezamen en in vereniging voorhanden hebben gehad. Het voorhanden hebben van een wapen vereist beschikkingsmacht en verdachte moet zich in zekere mate bewust zijn geweest van de aanwezigheid van het wapen. Gezien het gegeven dat de bijrijder zichtbaar een wapen in zijn handen had toen hij uit de auto stapte en hij dat wapen ook vasthield toen hij weer instapte, moet verdachte op de hoogte zijn geweest van de aanwezigheid van het wapen, maar uit het dossier volgt niet dat verdachte daarmee ook beschikkingsmacht had over het wapen. Evenmin volgt uit het dossier dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] ten aanzien van het wapenbezit. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het wapenbezit.
3.3.2.
Bewezenverklaring feit 1 subsidiair
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.3.3. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1.
(subsidiair)
[medeverdachte] op 28 augustus 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , opzettelijk en met voorbedachte rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen, volautomatisch aanvalsgeweer,
- in de richting van die [slachtoffer] heeft getracht te vuren en;
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag die [slachtoffer] met veel kracht met dat vuurwapen op het hoofd geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op 28 augustus 2018 te Amsterdam, opzettelijk behulpzaam is geweest door de bij de poging moord gebruikte vluchtauto te besturen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
3.3.3.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 28 augustus 2018 rond 10:18 uur is slachtoffer [slachtoffer] bebloed aangetroffen ter hoogte van de Spyshop op de [adres] in [plaats] . [2] Op de plaats delict zijn ook twee patronen aangetroffen [3] en in de achterbak van de auto van [slachtoffer] is een grote hoeveelheid contant geld aangetroffen. [4]
Op camerabeelden is te zien dat [slachtoffer] zijn auto om 09:57:29 uur bij de Spyshop parkeert, uitstapt en handelingen verricht in de achterbak van het voertuig. [5] Op de beelden is te zien dat kort achter de auto van het slachtoffer, om 09:57:48 een gestolen [6] Audi Q5 met kenteken [kenteken] rijdt. Op beelden is ook te zien dat het lijkt alsof de Audi achter de auto van het slachtoffer aanrijdt. [7] Achteraf blijkt dat deze auto al vanaf 09:20 uur rond reed in de omgeving van de [adres] . Vermoedelijk werden er rondjes gereden om de omgeving te observeren. [8] De Audi komt op ongeveer 30 meter van het voertuig van het slachtoffer op de hoek van de [adres] tot stilstand. [9] Op het moment dat de Audi stil staat, stapt de bijrijder (hierna te noemen: de dader) uit en rent hij met zijn geweer in de hand richting de auto van het slachtoffer. Vervolgens loopt de dader op het slachtoffer af terwijl hij een vuurwapen voor schieten gereed houdt in de richting van het slachtoffer. Te zien is dat de dader naast de achterbak van de Hyundai stil staat en dat hij en het slachtoffer ongeveer tien seconden tegenover elkaar stil staan. Daarna geeft hij een trap in de richting van het slachtoffer en hierna vindt een worsteling plaats. Tijdens deze worsteling duwt het slachtoffer de dader weg, waarop de dader met het vuurwapen tegen het gezicht van het slachtoffer slaat. Hierdoor valt het slachtoffer op de grond. Vervolgens probeert het slachtoffer rechtop te zitten, waarop de dader het slachtoffer in zijn rug trapt. Direct hierna slaat de dader met het vuurwapen tegen het achterhoofd van het slachtoffer. Dit gebeurt met dusdanige kracht dat het vuurwapen uit zijn handen op de grond valt. Wanneer het slachtoffer gebukt met zijn hoofd richting de bijrijder op zijn knieën zit, tilt de bijrijder het vuurwapen tot ver boven zijn hoofd en slaat hij twee keer met de achterzijde van het vuurwapen op het achterhoofd van het slachtoffer. Het lijkt erop alsof het slachtoffer daarna buiten bewustzijn is. Vervolgens slaat de dader nog vijf keer op dezelfde manier met het vuurwapen op het achterhoofd (linkerzijde) van het slachtoffer, de eerste keer vanuit staande positie en de vier keren daarna uit een geknielde positie. Daarna rent de dader weg en tijdens het wegrennen draait hij zich kort en ogenschijnlijk twijfelend terug naar het slachtoffer, waarna hij toch doorrent. [10] De dader stapt weer in aan de bijrijderskant van de Audi Q5, die in de tussentijd is omgekeerd, waarna de Audi direct wegrijdt. [11]
Naar aanleiding van een burgernetmelding komt op 28 augustus 2018 een anonieme melding binnen dat de Audi Q5 met kenteken [kenteken] al vanaf 10:30 uur die dag foutief geparkeerd zou staan aan de A.A.H. Struijckenkade 6 in Amsterdam. [12]
Op camerabeelden van de [adres 1] is te zien dat op 28 augustus 2018 om 10:00 uur twee personen voor deze woning langs lopen. Zij komen uit de richting van waar de Audi is achtergelaten. [13] De persoon die links op de camerabeelden te zien is, wordt door meerdere personen herkend als medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). [14] [medeverdachte] heeft twee plastic tassen in zijn hand: één tas van de V&D en één tas met bolletjesprint. De tweede persoon die op de beelden te zien is draagt een trui van het merk FILA, een donkere trainingsbroek en donkere schoenen met lichte zolen, vermoedelijk van het merk Nike, en hij heeft een capuchon over zijn hoofd. Omdat deze persoon vrij dik gekleed is, ontstaat het vermoeden dat hij een dubbele laag kleding draagt. [15] [medeverdachte] en de tweede persoon lopen de tuin in [16] die hoort bij de woning aan de [adres 2] . [17] Aan de bewegingen te zien die de tweede persoon dan maakt, lijkt het erop alsof deze persoon kleding uittrekt. Ongeveer vier minuten later loopt deze persoon in andere kleding de tuin weer uit. [18] Hij draagt dan een trainingspak van voetbalclub FC Barcelona. [19]
Op 29 augustus 2018 wordt de woning aan de [adres 2] doorzocht. Tijdens deze doorzoeking wordt in de woning in de slaapkamer van [naam 1] [20] een plastic tas van de V&D en een tas met bolletjesprint aangetroffen. In de tas van de V&D zit onder andere een wapen (AK-47, volautomatisch aanvalsgeweer, categorie Ⅱ [21] ), en een aantal patronen (7,62 x 39 mm, categorie Ⅱ [22] ). In de tas met bolletjesprint wordt een aantal kledingstukken waaronder een trui van het merk FILA, een vest van het merk Nike en een donkere trainingsbroek aangetroffen. [23] Volgens [naam 1] kan het niet anders dan dat [medeverdachte] deze tassen daar heeft neergelegd. [24] In de voorraadkast in de gang werd onder andere een dichtgeknoopte vuilniszak aangetroffen met daarin een paar herenschoenen, bruin/crème van kleur met daarop vermoedelijk bloedvlekken. [25] Dit zijn dezelfde soort schoenen als die de dader droeg op de plaats delict. [26] Op deze schoenen is aan de buitenzijde DNA-materiaal aangetroffen van slachtoffer [slachtoffer] . Aan de binnenzijde van deze schoenen is DNA-materiaal aangetroffen van [medeverdachte] . [27] Ook op de AK-47 in de tas van de V&D is DNA-materiaal aangetroffen van [slachtoffer] . [28] Op de trui van het merk FILA, het vest van Nike en de donkere trainingsbroek is DNA-materiaal aangetroffen van verdachte. [29] Naar aanleiding daarvan is hij aangemerkt als verdachte. [30] Op 8 januari 2019 is verdachte aangehouden in de woning aan de [adres 3] . In die woning is ook een trainingspak van FC Barcelona aangetroffen, dat overeenkomt met het trainingspak dat de tweede man droeg op de camerabeelden van de [adres 1] . [31] Uit een vezelonderzoek naar deze trainingsbroek van FC Barcelona en de donkere joggingbroek met DNA-materiaal van verdachte die in de woning aan de [adres 2] is aangetroffen, blijkt dat het veel waarschijnlijker is dat contact tussen deze broeken heeft plaatsgevonden, dan dat een dergelijk contact niet heeft plaatsgevonden. Verder blijkt dat het aannemelijk is dat de paarse FC Barcelona broek over de donkere joggingbroek (van het merk Nike) is gedragen. Niet uitgesloten wordt echter dat de volgorde van dragen andersom was. [32]
3.3.4.
Oordeel van de rechtbank
Betrokkenheid [medeverdachte]
De rechtbank acht bewezen dat [medeverdachte] degene is geweest die op 28 augustus 2018 richting [slachtoffer] heeft geprobeerd te schieten en meermalen met veel kracht met het vuurwapen op het hoofd van slachtoffer [slachtoffer] heeft geslagen. De rechtbank baseert dat oordeel op de volgende feiten en omstandigheden.
Op de camerabeelden van de plaats delict is te zien dat de dader een paar bruine schoenen droeg dat grote gelijkenis toont met het paar schoenen dat later in de woning aan de [adres 2] is aangetroffen. Op die schoenen is DNA-materiaal van zowel het slachtoffer als [medeverdachte] aangetroffen. De rechtbank concludeert daaruit dat dit het paar schoenen is dat de dader heeft gedragen tijdens de poging moord/doodslag. In die woning zijn ook twee tassen aangetroffen. In één van de tassen is een AK-47 aangetroffen waarop DNA-materiaal van het slachtoffer is aangetroffen. Op camerabeelden van de [adres 1] , waarop [medeverdachte] (onder andere door familieleden) is herkend, is te zien dat hij deze tassen kort na het incident draagt naar de woning aan de [adres 2] . Op dat moment komt [medeverdachte] uit de richting gelopen van waar de vluchtauto is aangetroffen. [naam 1] heeft verklaard dat het niet anders kan dan dat [medeverdachte] degene is geweest die de tassen in de woning heeft neergezet.
Voorbedachte raad
De rechtbank acht bewezen dat [medeverdachte] met voorbedachte raad heeft gehandeld. Voordat het slachtoffer op de plaats delict arriveerde heeft [medeverdachte] samen met de bestuurder van de Audi Q5zoekend rondgereden in de omgeving. Dat volgt uit de camerabeelden. Op het moment dat het slachtoffer op de plaats delict aankwam, reed de Audi Q5 direct achter het slachtoffer aan en [medeverdachte] wist op het moment dat hij uitstapte precies waar hij het slachtoffer kon vinden. Op het moment dat [medeverdachte] het slachtoffer van het leven probeerde te beroven, was de bestuurder bezig met het keren van de vluchtauto, zodat zij de plaats delict direct konden verlaten op het moment dat [medeverdachte] weer terug kwam. Daarna is de Audi Q5 naar de woning aan de [adres 2] gereden, waar de bestuurder zich heeft ontdaan van de dubbele laag kleding die hij droeg en heeft [medeverdachte] die kleding en het vuurwapen in die woning verstopt. De rechtbank is van oordeel dat hieruit duidelijk volgt dat er sprake was van een vooropgezet plan en dat op grond van het dossier kan worden bewezen dat [medeverdachte] het opzet had om [slachtoffer] na kalm beraad en rustig overleg van het leven te beroven.
Betrokkenheid verdachte
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte degene is geweest die de vluchtauto heeft bestuurd. De vluchtauto is kort na de poging tot moord aangetroffen op de [adres 1] en uit camerabeelden volgt dat [medeverdachte] daar samen met een andere man naar de woning aan de [adres 2] liep. Deze andere man had een trui aan van het merk FILA. In de woning aan de [adres 2] is een tas met bollenprint aangetroffen die [medeverdachte] kort na het incident vast had op de camerabeelden van de [adres 1] en naar de woning aan de [adres 2] bracht. In deze tas zijn onder andere een trui van het merk FILA, een vest van het merk Nike en een donkere trainingsbroek aangetroffen. Op deze kledingstukken is DNA-materiaal aangetroffen van verdachte. Op camerabeelden is te zien dat deze andere man een dubbele laag kleding aan had, die hij in de tuin van de [adres 2] heeft uitgetrokken. Toen deze man kort daarna die tuin weer verliet, droeg hij een trainingspak van FC Barcelona. In de woning aan de [adres 3] waar verdachte is aangehouden en waar hij ook verbleef, is eenzelfde soort trainingspak aangetroffen. Uit een vezelonderzoek volgt dat het waarschijnlijk is dat deze trainingsbroek en een trainingsbroek van het merk Nike die op de [adres 2] is aangetroffen over elkaar zijn gedragen.
Medeplegen/medeplichtigheid
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte de poging tot moord tezamen en in vereniging met [medeverdachte] heeft gepleegd, nu het dossier onvoldoende bewijs bevat voor een nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank is van oordeel dat uit bovengenoemde handelingen van verdachte, het aantrekken van een dubbele laag kleding, het rond rijden op zoek naar [slachtoffer] , het keren van de auto terwijl [medeverdachte] bezig was met de poging tot moord en het brengen en halen van [medeverdachte] naar de plaats delict volgt dat kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest. Uit die gedragingen volgt bovendien dat verdachte ook - in ieder geval voorwaardelijk - opzet op het gronddelict heeft gehad. Hij was immers behulpzaam bij het brengen, wachten en vluchten van de schutter van wie hij moet hebben geweten dat de schutter met medebrenging van een AK-47 op zoek was naar een specifiek iemand. [slachtoffer] werd immers gevolgd en nadat die was aangetroffen rende de schutter met die AK-47 – die voor verdachte zichtbaar moet zijn geweest richting die [slachtoffer] . Dat er uiteindelijk niet is geschoten, maar het slachtoffer meermalen is geslagen met het wapen doet aan de opzet op het gronddelict niets af. Dat risico heeft verdachte op de koop toe genomen. De rechtbank acht de medeplichtigheid aan de poging tot moord daarom bewezen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat strekt tot vrijspraak.

4.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straf en maatregelen

6.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaar.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt primair om toepassing van jeugdstrafrecht, gelet op de persoonlijkheid van verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Verdachte is jong, beïnvloedbaar en laat meeloopgedrag zien. Hij heeft een chaotische voorgeschiedenis met een gebroken gezinsstructuur en heeft daardoor mogelijk moeite om zijn leven te organiseren. Uit het rapport van psycholoog M.L. de Groot volgt dat er geen duidelijke indicaties zijn om het jeugdstrafrecht toe te passen, maar ook geen duidelijke contra-indicaties. Ook de omstandigheden waaronder het feit is begaan staan niet in de weg aan toepassing van jeugdstrafrecht. Het gaat in deze zaak om een enkelvoudig slachtoffer, er is geen sprake van een voltooid levensdelict en verdachte kan niet als medepleger worden aangemerkt.
Subsidiair verzoekt de raadsman rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachte, dus ook indien geen jeugdstrafrecht wordt toegepast, en zijn rol als medeplichtige.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
6.3.1.
Algemeen
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan een poging tot moord. Verdachte heeft zijn medeverdachte opgehaald met een gestolen auto. Vervolgens heeft verdachte zijn medeverdachte naar de plaats delict gereden, alwaar zijn medeverdachte is uitgestapt en heeft geprobeerd om het slachtoffer met een automatisch aanvalsgeweer dood te schieten. Toen bleek dat het aanvalsgeweer haperde, ontstond er een worsteling tussen medeverdachte en het slachtoffer en heeft medeverdachte het slachtoffer meermalen met het aanvalsgeweer op het hoofd geslagen. Verdachte was op dat moment de vluchtauto aan het keren. Verdachte is opzettelijk behulpzaam geweest bij de poging tot moord.
Met zijn handelen heeft verdachte een bijzonder grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en het slachtoffer is door het handelen van verdachte – en zijn medeverdachte – zwaar gewond geraakt. Uit het dossier en de schriftelijke vordering tot schadevergoeding volgt dat bij het slachtoffer voor 61% invaliditeit is geconstateerd en hij volledig arbeidsongeschikt is verklaard.
De raadsvrouw van het slachtoffer heeft namens het slachtoffer op de zitting een verklaring voorgelezen. Uit deze verklaring volgt dat het leven van het slachtoffer zowel fysiek als emotioneel overhoop is gegooid. Tot op de dag van vandaag heeft hij geen idee waarom deze ‘laffe aanslag’ op zijn leven is gepleegd, aldus het slachtoffer.
Het politieonderzoek heeft geen duidelijkheid kunnen geven over de link tussen verdachten en het slachtoffer en naar het motief van de poging tot moord is het gissen. Verdachte heeft zich in het vooronderzoek en op de zitting op zijn zwijgrecht beroepen en geen enkele verklaring gegeven voor de brute aanslag die is gepleegd op het slachtoffer en waaraan hij medeplichtig is.
Naast het persoonlijke leed van het slachtoffer kan voorts worden gesteld dat verdachte in de samenleving het gevoel van onveiligheid heeft doen toenemen. In grote steden, waaronder Amsterdam, is sprake van een zorgwekkende toename van vuurwapenbezit en -geweld. De maatschappelijke impact daarvan is groot. Inwoners van deze steden worden steeds opnieuw geconfronteerd met vuurwapengeweld in hun woonomgeving en mensenlevens worden verwoest.
6.3.2.
Adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 20 jaar oud en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd die daartoe aanleiding geven.
In de reclasseringsrapportage van 5 april 2019 is door reclasseringswerker, D. de Vries, ten behoeve van een pro-formazitting geadviseerd verdachte zo spoedig mogelijk over te plaatsen naar een Justitiële Jeugdinrichting. Op basis van gesprekken met verdachte had de reclassering de indruk dat betrokkene zich niet goed kon handhaven in het Huis van Bewaring. Daarbij leek verdachte ontvankelijk voor sociale, emotionele en/of praktische ondersteuning of beïnvloeding door volwassenen, hetgeen een indicatie is voor het Jeugdstrafrecht. Daarnaast achtte de reclassering verdachte mogelijk negatief te beïnvloeden door het klimaat in ene Huis van Bewaring. Dit advies is in dat stadium echter niet overgenomen en verdachte is geplaatst op een afdeling met top-600 jongeren.
Over verdachte is door M.L. de Groot op 1 mei 2019 een Pro Justitie rapportage opgesteld. Daarin heeft de psycholoog gerapporteerd dat hij met behulp van de Wegingslijst Adolescentenstrafrecht tot het advies is gekomen om het volwassenenstrafrecht toe te passen. De psycholoog heeft daarbij toegelicht dat er bij verdachte geen sprake is van duidelijke tekortkomingen of achterstanden op intellectueel en sociaal-emotioneel ontwikkelingsniveau. Wel lijkt hij, vermoedelijk mede door zijn verwaarlozende jeugd, moeite te hebben om zijn leven te organiseren zonder duidelijke structuur en (pedagogische) aansturing. Daarnaast doet de ernst van het ten laste gelegde vermoeden dat betrokkene de afgelopen periode in contact is gekomen met het zware criminele milieu.
Over de vraag of verdachte in aanmerking komt voor toepassing van het adolescentenstrafrecht is ook door D. de Vries, reclasseringsmedewerker wederom gerapporteerd in het reclasseringsadvies van 21 augustus 2019. Daarin heeft zij, na kennisname van het rapport van de psycholoog, gerapporteerd dat pedagogische aansturing juist in een zo vroeg mogelijk stadium zou moeten worden ingezet. Het is geen vereiste dat verdachte deel uitmaakt van een gezinssituatie. Opvoedkundige beïnvloeding kan ook plaatsvinden door externe volwassenen zoals groepsleiders, pedagogisch medewerkers en docenten.
Het feit dat verdachte gemotiveerd is, er (nog) geen sprake lijkt te zijn van verharding en hij niet beschikt over startkwalificaties maakt dat een jeugdige groepssetting als meer passend wordt gezien. Dat verdachte een aantal basiszaken niet op orde heeft, vormt een aanwijzing dat hij meer baat heeft bij een meer pedagogische aanpak dan bij enkel “het uitzitten van zijn tijd” in een huis van bewaring. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte een negatieve invloed kan hebben op zijn groepsgenoten.
In het reclasseringsadvies van 23 oktober 2019 heeft D. de Vries vervolgens gerapporteerd dat zij inmiddels een verharding ziet bij verdachte. Verdachte houdt zijn familie af en neemt een meer gesloten houding aan. Door deze ontwikkeling alsmede het feit dat verdachte inmiddels tien maanden in een huis van bewaring verblijft, is het niet langer reëel om het jeugdstrafrecht te adviseren. Zij komt in dit rapport tot het advies om het volwassenstrafrecht toe te passen, in tegenstelling tot het rapport van twee maanden eerder.
Op de zitting is D. de Vries als deskundige gehoord. Uit haar verklaring volgt dat verdachte in principe nog steeds aan de criteria voor toepassing van het jeugdstrafrecht voldoet en dat het mogelijk een positieve invloed op verdachte zal hebben, indien hij in een Justitiële Jeugdinrichting wordt geplaatst. Zij verklaart bovendien dat haar advies is gewijzigd omdat ze zich afvraagt of verdachte nog wel beïnvloed kan worden nu hij een andere, meer verharde en gesloten, houding aanneemt sinds hij op de top-600 afdeling van de Penitentiaire inrichting is geplaatst. Desgevraagd verklaart zij echter dat deze houding een mogelijk gevolg is van zijn plaatsing op deze afdeling en dat dit mogelijk een beschermingsstrategie is, maar dat deze houding weer kan veranderen zodra hij in een Justitiële jeugdinrichting wordt geplaatst.
De rechtbank overweegt dat zij uit de rapportages en de verklaring van D. de Vries op de zitting niet de indruk heeft gekregen dat er bij verdachte sprake is van een – onomkeerbare – verharding, en de rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat voor zover er sprake is van een verharding dit mogelijk een resultaat is van de top-600 afdeling waarin verdachte zijn voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank neemt verder in overweging dat de psycholoog en de reclasseringsmedewerker ook geen contra-indicaties voor toepassing van het adolescentenstrafrecht hebben geconstateerd. Verdachte heeft verder een bijna blanco strafblad. Daarnaast heeft de rechtbank ter terechtzitting de indruk gekregen dat verdachte niet durfde te praten, maar dat hij wel openstaat voor hulp en in die zin nog gunstig beïnvloed kan worden.
Uit het Pro Justitia rapport van 1 mei 2019 volgt uit de verklaring van de tante van verdachte, mevrouw [naam tante] , dat verdachte tot anderhalf jaar geleden een tijd bij haar heeft gewoond en dat het toen goed ging met hem, tot hij zijn baan kwijt raakte. Toen is hij tegen haar advies in bij een vriend gaan wonen. Mevrouw [naam tante] vermoedt dat verdachte erg beïnvloedbaar is en zij is van mening dat verdachte begeleiding nodig heeft om zijn leven (opnieuw) op orde te krijgen.
Bij de rechtbank is het beeld ontstaan dat verdachte op een kruispunt in zijn leven staat, waarbij hij de keuze heeft om al dan niet verder de criminaliteit in te gaan. De rechtbank acht het daarom des te meer van belang dat verdachte intensief aangestuurd en begeleid zal worden om de nodige stappen te zetten. De rechtbank verwacht dat het programma in een JJI daarvoor bij uitstek geschikt zal zijn. De rechtbank heeft de indruk gekregen dat pedagogische beïnvloeding van verdachte zeker tot de mogelijkheden behoort en dat hij daarbij gebaat zal zijn.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat het toepassen van het adolescentenstrafrecht van belang is voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte als ook in het belang van de maatschappij, om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank zal daarom toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht, zoals eerder in augustus door de Reclassering is geadviseerd.
Dat neemt overigens niet weg dat het heel ernstig is wat het slachtoffer is aangedaan. De ernst van het feit is echter geen reden om niet het adolescentenstrafrecht toe te passen als dat om andere redenen wel de voorkeur verdient.
6.3.3.
Jeugddetentie
Gelet op de ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank met geen andere straf worden volstaan dan een jeugddetentie van aanzienlijke duur. Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank gekeken naar de ernst van het feit en naar straffen die doorgaans worden opgelegd in vergelijkbare zaken. Gelet op de jonge leeftijd van verdachte en de persoonlijke omstandigheden acht de rechtbank het van belang dat verdachte zich niet nogmaals schuldig zal maken aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank acht het daarom van belang dat een deel van de straf voorwaardelijk zal worden opgelegd, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling en een dagbesteding, als stok achter de deur.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie opleggen voor de maximale duur van 24 maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1.
Materiele schadevergoeding
7.1.1.
Vordering
De benadeelde partij, [slachtoffer] , vordert € 550.619,84 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De materiële schade is opgebouwd uit de posten:
A.
Gemaakte kosten naar aanleiding van het strafbare feit:
1. factuur Laumen Expertise ad € 1.815,-
2. factuur huisarts [naam huisarts] ad € 47,70
3. factuur Drs. [naam 2] ad 1.344,73
4. mediamarkt: Apple producten ad € 1.192,98, € 739,- en € 1.238,-
5. gehoorapparaat ad € 1.557, 98
6. flipover/Whiteboard ad € 124,95
7. overzicht facturen psychosociale therapie ad in totaal € 2.500,-
8. eigen bijdrage CZ 2018, factuur 9 november 2018 ad € 385,-
9. eigen bijdrage CZ, factuur 8 februari 2019 ad € 101,-
10. eigen bijdrage CZ 2019, factuur 11 mei 2019 ad € 488,-
11. voorschot nog te volgen behandelingen voor het komende half jaar ad € 3.000,-.
Letselschade:
1. ziekenhuis en revalidatiegeldvergoeding ad € 1.740,- (voor de periode van 28 augustus 2018 tot 25 oktober 2018) en € 435,- (voor de periode van 25 oktober 2018 tot 23 november 2018)
2. huishoudelijke hulp ad € 1.176,50
Gederfde inkomsten en pensioenverlies:
Primair:
- toekomstige inkomstenverderving vanaf 28 augustus 2018 tot 67 jaar ad € 383.568,-
- pensioenverlies tot 100 jaar ad € 149.166,-
subtotaal onder C: € 532.734,-
Subsidiair: gederfde inkomsten tot aan 1 januari 2020 ad € 13.646,00
7.1.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de onder 4 gevorderde schade ten aanzien van de Apple producten primair geen rechtstreekse schade is en de vordering ten aanzien van deze schade onvoldoende is onderbouwd.
De raadsman verzoekt ook de gevorderde schade onder 6 af te wijzen omdat deze kosten geen rechtstreeks verband houden met het delict.
Verder verzoekt de raadsman ook de gevorderde kosten onder 11 af te wijzen omdat de vordering ten aanzien van deze kosten onvoldoende is onderbouwd en niet duidelijk is of verdere behandeling nog noodzakelijk is.
De raadsman stelt zich ook op het standpunt dat de gevorderde schade onder B onvoldoende is onderbouwd.
Tot slot heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij in het totale deel onder C van zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren omdat de behandeling daarvan een onevenredige behandeling van het strafgeding oplevert.
7.1.3.
Oordeel van de rechtbank
In het kader van het politieonderzoek zijn meerdere Apple producten van de benadeelde partij opengebroken. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat deze kosten rechtstreeks aan de benadeelde partij zijn toegebracht door het onder 1 bewezenverklaarde. De rechtbank acht ook voldoende onderbouwd dat er schade is geleden. De rechtbank is echter van oordeel dat de vergoeding dient te geschieden op basis van de dagwaarde en niet op basis van de nieuwwaarde. Uit de onderbouwing blijkt niet hoe oud de Apple producten van de benadeelde partij waren. De rechtbank schat deze schade op € 1.000,-, hetgeen ongeveer één derde is van de nieuwwaarde van de gevorderde Apple producten. De rechtbank verklaart de benadeelde partij in het overige deel van zijn schadevergoeding ten aanzien van deze kosten niet-ontvankelijk.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten onder post 6 voldoende zijn onderbouwd. Door het onder 1 bewezenverklaarde heeft de benadeelde partij hersenletsel en daarmee geheugenverlies opgelopen. Daarom heeft de benadeelde partij kosten gemaakt voor de aanschaf van een whiteboard, zodat vaststaat dat deze schade in zoverre aan de benadeelde partij is toegebracht door het onder 1 bewezenverklaarde. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook toewijzen.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten onder 11 voldoende zijn onderbouwd. De schade van de behandelingen die [slachtoffer] nog zal moeten volgen is rechtstreeks aan hem toegebracht door het onder 1 bewezenverklaarde. De rechtbank wijst dit deel van de vordering dan ook geheel toe.
De rechtbank is echter van oordeel dat de vordering onder B wel voldoende is onderbouwd. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij zwaar beperkt is, dan wel is geweest. De rechtbank wijst deze vordering daarom geheel toe.
Ten aanzien van de gederfde inkomsten en pensioenverlies (post C) is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat het rapport dat ziet op de inkomstenverderving en het pensioenverlies een aantal vragen oproept. Bij de benadeelde partij is een invaliditeit vastgesteld van 61 %, maar het is onduidelijk in hoeverre deze invaliditeit blijvend is en hoe groot de toekomstige inkomstenverderving en het pensioenverlies zal zijn. De rechtbank is daarentegen van oordeel dat vaststaat dat [slachtoffer] naast de gederfde inkomsten tot 1 januari 2020 ook toekomstige inkomstenverderving en pensioenverlies zal hebben ten gevolge van het onder 1 bewezenverklaarde en dat dit in ieder geval minimaal € 150.000,- zal zijn. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom toewijzen tot een bedrag van € 150.000,- en de benadeelde partij in het overige deel van zijn vordering onder post C niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan het overige deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De gevorderde kosten onder 1, 2, 3, 5, 7, 8, 9 en 10 zijn niet betwist. Deze kosten zijn voldoende onderbouwd. Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiele schade is toegebracht, zoals is gevorderd onder deze posten. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van deze kosten dan ook geheel toewijzen.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding zal worden toegewezen tot een bedrag van
€ 165.715,86(€ 12.364,36 onder A + € 3.351,50 onder B + € 150.000,- onder C).
7.2.
Immateriële schadevergoeding
7.2.1.
Vordering
De benadeelde partij, [slachtoffer] vordert € 50.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.2.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de gevorderde schade moet worden gematigd omdat de medische eindtoestand van [slachtoffer] op dit moment nog niet bekend is en het onvoldoende duidelijk is of er op termijn nog verbetering zal optreden.
7.2.3.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat een ernstige inbreuk is gepleegd op de persoonlijke levenssfeer en op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De benadeelde partij heeft in zijn schriftelijke toelichting op zijn vordering omschreven welke lichamelijke en psychische gevolgen hij heeft opgelopen ten gevolge van het onder 1 bewezenverklaarde.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 50.000,-. Deze schade is bovendien onderbouwd met medische stukken.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot immateriële-schadevergoeding zal worden toegewezen tot een bedrag van
€ 50.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2018, zijnde het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
7.3.
Hoofdelijk
De rechtbank veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Voorts veroordeelt de rechtbank verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
7.4.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer, naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde feit is toegebracht.
7.5.
Jeugddetentie
De rechtbank ziet in de jonge leeftijd van verdachte aanleiding om de duur van de vervangende jeugddetentie, die volgens de richtlijnen op een groot aantal dagen zou uitkomen, te matigen. De rechtbank verwacht voorts niet dat vervangende jeugddetentie van een langer(e) duur bij verdachte zal leiden tot ander betalingsgedrag. De rechtbank waardeert de vervangende jeugddetentie van de schadevergoedingsmaatregel op 30 dagen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 48, 77c, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.3.2. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1.
(subsidiair)
medeplichtig aan poging tot moord.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een deel van deze straf,
3 (drie) maanden,niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende volgende voorwaarden niet is nagekomen.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
4. zich drie dagen na onherroepelijk worden van het vonnis of zo spoedig mogelijk na jeugddetentie meldt bij de Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12, 1091 GM in Amsterdam. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren en hij houdt zich aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
5. meewerkt aan een intakegesprek en risicotaxatie bij De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering en aan een eventueel daaruit voortkomende behandeling. Bij een risicotaxatietraject wordt door middel van verkennende gesprekken onderzocht of er aanknopingspunten zijn voor een behandeling. Dit traject duurt tussen de één en acht weken, afhankelijk van hoe het traject inhoudelijk verloopt. Een eventuele behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
6. een opleiding volgt, werk heeft of een anderszins zinvolle dagbesteding en zich actief in zet voor het verkrijgen en behouden hiervan.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , toe tot een bedrag van
€ 215.715,84(tweehonderd vijftienduizend euro zevenhonderdvijftien euro en vierentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (28 augustus 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer] het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
€ 215.715,84(tweehonderd vijfienduizend euro zevenhonderdvijftien euro en vierentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (28 augustus 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van
30 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. A.C.J. Klaver en G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. Fleskens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 november 2019.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen van 28 augustus 2018 door [naam 3] en [naam 4] , ZD03 pag. 1-2, Proces-verbaal van bevindingen van 28 augustus 2018 door [naam 5] en [naam 6] , ZD03 pag. 4.
3.Proces-verbaal van bevindingen van 28 augustus 2018 door [naam 3] en [naam 4] , ZD03 pag. 1-2.
4.Proces-verbaal van bevindingen van 31 oktober 2018 door T683, ZD03 pag. 68.
5.Proces-verbaal van bevindingen van 30 oktober 2018 door T-519 en T-918, ZD03 pag. 34-42.
6.Pv aangifte van 26 augustus 2018 door [naam 7] , ZD02 pag. 8-9.
7.Proces-verbaal van bevindingen van 31 augustus 2018 door T-673, ZD03 pag. 29-30.
8.Proces-verbaal van bevindingen van 30 oktober 2018 door T-918, ZD03 pag. 75-90.
9.Proces-verbaal van bevindingen van 30 oktober 2018 door T-519 en T-918, ZD03 pag 34-42., Proces-verbaal van bevindingen van 28 augustus 2018 door [naam 8] , ZD03 pag. 9-10.
10.Proces-verbaal van bevindingen van 30 oktober 2018 door T-519 en T-918, ZD03 pag. 34-42..
11.Proces-verbaal van bevindingen van 28 augustus 2018 door [naam 8] , ZD03 pag. 9-10.
12.Proces-verbaal van bevindingen van 30 augustus 2018 door [naam 9] , [naam 10] en T-110 ZD03 pag. 21-22.
13.Proces-verbaal van bevindingen van 29 augustus 2018 van T-878 en T-904, ZD03 pag. 15-20.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 11] van 6 september 2018 PD03 pag. 14-26, proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 12] van 29 maart 2019 PD04 pag. 22-30, proces-verbaal van bevindingen van verhoor getuige [naam 13] van 11 september 2018, ZD04 pag. 31-35, proces-verbaal van verhoor getuige [naam 14] en [naam 15] van 17 september 2018, PD04 pag 36-40., proces-verbaal van verhoor getuige [naam 13] bij de rechter-commissaris van 6 september 2019
15.Proces-verbaal van bevindingen van 30 oktober 2018 door T-918, ZD03 pag. 75-92.
16.Proces-verbaal van bevindingen van 29 augustus 2018 van T-878 en T-904, ZD03 pag. 15-20.
17.Proces-verbaal van bevindingen van 30 oktober 2018 door T-918, ZD03 pag. 75-92.
18.Proces-verbaal van bevindingen van 29 augustus 2018 van T-878 en T-904, ZD03 pag. 15-20.
19.Proces-verbaal van bevindingen van 10 januari 2019 door T-918, ZD03 p. 135-140.
20.Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 1] van 30 augustus 2018, PD02 pag. 12-17.
21.Proces-verbaal van onderzoek van 30 augustus 2018 door [naam 16] , ZD06 pag. 1-5.
22.Proces-verbaal van onderzoek van 30 augustus 2018 door [naam 16] , ZD06 pag. 1-5.
23.Proces-verbaal van bevindingen van 30 augustus 2018 van T683, ZD05 p. 6-9., Proces-verbaal van bevindingen van 30 augustus 2018 door T683, ZD05 pag. 1-2.
24.Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 1] van 30 augustus 2018, PD02 pag. 12-17.
25.Proces-verbaal van bevindingen van 30 augustus 2018 van T683, ZD05 p. 6-9 en proces-verbaal van bevindingen van 30 augustus 2018 door T683, ZD05 pag. 1-2..
26.Proces-verbaal van bevindingen van 17 december 2018 door T-445, ZD03 pag. 93-95.
27.Proces-verbaal sporenonderzoek van 21 september 2018 door [naam 17] en [naam 18] ZD06 p. 12-66., NFI rapport van 14 december door dr. Y van de Wal, ZD06 pag. 157-163., NFI rapport beantwoording vragen naar aanleiding van een schietincident in Amsterdam op 28 augustus 2018 van 11 oktober 2019 door dr. Y van de Wal.
28.Proces-verbaal sporenonderzoek van 21 september 2018 door [naam 17] en [naam 18] ZD06 p. 12-66, NFI rapport van 14 juni 2019 van dr. Y. van de Wal, ZD06 pag. 211-220.
29.Proces-verbaal sporenonderzoek van 21 september 2018 door [naam 17] en [naam 18] ZD06 p. 12-66., NFI rapport van 17 september 2018 door dr. Y van de Wal, ZD06 pag. 99-106., NFI rapport van 19 oktober 2018 door drs. C. van Kooten, ZD06 pag. 107-111 en NFI rapport van 1 april 2019 door dr. Y van de Wal, ZD06 pag. 198-202..
30.Proces-verbaal van bevindingen van 22 oktober 2018 door T-918, ZD03 pag. 105-110.
31.Proces-verbaal van bevindingen van 10 januari 2019 door T-918, ZD03 pag. 135-140.
32.NFI rapport van 4 april 2019 door dr. R. J. van der Weerd.