ECLI:NL:RBAMS:2020:5067

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2020
Publicatiedatum
21 oktober 2020
Zaaknummer
13/993026-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijk leidinggeven aan een rechtspersoon die valse inkoopfacturen voorhanden heeft gehad

Op 22 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die feitelijk leiding heeft gegeven aan een rechtspersoon, [naam B.V.], die valse inkoopfacturen voorhanden heeft gehad. De verdachte, geboren in 1964, was aanwezig tijdens de zitting op 8 oktober 2020, waar zijn raadsman, mr. J.T.C. Leliveld, en de officier van justitie, mr. H.J. Hart, ook aanwezig waren. De verdachte werd beschuldigd van het feitelijk leidinggeven aan [naam B.V.], die samen met anderen valse inkoopfacturen heeft gebruikt om te lage invoerrechten en antidumpheffingen te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er 398 valse facturen in omloop waren, waarvan 96 bij [naam B.V.] zijn aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de valse facturen en dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het voorhanden hebben van deze facturen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de gevolgen voor de verdachte en zijn onderneming. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en het misbruik van vertrouwen in schriftelijke stukken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/993026-18
Datum uitspraak: 22 oktober 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Op 8 oktober 2020 heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden. Verdachte was daarbij aanwezig. Daarnaast was als raadsman van verdachte aanwezig, mr. J.T.C. Leliveld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H.J. Hart, en van wat verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.De verdenking

Verdachte wordt er, na wijziging van de tenlastelegging op zitting, — kort gezegd — van verdacht dat hij samen met anderen feitelijk leiding dan wel opdracht heeft heeft gegeven aan [naam B.V.] (hierna [naam B.V.] ), die samen met anderen valse inkoopfacturen voorhanden heeft gehad dan wel heeft gebruikt zodat [naam B.V.] te lage invoerrechten en antidumpheffing kon betalen.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
Naar aanleiding van een door de verdediging gevoerd preliminair verweer, heeft de rechtbank op de zitting reeds besloten dat de officier van justitie, gelet op het vertrouwensbeginsel, gedeeltelijk niet-ontvankelijk is in de vervolging van verdachte ten aanzien van het gebruik maken en afleveren van valse geschriften. De rechtbank ziet zich daarom enkel voor de vraag gesteld of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan feitelijk leidinggeven aan medeplegen van het voorhanden hebben dan wel voorhanden doen of laten hebben van valse geschriften, gepleegd door [naam B.V.] , als medepleger.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
In het kader van een ander strafrechtelijk onderzoek naar onder meer de bedrijven [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ), [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) en [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ), vond op 27 november 2017 een doorzoeking plaats bij [naam B.V.] . [naam B.V.] was op dat moment de enige afnemer van door [bedrijf 1] en [bedrijf 2] vanuit China ingevoerd porselein. Tevens hebben er in datzelfde onderzoek op 27 november 2017 op diverse andere locaties doorzoekingen plaatsgevonden. Deze doorzoekingen vonden plaats in Nederland en op een locatie in Duitsland. Op dit adres in Duitsland bevond zich de kantoorruimte van [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] . [2]
Bij [naam B.V.] zijn onder meer mapjes met documenten aangetroffen die allemaal betrekking hadden op de invoer van Chinees porselein. Deze mapjes zijn gevonden op de werkplek van
[medeverdachte] , medewerker van de afdeling inkoop van [naam B.V.] . [3] Het ging in totaal om 96 facturen in mapjes en ordners, gericht aan [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] . [4] In 73 van deze mapjes is van dezelfde bestelling zowel een hoge als een lage, vermoedelijk valse, Chinese inkoopfactuur aangetroffen. [5]
In de administratie van [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] zijn meer van dit soort “setjes” inkoopfacturen aangetroffen dan bij [naam B.V.] , namelijk 357 in totaal. [6] Dat [naam B.V.] de werkelijke koper was van de goederen, en dus niet [bedrijf 1] , [bedrijf 2] of [bedrijf 3] , bleek uit sales-contracten die [naam B.V.] van de Chinese leveranciers had ontvangen. Volgens deze sales-contracten was [naam B.V.] de koper van de goederen. [7]
Uit nader onderzoek bleek dat de lage, vermoedelijk valse, facturen werden gebruikt bij de inklaring van de goederen, met als gevolg dat een lagere antidumpingheffing en minder invoerrechten werden betaald. [8]
Uit de verklaring van [naam 1] , feitelijk leidinggever van [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] , bleek dat hij op een beurs in China heeft besproken met [verdachte] , indirect enig aandeelhouder en bestuurder van [naam B.V.] , dat zij via zijn bedrijven met lage inkoopfacturen zouden werken voor [naam B.V.] , om zo de anti-dumpheffing te omzeilen. [9] Zijn partner en tevens bestuurder van [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] , [naam partner] , verklaarde dat zij de facturen per e-mail aan [medeverdachte] stuurde. [medeverdachte] was haar contactpersoon bij [naam B.V.] . [10]
Eén van de medewerkers van [naam B.V.] , [naam medewerker 1] , heeft verklaard dat zij wist dat er iets niet klopte met de Chinese inkoopfacturen omdat zij van deze leveranciers twee inkoopfacturen kreeg. Op één van deze facturen stonden de prijzen zoals deze waren afgesproken door haar collega’s en op de andere factuur stonden lagere prijzen vermeld. Ook verklaarde zij dat de dossiers normaal gesproken worden opgeslagen in een grijs bakje in haar kamer, maar dat zij op verzoek van haar collega [medeverdachte] de facturen geadresseerd aan [bedrijf 1] , [bedrijf 2] of [bedrijf 3] op zijn bureau neerlegde. [11]
[medeverdachte] heeft in zijn verhoor verklaard hij er na enige maanden achter kwam dat er met dubbele facturen werd gewerkt en dat hij wist dat één van de facturen niet juist was. Hij heeft verder verklaard dat hij zag dat de valse factuur altijd ongeveer een derde bedroeg van de juiste factuur. De lage factuur werd door [medeverdachte] gebruikt als controlemiddel op de bijkomende kosten. Na deze controle werden deze Chinese inkoopfacturen door [medeverdachte] weggegooid, omdat deze niet meer van belang waren voor [naam B.V.] . Doordat er minder antidumpheffing werd betaald, ging de kostprijs naar beneden. De beslissing om met [bedrijf 1] te gaan samenwerken kwam volgens hem van [verdachte] . [12]
Uit de verklaring van [verdachte] blijkt dat hij één of twee keer met [medeverdachte] heeft gesproken over de samenwerking met [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] , omdat hij ermee wilde stoppen. Ook heeft [verdachte] verklaard dat hij afspraken had gemaakt met [naam 1] omdat [naam 1] kon zorgen voor lagere invoer- en antidumpheffingen. Dit was de reden dat de facturen voor [naam B.V.] daarna gericht werden aan [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] . [13]
Ook blijkt uit een e-mail van [verdachte] van 11 december 2012 dat hij aan een Chinese leverancier vraagt of hij een betere prijs kan krijgen, omdat de anti-dumpheffing ‘
killing’ is voor zijn prijzen. [14]
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Mede gelet op de aangetroffen hoge en lage facturen, de inklaring telkens op de lage facturen en de naheffingen die door [naam B.V.] zijn voldaan, staat de fraude met de invoer- en antidumpheffingen vast. In totaal gaat het om 398 valse lage facturen, waarvan 96 bij [naam B.V.] zijn aangetroffen. De rest was daar al vernietigd. De facturen waren vals omdat daarin een te lage prijs was opgenomen, maar ook omdat in die facturen werd voorgewend dat [bedrijf 1] , [bedrijf 3] of [bedrijf 2] de inkoper was, terwijl feitelijk [naam B.V.] de inkoper was.
Hoewel een groot deel van deze facturen is vernietigd, heeft [naam B.V.] deze wel voorhanden gehad. De in- en verkoop van porselein en alles wat daarmee organisatorisch en financieel samenhing maakte onderdeel uit van de normale bedrijfsvoering van [naam B.V.] , zo ook het afrekenen van invoer- en antidumpheffingen op basis van valse facturen. Deze gedragingen waren dienstig aan de onderneming en zijn door [naam B.V.] ook aanvaard. De opzet van verdachte kan aan [naam B.V.] worden toegerekend, waardoor [naam B.V.] als pleger strafbaar is. Daar waar verdachte de valse facturen heeft geregeld, wist hij uiteraard ook dat die binnen de onderneming voorhanden waren. Verdachte heeft feitelijk leiding gegeven aan het voorhanden hebben en doen/laten hebben van 398 valse facuturen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat de rechtbank tot bewezenverklaring kan komen van het feitelijk leidinggeven aan het voorhanden hebben door [naam B.V.] van zes valse facturen.
Van de vermoedelijk 96 bij [naam B.V.] aangetroffen facturen kan niet worden gecontroleerd of het inderdaad 96 valse facturen waren. Deze facturen zijn niet allemaal afzonderlijk tenlastegelegd en ook niet allemaal in het strafdossier gevoegd. Bovendien blijkt dat de vermoedelijk valse facturen die [medeverdachte] doorstuurde, niet altijd identiek waren aan de valse facturen die door [bedrijf 1] werden gebruikt. Van slechts zes specifiek tenlastegelegde facturen kan daarom bewezen worden dat [naam B.V.] die voorhanden heeft gehad.
Van de overige facturen die zijn aangetroffen bij [bedrijf 1] , [bedrijf 2] of [bedrijf 3] kan niet worden vastgesteld dat deze facturen bij [naam B.V.] aanwezig zijn geweest. Voor dat onderdeel moet vrijspraak volgen.
Ook is er geen sprake van enige samenwerking die ziet op het voorhanden hebben bij [naam B.V.] . Voor dit onderdeel moet daarom ook vrijspraak volgen. Ten aanzien van het verwijt ‘voorhanden doen hebben van valse facturen bij [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] ’, geldt dat geen sprake is van opzet van de middellijke daders ( [naam B.V.] en verdachte). Evenmin is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking die ziet op het voorhanden hebben van valse facturen bij [bedrijf 1] , [bedrijf 3] en [bedrijf 2] , zodat verdachte ook van dit onderdeel moet worden vrijgesproken.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Het verwijt dat verdachte wordt gemaakt is dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het strafbare feit dat [naam B.V.] tezamen en in vereniging met anderen valse geschriften voorhanden heeft gehad. Vastgesteld zal moeten worden of [naam B.V.] het strafbare feit heeft gepleegd. Daarna kan de rol van verdachte worden beoordeeld.
De werkwijze
Vast staat dat [naam B.V.] lage inkoopfacturen van Chinese leveranciers heeft ontvangen, diezijn vervalst. [15] Gelet op de modus operandi, die bij alle inkoopfacturen hetzelfde was, gaat de rechtbank ervan uit dat elke betaling die door [naam B.V.] is gedaan aan [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] en elke juiste inkoopfactuur is gebaseerd op een valse inkoopfactuur. Het totaal aantal valse facturen bedraagt 398. [16] Hoewel van de facturen aan [bedrijf 3] een aantal niet in de opsomming van AMB-058a staan, kan de rechtbank op grond van de andere ambtshandelingen die zijn opgenomen in de bewijsmiddelen toch vaststellen dat het ook hier gaat om valse inkoopfacturen. Dat niet kan worden vastgesteld dat deze valse inkoopfacturen vervolgens ook terugkomen in het overzicht van AMB-058a , doet daar niet aan af.
Verder overweegt de rechtbank dat er kennelijk afspraken zijn gemaakt tussen [naam 1] en [verdachte] over deze werkwijze. Hoewel de rechtbank niet precies kan vaststellen wat er is besproken, blijkt uit het dossier wel voldoende dat er consensus bestond over de nieuwe werkwijze en de samenwerking tussen [naam B.V.] en in eerste instantie [bedrijf 1] . [naam B.V.] bleef de inkoop doen en zowel met [bedrijf 1] als later met [bedrijf 2] en [bedrijf 3] was afgestemd dat de facturen van de Chinese leveranciers op naam van deze B.V.’s zouden komen. In sommige gevallen kwam de hoge factuur gericht aan [bedrijf 1] , [bedrijf 2] of [bedrijf 3] binnen bij [naam B.V.] . Daarnaast kwam ook een lagere factuur binnen. Deze facturen werden doorgezonden aan [bedrijf 1] , [bedrijf 2] of [bedrijf 3] en in enkele gevallen werd dit rechtstreeks gedaan door de leverancier. Vervolgens blijkt uit het dossier dat er een te laag bedrag, het bedrag op de valse factuur, is gebruikt bij de inklaring. De lage factuur werd door [medeverdachte] gebruikt als controlemiddel op de bijkomende kosten voor [naam B.V.] en daarna door hem vernietigd.
Toerekening aan [naam B.V.]
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend.
Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de volgende omstandigheden voordoen:
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede is begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van de gedraging. [17]
De rechtbank vindt dat de hiervoor genoemde handelingen telkens aan [naam B.V.] kunnen worden toegerekend. Zij werden immers onder meer gepleegd door een persoon die uit hoofde van een dienstbetrekking werkzaam was ten behoeve van de rechtspersoon. Het voorhanden hebben van de facturen en deze gebruiken voor het afrekenen van invoer- en antidumpheffingen past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon. Ook zijn de gedragingen de rechtspersoon dienstig geweest. Door de lage facturen betaalde [naam B.V.] immers minder invoer- en antidumpheffingen. Ten slotte blijkt uit het dossier dat werknemers wisten van het systeem met twee facturen dat jarenlang werd gehanteerd terwijl bekend was dat deze werkwijze niet klopte. Nu er niets is gedaan om deze gedragingen te voorkomen, vindt de rechtbank ook bewezen dat deze werkwijze door de rechtspersoon werd aanvaard.
Ten slotte acht de rechtbank, gelet op de samenwerking waar [naam B.V.] jarenlang deel vanuit maakte en de feitelijke gang van zaken, ook bewezen dat de verboden handelingen opzettelijk door [naam B.V.] zijn gepleegd.
Medeplegen
De constructie, waarbij er lagere inkoopfacturen werden gebruikt ten behoeve van lagere invoer- en antidumpheffing, is door [verdachte] in samenspraak met [naam 1] en [naam partner] opgezet. Ook [medeverdachte] leverde een substantiële bijdrage aan deze werkwijze, onder meer door het controleren en vernietigen van de facturen waarvan hij wist dat dit valse en te lage facturen waren. Dit alles werd gedaan ten behoeve van [naam B.V.] . Niemand heeft zich vervolgens hiervan gedistantieerd en ieder bleef zijn bijdrage leveren om deze werkwijze voort te zetten. Gelet op het hiervoor overwogene vindt de rechtbank dan ook dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [naam B.V.] , [naam partner] , [naam 1] en [medeverdachte] en dat zij alle valse facturen tezamen en in vereniging voorhanden hebben gehad met hetzelfde doel, namelijk het verlagen van de invoer- en antidumpheffingen. Dat geldt voor de facturen die zijn aangetroffen bij [naam B.V.] , maar ook voor de facturen die zijn aangetroffen bij [bedrijf 1] , [bedrijf 2] of [bedrijf 3] .
In een aantal gevallen zijn er ook facturen gevonden die gelijk zijn aan de valse factuur maar waar tevens een aantal wijzigingen op staan. De rechtbank stelt vast dat deze verschillen minimaal zijn en dat de inkoopfacturen qua inkoopprijs overeenstemmen. Hoewel daardoor niet in alle gevallen duidelijk is welke van de twee facturen is gebruikt bij de inklaring, stelt de rechtbank vast dat ook deze facturen, gelet op het te lage inkoopbedrag, vals zijn en dat [naam B.V.] , [naam partner] , [naam 1] en [medeverdachte] deze, in het kader van de hiervoor beschreven constructie ten behoeve van [naam B.V.] , tezamen en in vereniging voorhanden hebben gehad. De mogelijkheid dat niet alle valse inkoopfacturen die zich bij [naam B.V.] (hebben) bevonden niet zijn gebruikt voor de inklaring van de goederen en de omstandigheid dat inkoopfacturen bij [naam B.V.] deels afweken van de inkoopfacturen die bij [bedrijf 1] . c.s. zijn aangetroffen, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
De valsheid in geschrift is dus door [naam B.V.] medegepleegd en [naam B.V.] is daarvoor strafbaar.
Feitelijk leidinggeven
De volgende vraag is of verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het medeplegen van valsheid in geschrift door [naam B.V.] .
Van feitelijk leidinggeven is sprake als voldaan wordt aan de volgende twee voorwaarden:
1. Iemand moet maatregelen ter voorkoming van die gedraging achterwege laten, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden is. De bevoegdheid tot ingrijpen bestaat indien de verdachte feitelijk zeggenschap heeft over de gedraging die de rechtspersoon wordt geacht te hebben verricht. Een formele relatie met de rechtspersoon is daarvoor geen vereiste.
2. Iemand moet bewust de aanmerkelijke kans aanvaarden dat de verboden gedraging zich zal voordoen, zodat hij die gedraging opzettelijk bevordert. Verdachte moet dus (voorwaardelijk) opzet op de verboden gedraging hebben.
Strafbaarheid van verdachte als feitelijk leiddinggever
De rechtbank overweegt dat verdachte als indirect enig aandeelhouder en bestuurder direct betrokken was bij [naam B.V.] in de tenlastegelegde periode. Hij had de feitelijke zeggenschap over de tenlastegelegde gedragingen van de rechtspersoon en was bevoegd in te grijpen.
Verdachte heeft op 11 december 2012 contact gehad met een leverancier over de hoge prijzen die veroorzaakt werden door de anti-dumpheffing en hierin gaf hij aan dat hij hier graag iets aan wilde doen. Ook heeft hij verklaard dat hij met [naam 1] in zee was gegaan omdat [naam 1] kon zorgen voor lagere invoer- en antidumpheffingen, maar dat hij niet op de hoogte was van het gebruik van de valse facturen. Verder staat vast dat [verdachte] met [naam 1] had afgesproken dat de inkoopfacturen op naam zouden komen van de bedrijven van [naam 1] . Vervolgens heeft verdachte twee keer een gesprek gehad met [medeverdachte] over deze samenwerking en dat zij ermee wilden stoppen.
Verdachte had zich moeten realiseren dat er iets niet klopte aan de werkwijze waarbij werd samengewerkt met [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] en waardoor de invoer- en antidumpheffingen lager werden. Verdachte heeft verklaard dat hij afspraken heeft gemaakt met [naam 1] over deze samenwerking en op zitting heeft hij ook toegegeven dat hij wist dat er iets niet klopte, maar er is niet gebleken dat verdachte destijds maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat er werd doorgegaan met dezelfde werkwijze. Verdachte had daarom op z’n minst redelijkerwijs moeten vermoeden dat voor de inklaring van de goederen valse facturen werden gebruikt en dat hij daardoor lagere invoer- en antidumpheffingen betaalde. Daarmee is voorwaardelijk opzet op het medeplegen van het voorhanden hebben van de valse facturen door [naam B.V.] bewezen.
Gelet op het voorgaande kan worden bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het strafbare feit dat [naam B.V.] heeft gepleegd, te weten het medeplegen van valsheid in geschrift.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat
[naam B.V.] meer tijdstippen in de periode van 9 april 2012 tot en met 26 november 2017 te Lelystad en/of Duivendrecht en/of Mijdrecht en/of Hoorn en te Bedburg-Hau, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk voorhanden hebben gehad en doen/laten hebben
398 ( AMB-058a ) valse geschriften, te weten inkoopfacturen,
A)257 inkoopfacturen gericht aan [bedrijf 1] ( [bedrijf 1] ) ( AMB-054 , zie ook AMB-040 en AMB-040a ), waaronder :
1. een factuur afkomstig van [naam bedrijf 4] . met factuurnummer 20120914 en factuurdatum 14 september 2012, met een totaal bedrag van $ 12.868,44 (DOC-161, p. 1), en
2. een factuur afkomstig van [naam bedrijf 4] . met factuurnummer 0409A en factuurdatum 9 april 2012, met een totaal bedrag van $ 12.909,24 (DOC-119, p. 1), en
3.een factuur afkomstig van [naam bedrijf 4] . met factuurnummer 0409B en factuurdatum 9 april 2012, met een totaal bedrag van $ 9.059,58 (DOC-119, p. 3), en
4.een factuur afkomstig van [naam bedrijf 4] . met
factuurnummer 0409C en factuurdatum 9 april 2012, met een totaal bedrag van
$ 16.583,70 (DOC-119, p. 5), en
5.een factuur afkomstig van [naam bedrijf 5] met factuurnummer LX13311 en factuurdatum 26 september 2013, met een totaal bedrag van $ 10.454,88(DOC-160, p. 1), en
6.een factuur afkomstig van [naam bedrijf 6] .met factuurnummer 20130428 en factuurdatum 28 april 2013, met een totaal bedrag van $ 11.529,64 (DOC-162, p. 2-3), en
7. een factuur afkomstig van [naam bedrijf 7] met factuurnummer 20130731 en factuurdatum 31 juli 2013, met een totaal bedrag van $ 10.595,81 (DOC-163, p. 2-3), en
8. een factuur afkomstig van [naam bedrijf 5] met factuurnummer LX14375 en factuurdatum 4 september 2014, met een totaal bedrag van $ 6.520,80 (DOC-164, p. 1), en
9. een factuur afkomstig van [naam bedrijf 8] . met factuurnummer ZB1416L en factuurdatum 26 september 2014, met een totaalbedrag van $ 12.960,00 (DOC-187 p. 1), en
10. een factuur afkomstig van [naam bedrijf 9] . met factuurnummer YK14204 en factuurdatum 6 februari 2015, met een totaalbedrag van $ 5.412,00 (DOC-188, p. 2), en
11.een factuur afkomstig van [naam bedrijf 4] . met factuurnummer 20150818 en factuurdatum 18 augustus 2015, met een totaal bedrag van $ 10.464,00 (DOC-117, p. 4), en
12.een factuur afkomstig van [naam bedrijf 10] met factuurnummer OR306 en factuurdatum 9 november 2015, met een totaalbedrag van $ 15.081,00 (DOC-113, p. 3), en
13.een factuur afkomstig van [naam bedrijf 11] . met factuurnummer FSN211623 en factuurdatum 12 mei 2016, met een totaalbedrag van $ 7.484,64 (DOC-202, p. 2), en
B)91 inkoopfacturen gericht aan [bedrijf 2] ( AMB-053 , zie ook AMB-031 en AMB-031a ), waaronder
l. een factuur afkomstig van [naam bedrijf 4] . met factuurnummer 20161128 , en factuurdatum 28 november 2016, met een totaal bedrag van $ 10.894,28 (DOC-146, p. 1-3), en
2. een factuur afkomstig van [naam bedrijf 4] . met factuurnummer 20170121 , en factuurdatum 21 januari november 2017, met een totaal bedrag van $ 11.087,28 (DOC-148, p. 4-6), en
3. een factuur afkomstig van [naam bedrijf 4] . met factuurnummer 20170320 , en factuurdatum 20 maart 2017, met een totaal bedrag van $ 11.543,24 (DOC-149, p.4-6), en
4. een factuur afkomstig van [naam bedrijf 5] met factuurnummer LX17121 en factuurdatum 2 mei 2017, met een totaal bedrag van $ 6.997,84 (DOC-070, p. 3), en
5. een factuur afkomstig van [naam bedrijf 12] met factuurnummer 202538 , en factuurdatum 9 augustus 2016, met een totaal bedrag van $ 28.140,00 (DOC-176, p. 1), en
C)50 inkoopfacturen gericht aan [bedrijf 3] ( AMB-049 , AMB-058 , zie ook AMB -041 en AMB-041a ), waaronder:
1. een factuur afkomstig van [naam bedrijf 13] . met factuurnummer HI17-010 en factuurdatum 28 augustus 2017, met een totaal bedrag van $ 5.220,00 (DOC-102, p. 2), en
2. een factuur afkomstig van [naam bedrijf 12] met factuurnummer 205820 en factuurdatum 31 augustus 2017, met een totaal bedrag van $ 51.052,80 (DOC-103, p. 2), en
3. een factuur afkomstig van [naam bedrijf 11] . met factuurnummer
FSN212324 -4 en factuurdatum 10 oktober 2017, met een totaal bedrag van
$ 5.401,08 (DOC-098c), en
4. een factuur afkomstig van [naam bedrijf 4] . met factuurnummer LX17512 , en factuurdatum 18 oktober 2017, met een totaal bedrag van $ 7.006,00 (DOC-145, p. 3), en
5. een factuur afkomstig van [naam bedrijf 12] met factuurnummer 05540 , en factuurdatum 30 september 2017, met een totaal bedrag van $ 33.316,32 (DOC-173, p. 2),
zijnde telkens geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
terwijl [naam B.V.] en haar mededaders telkens wisten dat die geschriften bestemd waren tot gebruik als ware die geschriften echt en onvervalst en bestaande dat (doen/laten) voorhanden hebben van voornoemde valse of vervalste facturen hierin dat [naam B.V.] en haar mededaders telkens voornoemde valse of vervalste facturen als basis hebben laten dienen voor de berekening van invoerrechten en antidumpingheffing en voornoemde facturen per mail hebben toegezonden aan [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] en/of expediteurs/expeditieondernemingen/direct vertegenwoordigers
en telkens voornoemde facturen hebben ontvangen en/of hebben geprint en/of hebben opgeborgen in mapjes en/of een ordner en/of doen/laten opbergen in
mapjes en/of een order en/of hebben vernietigd en/of doen/laten vernietigen,
en bestaande die valsheid telkens hierin dat in die facturen een lagere inkoopprijs is opgenomen dan in werkelijkheid was overeengekomen tussen [naam B.V.] en de betreffende Chinese leveranciers en dat in die facturen is opgenomen/voorgewend dat [bedrijf 1]
of [bedrijf 2] of [bedrijf 3] de inkoper van de goederen is, terwijl die goederen in werkelijkheid door [naam B.V.] ingekocht werden (bij de betreffende Chinese leveranciers,
zulks terwijl hij, verdachte, telkens tot aan vorenstaande feiten opdracht feitelijk leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Motivering van de straffen en maatregelen

5.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat geen strafdoel gebaat is bij het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Er is door zijn bedrijf al een groot geldbedrag betaald en verdachte is bereid om een taakstraf uit te voeren. Verdere afstraffing is niet nodig. Bovendien zal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf grote gevolgen hebben voor verdachte, zijn gezin en zijn bedrijf. Daar komt bij dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich als feitelijk leidinggever structureel en gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift en hij heeft hierdoor de markt ernstig verstoord. Door het medeplegen van het voorhanden hebben van de valse facturen, waarvan vast staat dat zij door de mededaders ten behoeve van [naam B.V.] zijn gebruikt, heeft verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met bewijsbestemming.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten en heeft kennis genomen van de voorlichtingsrapportage over verdachte van 18 juli 2018, opgemaakt door rapporteur A.A.M. Koot.
Het is duidelijk dat verdachte, in zijn hoedanigheid van leidinggevende van [naam B.V.] , inmiddels het nodige heeft gedaan om herhaling van de onderhavige strafbare feiten te voorkomen en een verdere impuls heeft gegeven aan de integere bedrijfsvoering binnen [naam B.V.] . De rechtbank acht de kans op herhaling niet heel hoog. De door verdachte geïnitieerde maatregelen, na de aanhouding van verdachte, kunnen echter de strafbaarheid van de onderhavige feiten niet wegnemen.
De rechtbank ziet zich vervolgens geplaatst voor het beantwoorden van de vraag welke straf passend is voor verdachte en heeft bij de afweging van de belangen ernstig rekening gehouden met het door de raadsman van verdachte gevoerde strafmaatverweer. Hetzelfde geldt voor het beroep op de overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 lid 1 van het EVRM.
Afgezien van de ernst van de feiten, de persoon van verdachte en de persoonlijke omstandigheden heeft de rechtbank, bij het afwegen van de onderhavige belangen, ook gekeken of aansluiting kan worden gevonden bij de oriëntatiepunten opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht(LOVS) teneinde te voorkomen dat straffen van verschillende rechtbanken en gerechtshoven te veel van elkaar verschillen. De rechtbank concludeert echter dat de zaak tegen verdachte zeer uitzonderlijk is en dat enkel een vast te stellen benadelingsbedrag te weinig is om te kunnen aansluiten bij de LOVS-oriëntatiepunten en zal dan ook afwijken van die oriëntatiepunten. In dit verband houdt de rechtbank ook rekening met het feit dat [naam B.V.] – naast de verschuldige anti-dumpingheffingen en invoerrechten – aanzienlijke fiscale boetes heeft voldaan aan de Belastingdienst en dat die betalingen ook gevolgen hebben voor verdachte als natuurlijk persoon.
Een straf heeft verschillende doelen. Al eerder heeft de rechtbank overwogen dat de kans op een herhaling van deze strafbare feiten niet heel hoog is. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank in het bijzonder rekening gehouden met de gewichtige redenen, dat een passende straf mede ten doel heeft een ‘vergelding’ te zijn, de oriëntatiepunten van het LOVS en het signaal naar de maatschappij dat onderhavige strafbare feiten ernstig zijn en voor diegene die bewust deze strafbare feiten plannen, weten dat ze een straf kunnen krijgen als ze gepakt worden.
Alles afwegende zal de rechtbank in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van een beperkte duur. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een taakstraf passend en geboden is. De rechtbank is van oordeel dat op deze wijze de strafdoelen als vergelding en normbevestiging enerzijds en het strafdoel van speciale preventie anderzijds op verantwoorde wijze in evenwicht worden gebracht. De rechtbank heeft daarbij de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking willen brengen en is van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf voor de maximale duur onvoldoende recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde. Met de beperkte duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf meent de rechtbank rekening te hebben gehouden met de gevolgen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor verdachte, zijn gezin en de mogelijke (financiële) gevolgen voor de aan hem verbonden onderneming(en).
De rechtbank vindt wegens de overschrijding van de redelijke termijn strafvermindering op zijn plaats. De termijn is aangevangen op datum aanhouding, te weten 21 februari 2018 en is daarmee met tien maanden overschreden. In plaats van een gevangenisstraf van vijf maanden en een taakstraf van 200 uren, zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf van vier maanden en een taakstaf van 180 uren opleggen.

6.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
1. Bundel diverse valse/vervalste bescheiden
Het voorwerp behoort aan verdachte toe. Nu met betrekking tot dit voorwerp het bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 33, 33a, 47, 51, 57, 225 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feitelijk leiding geven aan medeplegen van voorhanden hebben en het voorhanden doen en laten hebben van een vals geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht terwijl verdachte had moeten weten dat dit geschrift bestemd is voor gebruik van dit geschrift als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
180 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
Verklaart verbeurd: bundel diverse valse/vervalste bescheiden
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. A.A. Fase en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Leenstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 oktober 2020

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van verdenking [naam B.V.] , AMB-011
3.Proces-verbaal van ambtshandeling, AMB-041
4.Processen-verbaal van ambtshandeling, AMB-040a , AMB-031a en AMB-041a .
5.Processen-verbaal van ambtshandeling, AMB-040 , AMB-031 en AMB-041
6.Processen-verbaal van ambtshandeling, AMB-040a , AMB-031a en AMB-041a .
7.Processen-verbaal van ambtshandeling, AMB-060
8.Processen-verbaal van ambtshandeling, AMB-043
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 1] , V-08-08 p. 2 en V08-07 3 en 4 en Uittreksel KvK [naam B.V.] , DOC-093
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam partner] , V-05-06, p. 5
11.Pv verhoor verdachte [naam medewerker 1] , V-13-01, p. 2 t/m 4
12.Een geschrift, te weten een schriftelijke verklaring van verdachte [medeverdachte] , V-12-05, p. 4 en 5 en een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , V-12-06, p. 5 en 6
13.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 8 oktober 2020
14.Een geschrift, te weten e-mail correspondentie d.d. 12 december 2012, Doc-120, p. 3
15.Een proces-verbaal van ambtshandelingen:
16.Een proces-verbaal van ambtshandelingen: AMB-058a en AMB-049
17.Vgl. HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733 en HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938.