ECLI:NL:RBAMS:2020:5029

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2020
Zaaknummer
C/13/687188 HA RK 2020/205
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een bestuursrechter wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid en ongegrondheid

Op 19 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure. Het verzoek tot wraking was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door een advocaat, tegen mr. H.J. Tijselink, een bestuursrechter te Amsterdam. Het wrakingsverzoek was ingediend op 14 juli 2020 en betrof de vrees voor vooringenomenheid van de rechter. De verzoeker stelde dat de rechtbank in eerdere zaken van hem, zonder rekening te houden met zijn verhinderingen, zittingen had gepland en dat de rechter betrokken was bij het afwijzen van zijn verzoek om uitstel. De rechtbank heeft de processtukken en de reacties van de rechter in overweging genomen. De rechter heeft erkend dat er een administratieve fout was gemaakt bij het plannen van de zitting, maar heeft aangegeven dat hij niet betrokken was bij de eerdere beslissingen die de verzoeker aanvoert als bewijs van vooringenomenheid.

De Wrakingskamer heeft geoordeeld dat de verzoeker niet tijdig heeft gereageerd op de feiten die aanleiding gaven tot het wrakingsverzoek, en dat de gedragingen van de rechter niet wijzen op vooringenomenheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechter bereid was om een nieuwe zittingsdatum te plannen, rekening houdend met de verhinderingen van de verzoeker. De Wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen, omdat het deels kennelijk niet ontvankelijk was en deels kennelijk ongegrond. De beslissing is openbaar uitgesproken op 12 augustus 2020, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het 14 juli 2020 ingediende en onder zaak- en rekestnummer C/13/687188 HA RK 20/205 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
advocaat, gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. H.J. Tijselink, bestuursrechter te Amsterdam, hierna te noemen de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
het verzoekschrift met bijlagen d.d. 14 juli 2020;
de schriftelijke reactie van de rechter met bijlage ontvangen door de Wrakingskamer op 21 juli 2020;
de brief van de secretaris van de Wrakingskamer aan verzoeker d.d. 27 juli 2020;
de schriftelijke reactie van verzoeker d.d. 31 juli 2020.
1.2
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.

2.De feiten

2.1
Bij de rechtbank zijn twee zaken van verzoeker in behandeling met de zaaknummers AMS 19/5909 en AMS 19/5015. De zaken werden behandeld door een meervoudige kamer waarvan de rechter voorzitter is. Namens die kamer is op 12 mei 2020 een brief aan partijen verzonden. Dat heeft niet geleid tot het vaststellen van een zittingsdatum op korte termijn. De zaken zijn daarop verwezen naar een enkelvoudige kamer onder voorzitterschap van de rechter. Bij e-mail van de griffier van de rechter van 3 juli 2020 zijn verhinderdata tot en met 14 augustus 2020 opgevraagd. Bij e-mail van 13 juli 2020 heeft de griffier verzoeker laten weten dat de mondelinge behandeling was bepaald op 19 augustus 2020 om 09:30 uur. Bij e-mail van 13 juli 2020 heeft verzoeker om een nieuwe datum verzocht omdat hij op 19 augustus 2020 tot 14:00 uur verhinderd was. Op 14 juli 2020 heeft verzoeker telefonisch gesproken met de griffier van de rechter en heeft hij verzocht een nieuwe datum te bepalen dan wel de zaak aan te houden. De griffier heeft verzoeker daarbij meegedeeld dat geen rekening kon worden gehouden met de verhindering van verzoeker op 19 augustus 2020 en dat de zitting op die dag zou doorgaan.
2.2.
Vervolgens is het wrakingsverzoek gedaan.

3.Het verzoek

3.1
Verzoeker heeft aangevoerd dat de rechtbank een verzoek van de wederpartij tot uitstel tot driemaal toe heeft gehonoreerd (waaronder een verzoek met betrekking tot de op 26 juni 2020 bepaalde zitting van 22 juli 2020), zonder dat verhinderdata waren opgegeven. De rechtbank heeft het (enige) verzoek van verzoeker een andere datum te plannen afgewezen. Op 14 juli 2020 heeft de griffier meegedeeld dat de behandeling op 19 augustus 2020 moest doorgaan, omdat de zaken al langdurig in behandeling waren en gelet op de spoedeisendheid. Verzoeker heeft zich steeds uiterst meewerkend opgesteld bij de planning van de zaak en verzoeker heeft ook steeds gewezen op de spoedeisendheid. De zaken zijn sinds 19 september 2019 aanhangig. De rechtbank heeft maanden niets aan de zaken gedaan en heeft eerder geen blijk gegeven van erkenning van verzoekers procesbelangen. Daarentegen is wel volop meegedaan met de processtrategie van de wederpartij om de procedure zo lang mogelijk te rekken, door zonder voorbehoud in te stemming met de verzoeken tot uitstel.
3.2.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden afzonderlijk en/of in samenhang bezien, is sprake van een zwaarwegende aanwijzing voor de vooringenomenheid van de rechter, althans dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.

4.De reactie van de rechter

4.1
De rechter heeft aangevoerd dat hij bij de door verzoeker genoemde punten feitelijk niet betrokken was. Bij het bepalen van de datum voor de mondelinge behandeling op 19 augustus 2020 is inderdaad een fout gemaakt door te plannen buiten de periode van de door mr. Loonstein opgegeven verhinderdata. Dat spijt de rechter. Niet voor niets is vanaf half mei 2020 gepoogd procedurele duidelijkheid te scheppen en om op korte termijn te komen tot een mondelinge behandeling, al dan niet via Skype. Daarvoor is het nog niet te laat. Er is wat de rechtbank betreft nog tijd om een nieuwe zittingsdatum af te spreken, maar de rechtbank kan momenteel geen verdere actie ondernemen, zolang het wrakingsverzoek aanhangig is.

5.De beoordeling

5.1.
In artikel 8:15 van de Algemene Wet Bestuursrecht is bepaald dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij enige vooringenomenheid koestert, althans dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. De Wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van de door de rechter genomen beslissingen, in dit geval de beslissing om direct mondeling uitspraak te doen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel is belast met de behandeling van de zaak (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
5.2.
De aan “de rechtbank” door verzoeker verweten gedragingen kunnen niet wijzen op vooringenomenheid van de rechter voor zover hij bij die gedragingen niet betrokken was. De rechter is pas bij de zaak betrokken geraakt vanaf mei 2020. De verwijten die hem aangaan zijn dus :
a. Het niet plannen, althans annuleren van de mondelinge behandeling op 22 juli 2020 in verband met verhindering van de wederpartij;
b. Het zonder rekening te houden met de verhindering van verzoeker plannen van de mondelinge behandeling op 19 augustus 2020 en het afwijzen van verzoekers verzoek om aanhouding van deze zitting.
5.3.
Ook als zou komen vast te staan dat de rechter betrokken was bij de onder a. genoemde beslissing, is het daarop gebaseerde wrakingsverzoek niet ingediend zodra de feiten en omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden en dus niet ontvankelijk.
De rechter heeft de onder b. genoemde (administratieve) fout erkend en aangeboden op korte termijn een nieuwe zitting te bepalen, waarbij rekening wordt gehouden met de verhinderdata van verzoeker. Voor zover al zou komen vast te staan dat de rechter met de onjuiste planning enige bemoeienis heeft gehad, is sprake van een tussenbeslissing die geen grond kan zijn voor wraking (HR 25 september 2018). Voor zover enige schijn van vooringenomenheid kan zijn gewekt, is die weggenomen doordat de rechter er blijk van heeft gegeven mee te willen werken aan planning op korte termijn, rekening houdend met de verhinderdata van verzoeker.
5.4.
Ook verzoeker lijkt die mening (inmiddels) toegedaan, waar hij in zijn brief van 31 juli 2020 te kennen geeft:
“Wellicht dat de Wrakingskamer daarin voor zichzelf een rol ziet weggelegd, eventueel door middel van een zitting waarin (naar) een oplossing kan worden gezocht/ bereikt. De Wrakingskamer begrijpt dat dat natuurlijk mijn doel is, niet de wraking van mr. Tijselink; mits duidelijk kan worden gemaakt dat mr. Tijselink bij dit alles geen bemoeienis heeft gehad”.
5.5.
Het verzoek is daarom kennelijk niet ontvankelijk (verwijt a.) en kennelijk ongegrond (verwijt b.). Een mondelinge behandeling kan achterwege blijven.
6. Op grond van het vorenstaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
 wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, A.W.J. Ros en M.V. Ulrici, leden en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.